ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2509

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
280678/05-147
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over demotie van een werknemer door werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, hierna te noemen [eiser], een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, De Eendracht Karton B.V., vanwege een opgelegde demotie. De werknemer was werkzaam als teamleider en werd op 13 augustus 2005 met onmiddellijke ingang uit zijn functie ontheven. De werkgever stelde dat de werknemer niet loyaal had meegewerkt aan het beleid en dat zijn functioneren niet naar behoren was. De werknemer betwistte deze claims en stelde dat hij niet was gewezen op de mogelijke consequenties van zijn handelen, namelijk de demotie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap. De rechter oordeelde dat de werknemer niet vooraf was gewaarschuwd dat zijn weigering om namen te noemen zou leiden tot demotie. De kantonrechter vond het aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de demotie onterecht was. Daarom werd de vordering van de werknemer toegewezen, met de voorwaarde dat de werkgever de demotie binnen zeven dagen na betekening van het vonnis moest terugdraaien, op straffe van een dwangsom.

De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om werknemers tijdig te waarschuwen voor mogelijke gevolgen van hun handelen. De kantonrechter heeft de dwangsom gematigd tot € 150,-- per dag, met een maximum van € 50.000,--. De kosten van de procedure werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 280678/05-147
Vonnis in kort geding d.d. 27 januari 2006
inzake
[eiser],
wonende te Meedhuizen,
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde mr. B. van Dijk, jurist bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap De Eendracht Karton B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 9902 AG Appingedam, Woldweg 18,
gedaagde, hierna te noemen De Eendracht,
gemachtigde mr. P.H.F. Yspeert, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [eiser] gevorderd dat De Eendracht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en bij wijze van voorlopige voorziening, wordt veroordeeld tot het ongedaan maken van de bij brief van 13 augustus 2005 opgelegde maatregel van demotie binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag dat daarmee in gebreke wordt gebleven, met veroordeling van De Eendracht in de kosten van de procedure.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 januari 2006. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten ter zitting (nader) uiteengezet, De Eendracht mede aan de hand van opgestelde pleitaantekeningen.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1 [eiser], geboren op [geboortedatum] bij De Eendracht in dienst laatstelijk in de functie van teamleider. Op 2 augustus 2005 heeft [eiser] samen met collega teamleiders een spoedoverleg gehad met de directeur van de Eendracht. In dit gesprek heeft de directeur de teamleiders de opdracht gegeven om per team een aantal werknemers aan te wijzen waarmee het aantal werknemers per team verminderd zou moeten worden. De teamleiders hebben na deze bijeenkomst in overleg en samenwerking met hun leidinggevende [[...]], een reactie geproduceerd waarin zij hebben aangegeven dat wat hen betreft op dat moment nog niet kan worden gekomen tot een reductie van het aantal werknemers per afdeling.
1.2. Op 12 augustus 2005 heeft er wederom een vergadering plaatsgevonden tussen de teamleiders en de directeur. Tijdens dit overleg hebben de aanwezige teamleiders alsnog namen verstrekt. [eiser], die in verband met een geplande vakantie niet bij dit overleg aanwezig was, is door een collega, [...], telefonisch benaderd met de vraag of hij eveneens drie namen kon doorgeven. [eiser] heeft deze namen niet verstrekt.
1.3. Bij schrijven van 13 augustus 2005 is [eiser] met onmiddellijke ingang uit zijn functie ontheven. Deze maatregel is door de inmiddels nieuwe directie gehandhaafd hetgeen [eiser] is meegedeeld bij schrijven van 14 december 2005.
Het standpunt van [eiser]
2. [eiser] stelt dat De Eendracht niet handelt als een goed werkgever nu hem ten onrechte de maatregel van demotie is opgelegd. De daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden kunnen deze maatregel niet dragen. Hij heeft destijds expliciet gevraagd naar meer informatie maar hij heeft deze informatie niet gekregen. In het telefoongesprek met [...] heeft hij dan ook aangegeven dat hij op basis van de informatie die hij had geen namen kon noemen. Hij is niet gewezen op de consequenties die het niet noemen van namen voor hem zou kunnen hebben.
[eiser] stelt voorts dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd. Er zijn nooit functioneringsgesprekken met hem gevoerd, noch heeft hij op andere wijze negatieve signalen ontvangen.
Het standpunt van De Eendracht
3. De Eendracht stelt allereerst dat van enige spoedeisendheid geen sprake is nu de maatregel vier maanden geleden reeds is genomen. Zij stelt voorts dat zij [eiser] heeft teruggezet in functie omdat hij al ruim twee jaar niet naar behoren functioneert. Het incident in augustus 2005 was niet op zichzelf staand maar de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Alhoewel [eiser] heel goed wist in welke enorme problemen het bedrijf verkeerde, weigerde hij mee te werken aan de broodnodige veranderingen.
[eiser] heeft in het verleden herhaaldelijk laten zien dat hij doet wat hem goeddunkt en daarmee bewijst hij dat hij de verantwoordelijkheid behorend bij een leidinggevende functie niet aankan. De Eendracht heeft daarom terecht besloten dat [eiser] niet langer als teamleider kan worden gehandhaafd.
De beoordeling
4. Het verweer van De Eendracht met betrekking tot de spoedeisendheid dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden verworpen. De omstandigheid dat [eiser] in afwachting van een heroverweging van de nieuwe directie niet eerder is overgegaan tot het aanhangig maken van een procedure kan hem thans bezwaarlijk worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening voldoende komen vast te staan zodat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
5. Voor toewijzing van de door [eiser] gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat er geen goede gronden aanwezig waren voor een functieverlaging van [eiser]. De kantonrechter komt op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden vooralsnog tot de slotsom dat deze gerede kans bestaat. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
6. De Eendracht heeft de functieverlaging mede gegrond op de stelling dat [eiser] al ruim twee jaren niet naar behoren als teamleider functioneert. Deze stelling heeft zij gemotiveerd met het noemen van een aantal incidenten uit het verleden. [eiser] heeft ter zitting zijn vermeende disfunctioneren gemotiveerd betwist en zijn visie gegeven op de incidenten zoals door De Eendracht genoemd. Bij de processtukken bevinden zich geen verslagen van functioneringsgesprekken waaruit het gestelde disfunctioneren blijkt. De juistheid van deze stellingen kan dan ook niet zonder nadere bewijsvoering worden vastgesteld. Aangezien een kort gedingprocedure zich niet daarvoor leent, zal deze stelling dan ook worden gepasseerd.
8. De Eendracht stelt dat het incident in augustus 2005 de druppel is geweest die de emmer heeft doen overlopen. De visies van partijen op hetgeen zich heeft voorgedaan en wat er is besproken tijdens het telefoongesprek op 12 augustus 2005 lopen sterk uiteen. Waar De Eendracht stelt dat [eiser] ondanks dat hij op de hoogte is gesteld van het standpunt van zijn collega-teamleiders, botweg weigerde om de namen te noemen, voert [eiser] aan dat hij om nader informatie heeft gevraagd en dat hij toen hij deze niet kreeg heeft aangegeven dat hij onder die omstandigheden niet in staat was om namen te noemen.
Wat ook zij van de juistheid van een van beide standpunten; naar het oordeel van de kantonrechter brengt de eis van goed werkgeverschap met zich mee dat De Eendracht alvorens zij overging tot het nemen van onderhavige vergaande maatregel [eiser] had moeten waarschuwen dat hij als hij bleef volharden in zijn weigering namen te noemen uit zijn functie zou worden ontheven. Deze waarschuwing had ook vrij eenvoudig gegeven kunnen worden aangezien de [...], zoals hij aangeeft in het gesprek van 12 september 2005, tijdens dit telefoongesprek aanwezig is geweest.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij na dit telefoongesprek nog telefonisch contact heeft opgenomen met het bedrijf, waaronder de afdeling P&O, met de vraag of hij nog iets moest regelen. Ook ter gelegenheid van deze telefoongesprekken is hij niet op de gevolgen van zijn handelen gewezen maar is hem meegedeeld dat er van hem geen actie meer werd verwacht.
9. Op grond van voorgaande overwegingen is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat De Eendracht in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap. De kantonrechter acht het dan ook aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] weder te werk gesteld dient te worden in de functie van teamleider.
Dit brengt met zich dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet de gevorderde dwangsommen te matigen tot € 150,-- per dag en deze te maximeren tot € 50.000,--.
10. De Eendracht dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
veroordeelt De Eendracht tot het ongedaan maken van de bij brief van 13 augustus 2005 opgelegde maatregel binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 150,-- per dag voor elke dag dat De Eendracht in gebreke blijft hieraan te voldoen zulks tot een maximum van € 50.000,--;
veroordeelt De Eendracht in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op € 84,87 aan explootkosten, € 103,-- aan vast recht en € 400,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 27 januari 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mmv