ECLI:NL:RBGRO:2006:AW6956

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
18/670012-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Groningen

Op 2 mei 2006 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2006 in de gemeente Groningen, waarbij de verdachte met een mes zwaaide in de richting van een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als geloofwaardiger en betrouwbaarder beoordeeld dan die van de verdachte, die ontkende een mes te hebben gebruikt en stelde dat hij enkel had geduwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot doodslag, omdat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid, maar de verdachte wel een gevaarlijke situatie had gecreëerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Dit deels voorwaardelijke vonnis is opgelegd vanwege de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, waarbij de rechtbank een verplicht reclasseringscontact als voorwaarde stelde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak voor behandeling en begeleiding om recidive te voorkomen. Het in beslag genomen mes werd verbeurd verklaard, aangezien het als het voorwerp werd beschouwd waarmee het strafbare feit was gepleegd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de psychologische en psychiatrische rapportages betrokken, die wezen op een gebrekkige impulscontrole en narcistische trekken bij de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, maar dat het ten laste gelegde in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. De beslissing van de rechtbank is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het delict en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN, sector strafrecht
parketnummers :
18/670012-06 en
18/040596-04 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
datum uitspraak : 2 mei 2006
op tegenspraak
raadsman : mr. E.J. de Mare
vonnis van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen :
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring in Ter Apel
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 1 januari 2006 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) zwaaiende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of de keel en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp in/langs de keel heeft gesneden, althans bij de keel heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 januari 2006 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) zwaaiende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of de keel en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met dat mes, althans dat scherp en/of puntig voorwerp in/langs de keel heeft gesneden, althans bij de keel heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2006 in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/langs de keel en/of in de hand heeft gesneden en/of geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Overweging met betrekking tot het bewijs en bewezenverklaring
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, bewezen.
De verdachte heeft ontkend dat hij een mes of een scherp voorwerp heeft gebruikt en heeft aangevoerd dat hij [slachtoffer] alleen heeft weggeduwd. De raadsman van de verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat er diverse aanwijzingen zijn voor een mogelijke samenspanning tegen de verdachte, in die zin dat door personen uit de familie- en kennissenkring van de vriendin van de verdachte belastend kan zijn verklaard over de verdachte omdat hij niet goed ligt in die familie- en kennissenkring.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdachte staat alleen in zijn lezing van het feitelijk gebeuren.
Uit de verklaringen die tegenover de politie zijn afgelegd door de aangever <naam slachtoffer> en door de getuige [getuige 1] blijkt van een ander feitelijk gebeuren dan door de verdachte is weergegeven, namelijk dat de verdachte wel een mes, dan wel een op een mes gelijkend voorwerp heeft gebruikt. Voorts blijkt uit de verklaring die door de getuige [getuige 2] tegenover de politie is afgelegd dat de verdachte, kort voordat het ten laste gelegde incident plaatsvond, heeft gedreigd zijn mes te trekken tegenover [getuige 2].
De rechtbank acht de verklaringen die zijn afgelegd door bovengenoemde aangever en getuigen geloofwaardiger dan de verklaring van de verdachte, nu die verklaringen elkaar onderling bevestigen voor wat betreft de vraag of er een mes in het spel is.
De rechtbank acht deze verklaringen tevens betrouwbaar. De door de raadsman aangevoerde theorie over een mogelijke samenspanning is speculatief en vindt nergens ondersteuning. Indien de door de raadsman gesuggereerde lezing juist zou zijn, valt bovendien niet goed te begrijpen dat aangever [slachtoffer] het mes dat is aangetroffen bij de verdachte thuis niet heeft herkend als het mes dat door de verdachte tegen hem is gebruikt.
De rechtbank acht - op grond van de aangifte van [slachtoffer], alsmede de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] tegenover de politie afgelegde verklaringen, alsmede de foto's van het letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht, alsmede op grond van het aantreffen van een mes bij de verdachte thuis dat door de getuige [getuige 1] is herkend als het mes dat door de verdachte is gehanteerd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat :
hij op 1 januari 2006 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet met een mes een zwaaiende beweging in de richting van de keel van die [slachtoffer] heeft gemaakt en vervolgens die [slachtoffer] met dat mes in/langs de keel heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op :
primair - poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 27 maart 2006, opgemaakt door de klinisch psycholoog-psychotherapeut drs. J.H.A.M. Kobussen, alsmede op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 29 maart 2006, opgemaakt door de psychiater dr. T.W.D.P. van Os.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde aan de verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van de verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
* de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
* de vordering van de officier van justitie, te weten veroordeling ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, hetgeen ook kan inhouden dat de verdachte meewerkt aan een behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN), alsmede verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen mes;
* de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit :
- het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2006;
- de inhoud van een uittreksel uit de justitiële documentatie met betrekking tot de
verdachte van 4 januari 2006, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake
van vermogensdelicten is veroordeeld;
- voornoemde psychologische en psychiatrische onderzoeksrapportages, alsmede
het briefrapport van 19 januari 2006, opgemaakt door de psychiater
B.T. Takkenkamp;
- het over de verdachte door de Jeugdreclassering te Groningen uitgebrachte
adviesrapport van 13 april 2006.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van hierna te melden duur moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte zich met het plegen van deze poging tot doodslag schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsdelict en dat het niet aan het handelen van de verdachte te danken is dat ernstiger gevolgen uitgebleven zijn. Een voor het slachtoffer [slachtoffer] fatale afloop was namelijk zeer wel mogelijk geweest wanneer het slachtoffer niet een uitwijkende beweging met zijn hoofd had gemaakt. De verdachte was kennelijk geagiteerd geraakt als gevolg van enkele voorafgaande incidenten op diezelfde dag met betrekking tot zijn relatie met zijn vriendin en had kennelijk slechts een zeer geringe aanleiding nodig om tot dit delict te komen. De rechtbank heeft er voorts rekening mee gehouden dat de verdachte eerder is veroordeeld, zij het voor andersoortige delicten. Gelet hierop is een onvoorwaardelijk strafdeel van hierna te noemen duur op zijn plaats.
De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige impulscontrole, alsmede van narcistische trekken. Als gevolg van onder meer zijn gebrekkige impulscontrole, gebrekkige sociale vaardigheden en gebrekkige probleemoplossingsvaardigheden is er gevaar voor herhaling. Om het recidivegevaar te beperken is het noodzakelijk dat de verdachte inzicht in zijn problematiek krijgt en bepaalde vaardigheden aanleert.
Geadviseerd wordt daartoe in het kader van een voorwaardelijk strafdeel reclasseringstoezicht op te leggen, alsmede behandeling bij de AFPN, mede nu de verdachte redelijk functioneert wanneer hem begeleiding en externe structuur wordt geboden.
Gelet hierop zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, hetgeen ook kan inhouden dat de verdachte meewerkt aan een behandeling bij de AFPN.
Bij bovengenoemde strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de conclusies van voormelde psychologische en psychiatrische onderzoeksrapportages, dat het ten laste gelegde aan de verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezen verklaarde strafbare feit is begaan.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer : 18/040596-04
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 31 januari 2005 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
De veroordeelde is bij dat vonnis onder meer veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het in de vordering vermelde dossier met het parketnummer 18/670012-06 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, waarvoor nu een veroordeling volgt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen, nu de delicten waarvoor de verdachte destijds is veroordeeld van een andere orde zijn dan het thans aan de orde zijnde strafbare feit.
De rechtbank zal de officier van justitie hierin volgen en zal de vordering daarom afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank :
verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot :
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
bepaalt dat van deze straf een gedeelte van vijf maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging óók kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de (Jeugd)Reclassering Nederland in Groningen, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij de AFPN of een soortgelijke instelling.
verklaart verbeurd : een mes.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 31 januari 2005 onder het parketnummer 18/040596-04.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, J.P. Evenhuis en
G.H. Boekaar, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2006.