ECLI:NL:RBGRO:2006:AV3055

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
18/670484-05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door psychische overmacht na langdurige intimidatie en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 2 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die haar vriend met een mes heeft doodgestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, onder zware psychische druk stond door aanhoudende intimidatie en geweld door haar vriend. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden, samen met haar lage zelfbeeld en onvermogen om de relatie te beëindigen, hebben geleid tot een situatie waarin de verdachte niet in staat was om rationele beslissingen te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte handelde onder psychische drang, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van psychische overmacht. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft ook de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de langdurige mishandelingen en bedreigingen die de verdachte had ervaren, evenals haar zwangerschap op het moment van het delict. De deskundigen hebben bevestigd dat de verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat haar geestelijke toestand op het moment van het delict ernstig was aangetast. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet strafbaar werd geacht. De beslissing om de verdachte te ontslaan van rechtsvervolging werd genomen na een zorgvuldige afweging van de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder het delict werd gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer:
datum uitspraak: 2 maart 2006
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. S. van Gessel
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [plaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. Overijssel, PIV Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
zij op of omstreeks [datum], te [plaats], in elk geval in de gemeente [plaats],
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks [datum], te [plaats], in elk geval in de gemeente [plaats], aan een man, genaamd genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een of meer huid- en/of steekletsels, perforatie van de borstkas en/of van de linkerlong en/of van het middenschot en/of van het hartzakje en/of van het hart en/of van de mondbodem en/of van de weke delen van de hals en/of van het strottenhoofd en/of van de slokdarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam te steken, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 303 lid 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks [datum], te [plaats], in elk geval in de gemeente [plaats],
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een man, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam heeft gestoken, waardoor die [slachtoffer] letsel en/of pijn heeft ondervonden, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 301 lid 3 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
Bewijsoverweging
Verdachte heeft (aanvankelijk) betoogd, dat zij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, maar dat het niet haar bedoeling was om het slachtoffer te doden. Uit het sectieverslag d.d. 17 augustus 2005 blijkt dat er 13 steekletsels zijn waargenomen, waarvan 11 oppervlakkige wonden en 2 diepe wonden, te weten één in het hoofd en de hals(-streek) en één in de borst(-streek). Uit de aard van de handelingen, te weten het met een mes met lang snijblad diep insteken in het lichaam van het slachtoffer in de richting van het hoofd, hals(-streek) en het hart, volgt dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar handelingen de dood van het slachtoffer tot gevolg zouden hebben, zodat sprake is geweest van opzet, gericht op de levensberoving.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op [datum], te [plaats], opzettelijk een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes in het hoofd en in de hals(-streek) en in de borst(-streek) en elders in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de rapportage d.d. 9 januari 2006, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater, en de rapportage d.d. 2 februari 2006, opgemaakt door G. de Bruijn, psycholoog- psychotherapeut. In voormelde rapporten is, zakelijk weergegeven, onder meer geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en alcoholafhankelijkheid (in remissie), dat tijdens het plegen van het delict dissociatieve verschijnselen aanwezig waren, dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van geringe weerbaarheid en een laag zelfgevoel en dat de ziekelijke storing en gebrekkige ontwikkeling van dien aard zijn dat hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd slechts in verminderde mate aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
Hoewel (gedeeltelijke) ontoerekenbaarheid en psychische overmacht in elkaar kunnen overvloeien, is het rechtens een andere vraag of er ten tijde van het strafbaar handelen door verdachte sprake is geweest van psychische overmacht. De rechtbank overweegt hieromtrent ambtshalve het navolgende.
Van psychische overmacht kan worden gesproken indien de verdachte in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat zij niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen de mate van drang, de vraag of weerstand tegen die drang redelijkerwijs kon worden gevergd en of anders handelen redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoorde.
Op grond van de stukken, waaronder het maatregelrapport van de Reclassering Nederland d.d. 12 januari 2006 alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast, dat het leven van verdachte reeds vanaf jonge leeftijd wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van krenkingen, (seksueel) misbruik, mishandelingen en gewelddadigheden. Uit voornoemde rapportage komt naar voren dat verdachte opgroeide in een sociaal isolement en dat zij op de lagere school veelvuldig werd gepest. Thuis werd zij door haar vader tussen haar 7e en 15e jaar seksueel misbruikt. Haar moeder, die weet had van het misbruik, heeft haar daartegen niet beschermd. Op 17-jarige leeftijd ging verdachte samenwonen met haar partner, het latere slachtoffer. Door hem werd zij gedurende een jarenlange - weliswaar onderbroken - relatie geïntimideerd, bedreigd met de dood en geestelijk en lichamelijk, waaronder ook seksueel, mishandeld. Het slachtoffer controleerde en beheerste (ook vanuit de gevangenis) het leven van verdachte op zodanige (gewelddadige) wijze dat zij geen reële mogelijkheid zag om de relatie met het slachtoffer te beëindigen. De rechtbank acht het aannemelijk dat enerzijds de aanhoudende intimidatie en het daadwerkelijk toepassen van geweld en anderzijds het geringe zelfbeeld en de door verdachte gehanteerde falende oplossingsstrategieën, hoofdzakelijk bestaande uit een vlucht in alcohol, hebben geleid tot ernstig toenemende spanningen die de weerbaarheid van verdachte te boven gingen.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte zwanger was geworden van, naar zij veronderstelt, een andere man. Verdachte leefde onder een voortdurend toenemende druk nu de zwangerschap zichtbaar begon te worden en het slachtoffer haar had bezworen haar en haar ongeboren kind te doden. De weerbaarheid van verdachte is ten gevolge van haar zwangerschap verder beperkt. Takkenkamp heeft daarover (onder meer ook) ter terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven:
"Mijns inziens is ook de zwangerschap van betrokkene van invloed geweest op haar psyche en strafbaar handelen. Het is een ervaringsfeit dat vrouwen in de zwangerschap soms mentaal kwetsbaarder en labiel kunnen zijn door lichamelijke en hormonale veranderingen en perspectieven in hun leven. Voorts is het aannemelijk, dat het feit dat betrokkene 18 weken zwanger was van een andere man voor haar de dreiging heeft vergroot. Het werd immers moeilijker de zwangerschap verborgen te houden en als het latere slachtoffer er achter zou komen dat betrokkene zwanger was dan zou haar leven en het leven van haar ongeboren kind een gevaar kunnen lopen."
Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte bij het plegen van het strafbaar feit onder sterke psychische drang heeft gehandeld. Ten aanzien van de vraag of het bestaan van voormelde psychische drang tot het oordeel moet leiden dat de verdachte niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de conclusies van Takkenkamp en De Bruijn in voormelde psychiatrische en psychologische rapporten zou verdachte zich zeer langdurig hebben kunnen beheersen, maar door haar vorenvermelde verleden met krenkingen, seksueel misbruik, mishandelingen en bedreigingen stond ze onder dusdanig grote druk, dat "het stuwmeer vol liep". Het voortdurende agressieve gedrag van het slachtoffer op [data] en de van hem uitgaande dreiging voor verdachte en haar ongeboren kind hebben in toenemende mate de druk doen oplopen. Uiteindelijk heeft dat op [datum] geleid tot een bewustzijnsvernauwing.
Ter terechtzitting heeft verdachte die bewustzijnsvernauwing (nogmaals) beschreven als een "klik in haar hoofd", als "een soort koker".
Takkenkamp verklaart hieromtrent ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
"Betrokkene beschrijft een situatie van dissociatie ofwel een forse mate van bewustzijnsvernauwing. Dit zou bij betrokkene met een klik zijn ontstaan op het moment dat ze met de hond de woning in kwam en ze het latere slachtoffer hoorde
schelden. De bewustzijnsvernauwing zou vervolgens in de periode vanaf het plegen van het strafbaar feit tot het moment dat betrokkene op het politiebureau hoorde dat het slachtoffer was overleden, geleidelijk zijn verdwenen. Het verhaal van betrokkene is consequent en plausibel. Dissociatie is een verstoring van de gewoonlijk geïntegreerde functies van het bewustzijn. Iemand gaat als het ware over op een primitiever niveau in zijn brein. De beheersing of het psychische weerstandsvermogen valt geheel of gedeeltelijk weg. Op dat moment is de gewetensfunctie beperkt en kan men geen rationele beslissingen nemen."
In zijn voormeld psychiatrisch rapport heeft Takkenkamp bovendien overwogen, zakelijk weergegeven:
“De zwangerschap van betrokkene kan er toe hebben geleid dat de beheersing van primitievere impulsen, zoals woede, minder werd en dat angst wat sterker werd gevoeld."
De officier van justitie heeft - kort gezegd - nog naar voren gebracht, dat verdachte zich zelf in de situatie heeft gebracht van een gewelddadige relatie en een zwangerschap van een andere man dan van het (latere) slachtoffer. Verdachte zou - zoals zij ook in een eerder stadium had gedaan - hebben kunnen vluchten en/of hulp kunnen zoeken, althans een andere oplossing kunnen zoeken dan het doodsteken van het slachtoffer.
Indien en voorzover de officier van justitie met het voorgaande heeft willen betogen dat verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin het optreden van een hevige gemoedsbeweging voorspelbaar was, overweegt de rechtbank dienaangaande dat een en ander niet de mogelijkheid uitsluit dat niettemin werd gehandeld onder invloed van een drang waaraan verdachte (redelijkerwijs) geen weerstand kon bieden. Bij de vraag of verdachte onder de gegeven omstandigheden reeds in een (veel) vroeger stadium weerstand had moeten bieden tegen bovenvermelde psychische drang acht de rechtbank eveneens het voormelde patroon in het leven van verdachte van doorslaggevend belang. Takkenkamp heeft in dat verband ter terechtzitting bevestigd dat die voorgeschiedenis van verdachte met misbruik en geweld maakt, dat het voor haar moeilijk was om bij het latere slachtoffer weg te gaan. Ook De Bruijn heeft in zijn voormelde rapportage naar voren gebracht, zakelijk weergegeven:
"Haar weerbaarheid is, gevoed door een laag zelfgevoel, gering. Zij kon haar wil niet voldoende duidelijk maken. Onderzochte is van mening dat weggaan van haar partner zinloos geweest zou zijn gezien de eerdere bedreigingen dat hij haar, haar kind en haar familie iets zou aandoen. Deze angst was sterker dan haar wilskracht zich aan hem te onttrekken."
De rechtbank komt - anders dan de officier van justitie - mede op grond van voormelde conclusies van voormelde deskundigen tot het oordeel dat de verdachte in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat zij redelijkerwijs niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Er is aldus sprake van psychische overmacht, zodat de verdachte niet strafbaar is. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten
- kleding van verdachte, te weten een blauwe spijkerbroek, grijs shirt, geel fleece jack, zwarte damesstring, zwarte damesslip, Azuri shirt wit/zwart;
- gedrukte stukken en andere bescheiden van verdachte, te weten groene agenda;
- gedrukte stukken en andere bescheiden van verdachte, te weten zwart schrift;
- overige goederen, te weten een zilverkleurig telefoontoestel LG van wijlen [slachtoffer];
- 13 gedrukte stukken en andere bescheiden, te weten wenskaarten van wijlen [slachtoffer];
moeten worden teruggegeven aan de onderscheiden rechthebbenden.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd mevrouw [naam benadeelde partij], wonende te [plaats en adres].
De vordering van de benadeelde partij kan alleen worden toegewezen respectievelijk de schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd als de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld. Aangezien aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch sprake is van toepassing van art. 9a Sr, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het primair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 2 maart 2006.
Gelast de teruggave van:
- kleding van [naam veroordeelde], te weten een blauwe spijkerbroek, grijs shirt, geel fleece jack, zwarte damesstring, zwarte damesslip, Azuri shirt wit/zwart;
- gedrukte stukken en andere bescheiden van [naam veroordeelde], te weten groene agenda;
- gedrukte stukken en andere bescheiden van [naam veroordeelde], te weten zwart schrift;
- overige goederen, te weten een zilverkleurig telefoontoestel LG van wijlen [slachtoffer];
- 13 gedrukte stukken en andere bescheiden, te weten wenskaarten van wijlen [slachtoffer];
aan de onderscheiden rechthebbenden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde partij], wonende te [plaats], in haar vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.W. de Jonge, voorzitter, F. Sijens en M.M. Beije, in tegenwoordigheid van mr. F.E.J. Goffin als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2006.