ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2590

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1058 WWB JANS
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor studerende partner

In deze zaak hebben eisers, een studerende en haar werkloze partner, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer. Dit besluit, genomen op 8 juni 2004, herzag hun uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 juni 2004. De rechtbank Groningen heeft op 21 februari 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers waren van mening dat de herziening van hun uitkering onterecht was, omdat de inkomsten van de studerende partner niet correct in aanmerking waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het college, het bezwaar van eisers tegen het besluit van 8 juni 2004 ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inkomsten uit studiefinanciering en de inkomsten uit arbeid van de studerende partner correct waren meegenomen in de berekening van de bijstandsverlening. De rechtbank concludeerde dat de eisers recht hadden op bijstand ter hoogte van het verschil tussen de bijstandsnorm voor gehuwden en de som van het normbedrag voor levensonderhoud en de inkomsten uit arbeid van de studerende partner. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de studiefinanciering als de inkomsten uit arbeid in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 04/1058 WWB JANS
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser en eiseres] te [woonplaats] eisers,
gemachtigde mr. R. Raap,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer, verweerder
gemachtigde T. Veltman.
1. Onderwerp van geschil
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 september 2004.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 8 juni 2004, waarbij hun uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 juni 2004 is herzien, ongegrond verklaard.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 1 december 2005.
Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G. Bakker, kantoorgenoot van hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door T. Veltman.
3. Beoordeling van het geschil
De feiten en de standpunten van partijen
Eiseres [eiseres] studeert aan de RUG en ontvangt studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en heeft inkomsten uit arbeid. Eiser [eiser] is haar werkloze partner.
In zijn beslissing op bezwaar van 19 augustus 2002 heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers tegen zijn beslissing van 4 februari 2002 gegrond verklaard en -onder meer- bepaald dat bij de vaststelling van de hoogte van bijstand wordt uitgegaan van een gezamenlijke huishouding, dat [eiser] een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm van een alleenstaande ontvangt en [eiseres] is uitgesloten van bijstand. Van het inkomen dat eisers maandelijks van de ouders [eiseres] ontvangen en van het inkomen dat [eiseres] maandelijks uit arbeid in loondienst ontvangt, wordt vanaf 1 januari 2002 maandelijks € 465,57 (normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in de WSF 2000 voor een uitwonende) minus € 211,09 = maximaal € 254,48 per maand niet als inkomen op de bijstandsuitkering in mindering gebracht en vrijgelaten.
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft verweerder eisers -voor zover hier van belang- meegedeeld dat in verband met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 de uitkering wordt herzien, omdat [eiseres] -als studerende- niet langer is uitgesloten van bijstand. De bijstandsnorm voor een alleenstaande wordt gewijzigd in de norm voor gehuwden en de inkomsten uit studiefinanciering worden volledig gekort op de bijstandsnorm voor gehuwden. De hoogte van de studiefinanciering is thans € 503,30 per maand voor een uitwonende studerende. Deze is vastgesteld op het normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 van de WSF 2000 (artikel 33, tweede lid, WWB). De overige inkomsten, zoals loon, verrekent verweerder ook met eisers uitkering. Voorts heeft verweerder bepaald dat [eiseres] voor de duur van de scholing of opleiding vrijstelling wordt verleend van de arbeidsverplichtingen a en c, omdat deze noodzakelijk zijn voor de inschakeling van de arbeid (artikel 114, eerste lid, Abw).
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 2 juli 2004. Daarbij hebben zij aangevoerd dat [eiseres] als studerende niet langer is uitgesloten van bijstand en voorts bezwaar gemaakt tegen het feit dat het normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 WSF 2000 (€ 503,30 per maand) en de inkomsten uit arbeid op de uitkering worden gekort.
Verweerder heeft -in overeenstemming met het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften- het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
In beroep hebben eisers aangevoerd dat de beslissing van verweerder impliceert dat [eiseres] wordt geacht tenminste € 503,30 aan inkomsten ingevolge de WSF 2000 (met inbegrip van de ouderlijke bijdrage en een aanvullende lening) en inkomsten uit arbeid te ontvangen. De beslissing is in strijd met artikel 33 WWB nu niet langer rekening wordt gehouden met de feitelijke inkomsten van de studerende. Artikel 33 WWB heeft immers geen wijziging ondergaan ten opzichte van artikel 48, tweede lid, Abw. In beide artikelen is bepaald dat het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking moet worden genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud. Eisers refereren aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2001 (JABW 2001/138) waarin is bepaald dat uitkering van de werkloze partner wordt vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de helft van het normbedrag voor een echtpaar, verminderd met het bedrag waarmee de werkelijke inkomsten van de studerende partner dit bedrag te boven gaan.
Overwegingen ten aanzien van het geschil
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de inkomsten van [eiseres] uit studiefinanciering en haar inkomsten uit arbeid in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, onder b, WWB wordt het inkomen uit studiefinanciering op grond van de WSF 2000 in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud waarnaar deze is berekend, met dien verstande dat het normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.2 van die wet voor een uitwonende studerende is vastgesteld op € 503,30 per kalendermaand.
Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 33 WWB (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870 nr. 3, p. 60-61) heeft het tweede lid tot doel het inkomen uit studiefinanciering op een in het kader van de bijstandsverlening juiste wijze in aanmerking te nemen. Het inkomen uit studiefinanciering kan van belang zijn bij de verlening van bijzondere bijstand aan een studerende en bij de verlening van algemene bijstand aan de partner van de studerende. Door het inkomen uit studiefinanciering te stellen op het normbedrag voor levensonderhoud waarnaar deze is berekend, wordt bereikt dat de in de studiefinanciering begrepen tegemoetkoming voor directe studiekosten en de eventuele forfaitaire vergoeding voor de ziektekostenverzekering buiten beschouwing blijven en dat rekening wordt gehouden met de eventuele - rentedragende - lening en de ouderlijke bijdrage. Omdat op deze wijze de ouderlijke bijdrage reeds is verdisconteerd in de wijze waarop de ontvangen studiefinanciering wordt gewaardeerd, spreekt het vanzelf dat deze verder als inkomen van de studerende buiten beschouwing blijft. Om te voorkomen dat dezelfde inkomsten tweemaal in mindering worden gebracht - zowel bij de studiefinanciering als bij de bijstandsverlening - dient het normbudget te worden verminderd met het bedrag waarmee in het kader van de studiefinanciering rekening is gehouden met de inkomsten van de studerende, de zogeheten draagkracht.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 19 jo 31 en 32 WWB dient voor de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand (voorts) het inkomen uit arbeid van [eiseres] in aanmerking te worden genomen.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat de Informatie Beheer Groep bij de berekening van de maximale maandelijkse toelage van [eiseres] heeft meegeteld het normbedrag voor levensonderhoud en de inkomsten uit arbeid. De hoogte van het gehanteerde normbedrag is als zodanig niet in geschil. Gelet daarop en nu artikel 33, tweede lid, onder b, WWB dwingend is geformuleerd, heeft verweerder terecht beide componenten betrokken bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen van [eiseres]. Dat een gedeelte van de berekende maximale maandelijkse toelage van [eiseres] bestaat uit een –naar keuze van betrokkene al dan niet af te sluiten– lening doet daaraan niet af.
Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat eisers bijstand toekomt ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de voor eisers geldende bijstandsnorm voor gehuwden en som van het normbedrag voor levensonderhoud als bedoeld in de WSF 2000 en de inkomsten uit arbeid van [eiseres].
Het beroep van eisers moet daarom ongegrond worden verklaard.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar door hem uitgesproken uitgesproken op 21 februari 2006 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ:hgw