RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
datum uitspraak: 6 april 2006
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in detentieadres.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 11 december 2005, in de gemeente Delfzijl, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van getuigen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Tegen de achtergrond van deze verklaringen acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 11 december 2005, in de gemeente Delfzijl, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a)- de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, inhoudende een veroordeling tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest;
b) - de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 23 maart 2006;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 15 december 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, onder meer terzake de Opiumwet;
- het over de verdachte door de Stichting Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 21 maart 2006.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte gedurende enkele maanden met enige regelmaat heeft gedeald in cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Verdachte vormt door zijn handelwijze een essentiële schakel in de keten die van drugsproducent tot verslaafde leidt. De handel in en het gebruik van drugs brengt ook vele andere vormen van crimineel handelen met zich. Bovendien veroorzaakt het "dealen" grote overlast voor de omgeving waarin dit plaatsvindt.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte na de inval door de politie in verdachtes woning is doorgegaan met zijn handel in cocaïne. Verdachte heeft door zijn handelwijze de hem geboden kans op deelname aan een reintegratieproject willens en wetens op het spel gezet.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat verdachte reeds veelvuldig tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.W. de Jonge, voorzitter, E.M.J. Brink en C.L.B. Kocken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Niemendal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2006.