RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
datum uitspraak: 21 februari 2006
raadsman: mr. F.H. Kappelhof
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum]
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 15 juli 2005 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, naar links af te slaan, juist toen een motorrijder hem links wilde inhalen, immers heeft verdachte zich, voorafgaand aan en/of tijdens het afslaan niet, althans onvoldoende, ervan vergewist of er zich achter en/of naast hem geen ander verkeer bevond en/of (vervolgens) de voor hem (al enige tijd) (duidelijk) zichtbare motorrijder niet, althans te laat opgemerkt en/of (vervolgens) die motorrijder niet voor laten gaan, waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die motorrijder is aangebotst/aangereden, (waardoor die motorrijder ten val kwam en vervolgens tijdens zijn val tegen een lichtmast aan botste) waardoor die motorrijder (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 juli 2005 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam], naar links is afgeslagen, juist toen een motorrijder hem links wilde inhalen, en/of zich, voorafgaand aan en/of tijdens het afslaan naar links niet, althans onvoldoende, ervan vergewist heeft of er zich achter en/of naast hem geen ander verkeer bevond en/of (vervolgens) de voor hem (al enige tijd) (duidelijk) zichtbare motorrijder niet, althans te laat heeft opgemerkt en/of (vervolgens) die motorrijder niet voor heeft laten gaan, waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die motorrijder is aangebotst/aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 juli 2005 te [plaats] als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam], bij het naar links afslaan, teneinde een inrit naar [naam] in te rijden, een bestuurder van een voertuig (een motor), die op dezelfde weg zich naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
art 18 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte op de [straat] te [plaats] naar links is afgeslagen, juist toen een motorrijder hem links wilde inhalen, waardoor verdachte met zijn personenauto tegen die motorrijder is aangebotst/aangereden en die motorrijder tegen een lantaarnpaal werd gelanceerd. Blijkens de constateringen in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van de politie, divisie R.E.T., Cluster Verkeer en Milieu, d.d. 13 augustus 2005 moet de oorzaak van het ongeval worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de beide bestuurders.
De bestuurder van de personenauto veranderde naar links van richting en liet daarbij de links dicht achter hem, dan wel op dezelfde weg naast hem zich bevindende motorrijder niet voorgaan. Bovendien voerde de bestuurder van de personenauto een bijzondere manoeuvre uit, namelijk vanaf de doorgaande weg een inrit oprijden. De motorrijder haalde de personenauto links, in plaats van rechts, in, terwijl de personenauto links had voorgesorteerd en volgens getuigen ook middels de richtingaanwijzer te kennen had gegeven linksaf te willen slaan. Verdachte heeft (ondermeer) ter terechtzitting verklaard dat hij via zijn spiegels kon terugkijken tot circa 600 meter achter hem, dat hij regelmatig voorafgaand aan het afslaan in zijn binnen- en buitenspiegels heeft gekeken, dat hij op het moment van afslaan in zijn buitenspiegel keek, doch dat hij tot het moment van de botsing/aanrijding de motorrijder niet heeft gezien. Hoewel de rechtbank in aanmerking neemt, dat de oorzaak van het ongeval blijkens de constateringen in voormeld proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse mede aan de motorrijder is toe te rekenen, de motorrijder mogelijk geen licht voerde, alsmede mogelijk - zo volgt uit de getuigenverklaringen - te hard heeft gereden, is de rechtbank - anders dan de raadsman van verdachte en de officier van justitie - van oordeel dat verdachte tijdig, op enig moment voordat verdachte afsloeg, de motorrijder heeft kunnen en moeten zien. Verdachte dient als verkeersdeelnemer in de eerste plaats immers altijd bedacht te zijn op aanwezigheid van andere weggebruikers. Dit geldt te meer nu verdachte een bijzondere manoeuvre ging uitvoeren. Ook gelet op de overige omstandigheden van het geval, te weten ondermeer dat verdachte op een lange rechte weg reed, het uitzicht niet werd belemmerd en dat er sprake was van een droge en heldere dag, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer op de weg heeft gehinderd door de motorrijder niet waar te nemen en niet voor te laten gaan voordat hij linksaf sloeg.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2005 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam], naar links is afgeslagen, juist toen een motorrijder hem links wilde inhalen en zich, voorafgaand aan het afslaan naar links onvoldoende, ervan vergewist heeft of er zich achter en/of naast hem geen ander verkeer bevond en (vervolgens) de voor hem zichtbare motorrijder niet heeft opgemerkt en (vervolgens) die motorrijder niet voor heeft laten gaan, waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die motorrijder is aangebotst/aangereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW) 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, strekkende tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf;
b) - de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 7 februari 2006;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 12 december 2005. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
- het over de verdachte door Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 11 oktober 2005.
Taakstraf bestaande uit een werkstraf
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft rijdende met een personenauto op de openbare weg gereden, voor/bij het links afslaan de naast althans direct achter hem rijdende motorrijder niet opgemerkt terwijl dit wel mogelijk was. Als gevolg van dit gevaarzettende gedrag heeft er een botsing plaatsgevonden tengevolge waarvan het slachtoffer (de motorrijder) is overleden. Zoals ook ter terechtzitting is gebleken heeft dit voor de nabestaanden van het slachtoffer zeer grote gevolgen met zich gebracht. Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank anders dan de raadsman van verdachte en de officier van justitie een werkstraf passend.
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken dat het ongeval diepe indruk op hem heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 178 Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
- het verrichten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 40 uren met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de te verrichten onbetaalde arbeid gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland te Groningen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. R.P. van Eerde, voorzitter, G.H. Boekaar en N.R. Boonstra, in tegenwoordigheid van mr. F.E.J. Goffin als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2006.