ECLI:NL:RBGRO:2006:AV4849

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75392/FA RK 04-2021
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen kind en vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 7 februari 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar minderjarige kind en de man. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij partijen zich dienden te wenden tot de GGZ om verdere afspraken te maken. Ondanks dat de man zich niet aan deze afspraken heeft gehouden, heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw toegewezen. Dit besluit is genomen in het licht van de aanstaande wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek, die de verplichting van ouders om contact met hun kinderen te onderhouden, benadrukken.

De rechtbank heeft overwogen dat het kind recht heeft op omgang met beide ouders en dat de vrouw met haar verzoek handelt in overeenstemming met haar verplichtingen. De man, als mede-gezaghebbende vader, moet zijn verantwoordelijkheid nemen en een goede relatie met zijn kind onderhouden. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere beslissingen en correspondentie, waaruit bleek dat de man zijn afspraken niet nakwam en dat de vrouw zich wel had ingespannen om de omgang te bevorderen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het ontbreken van contact niet in het belang van het kind is en dat er geen ontzeggingsgronden aanwezig zijn. De man is verplicht om contact met zijn kind te onderhouden, en de rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld als volgt: de man heeft recht op omgang met het kind één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft partijen aangespoord om zo snel mogelijk in overleg te treden om de omgangsregeling verder vorm te geven, eventueel met hulp van het Bureau voor Jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 75392/FA RK 04-2021
beschikking d.d. 7 februari 2006
in de zaak van:
de vrouw,
procureur mr. F. Gosselaar,
en
de man,
in persoon verschenen.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 10 februari 2005 een tussenbeschikking gegeven.
Op 31 augustus 2005 en op 14 oktober 2005 zijn ter griffie brieven d.d. 30 augustus 2005 respectievelijk d.d. 13 oktober 2005, van mr. F. Gosselaar ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 november 2005 een brief aan de man gericht.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen werd overwogen en beslist in haar beschikking van
10 februari 2005.
In voormelde beslissing heeft de rechtbank verstaan dat partijen zich -conform hetgeen zij bij de vorige zitting overeen waren gekomen- al dan niet gezamenlijk tot de GGz zouden wenden om over de ontstane situatie betreffende de (omgang met de) kinderen te praten en te proberen tot afspraken te komen. De rechtbank heeft toen ook een voorlopige omgangsregeli[het kind]sen de man en [het[het kind]rjarige kind van partijen] vastgesteld.
Ter uitvoering van de beschikking van 10 februari 2005 heeft mr. Gosselaar bij brief d.d.
13 oktober 2005 verslag van de situatie tot dan gedaan. De man is middels toezending van een afschrift van deze brief van de inhoud daarvan op de hoogte gebracht. Onweersproken is daaruit gebleken dat de vrouw zich tot de GGz heeft gewend, maar dat van de man en de GGz vervolgens niets meer is gehoord. De man is de afspraak om drie weken vakantie met [het kind] door te brengen niet nagekomen, en ook aan de omgangsweekenden met [het kind] heeft hij geen (goede) invulling gegeven. De vrouw stelt dat [het kind] tijdens de omgangsweekenden aan zijn lot over wordt gelaten, terwijl de man zijn eigen gang gaat en [het kind] bij een vriendje moet slapen. Inmiddels is ook de jongste dochter van partijen -na enige tijd bij de man gewoond te hebben- weer bij de vrouw komen te wonen.
Refererende aan het door de vrouw ingediende verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige [het kind], alsmede de onweersproken inhoud van de brief van 13 oktober 2005, en het feit dat de man niet meer heeft gereageerd op de dezerzijds aan hem gezonden brief van 8 november 2005, houdt de rechtbank het er voor dat de man kennelijk weinig of geen heil in een omgangsregeling met de minderjarige zoon van partijen ziet. Dit is des te schrijnender nu de vrouw ten tijde van de behandeling van de zaak op laatstgenoemde zitting heeft gesteld dat [het kind] wel zijn vader wenst te zien.
Beoordeling geschil
De rechtbank zou in verband met de houding van de man het verzochte kunnen afwijzen om [het kind] teleurstellingen te besparen. De rechtbank ziet echter aanleiding te anticiperen op toekomstige wetgeving en zal daarom het verzoek om een omgangsregeling tussen de man en [het kind] te bepalen toewijzen.
Naar verwachting zal binnen afzienbare termijn het voorstel van de wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30145) in werking treden. Deze wet brengt wijzigingen/aanvullingen teweeg in het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan artikel 1:247 BW wordt een derde lid toegevoegd hetwelk zal luiden: “Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen”. Volgens de Memorie van Toelichting richt deze norm zich zowel tot de ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen als de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent. Het ontbreken van contact is niet in het belang van een kind en past niet in de gestelde norm.
Het eerste lid van artikel 1:377a BW komt te luiden: “Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders of met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind”. In lid 3 van artikel 1:377a BW is een viertal ontzeggingsgronden vermeld waarbij het zwaarwegende belang van het kind voorop staat.
Het wetsvoorstel verplicht derhalve ouders contact te hebben met hun kinderen. Gezag behelst contact tussen ouder en kind en voor de niet met het gezag belaste ouder staat de verplichting tot contact ouder-kind expliciet in het voorstel van wet. De rechtbank acht geen ontzeggingsgronden aanwezig.
De vrouw handelt door een omgangsregeling te verzoeken overeenkomstig haar plicht om het contact tussen de man en [het kind] te stimuleren. De man dient als gezaghebbende vader zijn verantwoordelijkheid te nemen en een goede relatie te (gaan) onderhouden met zijn zoon. Een goede band tussen ouders en hun kind is van wezenlijk belang voor de evenwichtige ontwikkeling van een kind. De man dient zich dit terdege te realiseren.
Mocht daartoe aanleiding zijn dan kan de man hulp zoeken om de omgang tot stand te brengen mocht hij daarbij problemen ervaren. Toewijzing van het verzochte betekent voor de vrouw een extra belasting namelijk door naast [het kind] te blijven stimuleren in het contact met de man, hem ook te begeleiden bij eventuele teleurstellingen en het hanteerbaar daarvan maken. Ook de vrouw zal bij zichzelf te rade moeten gaan of zij daarbij hulp nodig heeft.
Partijen dienen zo spoedig mogelijk in overleg te treden om de omgangsregeling vorm te geven. Partijen kunnen zich richten tot bijvoorbeeld het Bureau voor Jeugdzorg.
De rechtbank zal als volgt beslissen.
BESLISSING
wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de man één weekend per 14 dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen contact heeft met het minderjarige kind van partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 7 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.