ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2027

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
83416 FA RK-0502256
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag van een onmachtige vader in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 31 januari 2006 een beschikking gegeven inzake de ontheffing van het ouderlijk gezag van een onmachtige vader over zijn minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de vader te ontheffen van het gezag, omdat hij ongeschikt of onmachtig was om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen onvoldoende was om de bedreiging van hun welzijn af te wenden, zoals bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen, [kind1] en [kind4], vooropgesteld en geconcludeerd dat er geen uitzicht was op verbetering van de situatie van de vader. De kinderen verbleven al geruime tijd bij hun grootouders, die als pleegouders waren aangesteld, en de rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat de vader uit het gezag werd ontheven. De rechtbank heeft ook de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen benoemd tot voogdes over de kinderen, zodat de zorg voor hun welzijn en ontwikkeling beter kon worden gewaarborgd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
Meervoudige familiekamer
Zaaknummer 83416/FA RK 05-2256
Beschikking d.d. 31 januari 2006
in de zaak van:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, vestiging Groningen,
9743 AD Groningen, Friesestraatweg 213B,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de Raad,
en
[de vader],
wonende te [adres],
hierna te noemen de vader,
niet in rechte verschenen.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 2 december 2005 een verzoekschrift ingediend, waarin wordt verzocht de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen
[kind1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] en
[kind2], geboren op 19 april 2000 in de gemeente [geboorteplaats],
met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, afdeling Jeugdbescherming te Groningen (verder te noemen Bureau Jeugdzorg) tot voogdes.
De rechtbank heeft [kind1] opgeroepen om op 21 december 2005 te worden gehoord.
Zij is niet verschenen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 3 januari 2006.
Daarbij zijn de heer R.C.M. Wouters namens de Raad en mevrouw H.J. de Jong namens Bureau Jeugdzorg, verschenen en gehoord.
Vader is – hoewel daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen niet verschenen.
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten:
Vader is gehuwd geweest met mevrouw [de moeder].
Uit hun huwelijk c.q. hun relatie zijn vier thans nog minderjarige kinderen geboren:
* [kind1] op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats],
* [kind2] op [geboortedatum] (verder te noemen [kind2]) in de gemeente [geboorteplaats],
* [kind3] op 6 november 1997 (verder te noemen [kind3]) in de gemeente [geboorteplaats] en
? [kind4] (verder te noemen [kind4]) op 19 april 2000 in de gemeente [geboorteplaats].
[kind1], [kind3] en [kind4] zijn door de man erkend
Tussen vader en [de moeder] voornoemd is de echtscheiding uitgesproken.
Hun huwelijk is op 28 februari 1996 beëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Vader heeft het gezag over de kinderen.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 27 mei 2004 zijn alle minderjarigen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk tot 27 mei 2006.
Bij beschikking van 25 mei 2005 van genoemde kinderrechter is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind1] en [kind4] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
[kind1] en [kind4] verblijven bij de grootouders m.z., die door de Voorziening van Pleegzorg als netwerkpleeggezin zijn aangemerkt; [kind4] sedert december 2001 en [kind1] vanaf januari 2002.
Op 5 januari 2005 heeft Bureau Jeugdzorg de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van een verderstrekkende maatregel ten aanzien van [kind1] en [kind4].
De Raad heeft een onderzoek ingesteld en heeft naar aanleiding daarvan op
29 november 2005 rapport en advies uitgebracht.
De Raad heeft onder meer het volgende gesteld, geconcludeerd en verzocht:
Vader is ongeschikt of onmachtig om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van [kind1] en [kind4] te vervullen.
Het belang van de kinderen verzet zich niet tegen een ontheffing van vader.
Vader en [kind1] zijn het eens met een verderstrekkende maatregel, zodat er - primair - voldoende gronden zijn voor een vrijwillige ontheffing.
Subsidiair zijn er voldoende gronden voor een gedwongen ontheffing van vader:
- het toekomstperspectief van [kind1] en [kind4] ligt bij de grootouders m.z.;
- [kind1] geeft aan bij de grootouders m.z. te willen blijven wonen;
- ondertoezichtstelling is niet langer de geëigende maatregel;
- een verderstrekkende maatregel draagt bij aan een positieve ontwikkeling van [kind1] en [kind4] en er zijn geen negatieve effecten te verwachten;
- het belang van de kinderen verzet zich niet tegen ontheffing van vader.
In het kader van de ontheffing kan worden gewerkt aan de volgende doelen:
- het blijven volgen van de ontwikkeling van [kind1] en [kind4];
- het blijven geven van ondersteuning aan de grootouders m.z. door de Voorziening van Pleegzorg;
- het blijven zoeken naar contactmogelijkheden tussen [kind1], [kind4], [kind2] en [kind3], wellicht in een andere vorm;
- het blijven kijken in welke vorm er nog contact kan plaatsvinden tussen de kinderen en de ouders.
[kind1] en [kind4] hebben bij hun grootouders m.z. een veilige en stabiele woonplek.
De grootouders zijn erg betrokken op het welzijn van de kinderen.
[kind1] en [kind4] accepteren de grootouders in hun rol van opvoeders en hebben het bij hen naar hun zin.
Het is niet aannemelijk, dat er in de nabije toekomst veranderingen zullen plaatsvinden in de opvoedingssituatie van de kinderen.
Door de ontheffing is de plek bij de grootouders gewaarborgd.
De ontheffing draagt ook bij aan een positieve ontwikkeling van [kind1] en [kind4].
Het geeft hen meer rust en zij zullen minder worden geconfronteerd met de strijd tussen familieleden. Hierdoor komt er ruimte voor hun eigen ontwikkeling.
Na de ontheffing wordt de positie van de grootouders duidelijker voor de kinderen.
Vader heeft de hoop uitgesproken, dat de kinderen tot rust komen en niet langer getuige zullen zijn van de strijd binnen de familie, zodat zij uiteindelijk meer open kunnen staan voor contact met hem.
Alle betrokkenen zijn het erover eens, dat er een verderstrekkende maatregel dient te komen.
Moeder laat weten, dat zij het gezag wenst wanneer vader uit het gezag wordt ontheven.
De gezinsvoogdij-instelling geeft aan, dat er in de situatie van moeder geen wezenlijke veranderingen hebben plaatsgevonden op grond waarvan zij opnieuw met het gezag belast zou kunnen worden.
Na jaren van vrijwillige en gedwongen hulpverlening moet het perspectief van de kinderen definitief veilig worden gesteld.
Het gezag van vader kan belemmerend werken bij zaken, waarin zijn toestemming moet worden gevraagd. Door hem van het gezag over de kinderen te ontheffen wordt dit voorkomen. In die zin wordt er duidelijkheid aan [kind1] en [kind4] gegeven.
standpunt van de Raad ter zitting:
Door de ontheffing wordt de positie van moeder duidelijker.
Door benoeming van Bureau Jeugdzorg tot voogdes wordt de positie van de grootouders m.z. ten aanzien van de ouders neutraler, hetgeen de relatie tussen de kinderen en de ouders ten goede kan komen. Bovendien heeft Bureau Jeugdzorg door de ontheffing meer mogelijkheden om inhoud te geven aan het contact tussen moeder en de kinderen.
standpunt van Bureau Jeugdzorg:
Het is belangrijk, dat duidelijk wordt welke mogelijkheden en onmogelijkheden er zijn voor contacten tussen de ouders en de kinderen, de grootouders en de kinderen en de kinderen onderling.
De kinderen hebben lange tijd geen contact met hun moeder gehad. Zij kunnen hier momenteel niet goed met hun grootouders over praten. Dit is niet in hun belang.
De kinderen hebben het naar hun zin bij de grootouders.
Aan herstel van het contact tussen de vrouw en de kinderen en tussen de kinderen onderling moet veel aandacht worden besteed.
beoordeling:
Op grond van art. 1: 266 BW kan de rechtbank een ouder van het ouderlijk gezag over een of meer van zijn/haar kinderen ontheffen indien deze ongeschikt of onmachtig is zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige(n) zich daartegen niet verzet.
het belang van [kind1] en [kind4]
Op grond van art. 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind dienen bij het nemen van de beslissing op het onderhavig verzoek de belangen van de kinderen de eerste overweging te vormen.
Daarnaast vloeit uit art. 20 van voornoemd verdrag voort het recht van kinderen, die in een pleeggezin verblijven, op duidelijkheid, continuïteit en ongestoorde hechting in het pleeggezin.
Het is in het belang van kinderen, die onder toezicht zijn gesteld en in een pleeggezin zijn geplaatst, waarbij thuisplaatsing niet meer mogelijk is, de met onzekerheid gepaard gaande jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beëindigen en duidelijkheid te verschaffen over hun opvoedingsperspectief. Deze duidelijkheid wordt verkregen door het gezag weg te nemen bij de ouder(s) en op te dragen aan de pleegouders dan wel aan de voogdij-instelling, zodat de beslissingen in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen voortaan worden genomen door of in nauw overleg met diegenen, die de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen al geruime tijd op zich hebben genomen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen.
de ondertoezichtstelling is onvoldoende om de bedreiging als bedoeld in art.1: 254 BW af te wenden
Volgens het bepaalde in art. 1:268 lid 2 onder a BW kan een ouder die zich tegen ontheffing verzet door de rechtbank van het ouderlijk gezag worden ontheven indien na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden, zulks tengevolge van de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
Bij de beoordeling van dit criterium dient in het oog te worden gehouden, dat het doel van ondertoezichtstelling, herstel van de opvoedings- en verzorgingsverantwoordelijkheid van de juridische ouder(s), is.
Ook de maatregel van uithuisplaatsing is een instrument om dit doel te bereiken. Gedurende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing dient te worden gewerkt aan opheffing van de bedreiging, zoals genoemd in art. 1:254 BW, op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken.
Indien er geen uitzicht is op opheffing van voornoemde bedreiging en als gevolg daarvan het perspectief van de kinderen voor langere termijn niet meer bij de ouder(s) ligt maar bij de pleegouders, is daarmee aan voornoemd criterium voldaan.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de belangen van [kind1] en [kind4] en de onmacht van vader, is er geen uitzicht op opheffing van genoemde dreiging en ligt als gevolg daarvan het perspectief van [kind1] en [kind4] voor langere termijn niet meer bij de vader, maar bij de pleegouders, in casu de grootouders m.z.
ongeschiktheid of onmacht van vader zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan, dat vader onmachtig is om [kind1] en [kind4] op te voeden en ook, dat hij op termijn niet in staat is zijn opvoedingsplicht te vervullen. Niet te verwachten valt, dat de kinderen in de toekomst bij vader teruggeplaatst kunnen worden. Dit zou ook niet in hun belang zijn, gezien hetgeen hierboven geschetst is.
Gelet op het hierboven overwogene is de rechtbank van oordeel, dat het in het belang van de kinderen is dat de vader uit het gezag over hen wordt ontheven en dat ook overigens aan de wettelijke vereisten voor ontheffing van het gezag is voldaan, zodat het verzoek - dat door de vader ook niet is weersproken - wordt toegewezen zoals in het dictum wordt weergegeven.
Omdat de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [kind1] en [kind4] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd te benoemen.
Een ieder die tot uitoefening van de voogdij bereid is kan schriftelijk aan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast.
Onder omstandigheden dient de rechtbank bij voorkeur een dergenen, die op het tijdstip van het verzoek het kind/de kinderen tenminste een jaar heeft verzorgd en opgevoed en tot voogdij bereid is, tot voogd te benoemen. De grootouders hebben geen dergelijk schriftelijk verzoek aan de rechtbank gedaan.
Gezien de bovenstaande standpunten en overwegingen zal de rechtbank de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, die zich daartoe bereid heeft verklaard, tot voogdes benoemen.
Het benoemen van Bureau Jeugdzorg tot voogdes zorgt er ook voor, dat de positie van de grootouders m.z. ten aanzien van de ouders meer neutraal wordt, hetgeen de relatie tussen de kinderen en de ouders ten goede kan komen. Bovendien kan onder de regie van Bureau Jeugdzorg worden gewerkt aan het bereiken van de doelen, zoals die hiervoor door de raad zijn geformuleerd.
BESLISSING
ontheft [de vader]
van het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen:
[kind1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] en
[kind2], geboren op 19 april 2000 in de gemeente [geboorteplaats];
benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarigen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, afdeling Jeugdbescherming te Groningen;
9725 BE Groningen, Waterloolaan 1;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Gegeven door mrs. D.A. Flinterman, T. Duursma en C. van den Noort en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.