ECLI:NL:RBGRO:2006:AV1893

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
18/630354-05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op twee stiefkinderen en poging tot moord op de moeder

De rechtbank Groningen heeft op 16 februari 2006 uitspraak gedaan in een zaak waarin een 47-jarige man uit Tolbert werd beschuldigd van moord op zijn twee stiefkinderen, een jongetje van twee en een meisje van vier jaar, en poging tot moord op de moeder van de kinderen. De feiten vonden plaats op 1 augustus 2005. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan de moorden, waarbij hij de kinderen op gruwelijke wijze om het leven bracht met een kandelaar en een mes. De rechtbank achtte de man toerekeningsvatbaar, ondanks zijn ernstige persoonlijkheidsproblematiek en amfetamineverslaving. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, evenals terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank nam ook in overweging dat de moord op de kinderen een ernstige inbreuk op de maatschappelijke orde en de integriteit van de slachtoffers betekende. De rechtbank wees een schadevergoeding toe aan de moeder van de kinderen voor de geleden schade als gevolg van de moorden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630354-05
datum uitspraak: 16 februari 2006
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. S. van Gessel
VONNIS van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in [detentieplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting
van 2 februari 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk
(en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar/kaarsenhouder en/of
met een mes en/of buis/staafvormig voorwerp, althans met een of meerdere
hard(e) en/of puntig(e) en/of scherp(e) voorwerp(en), geslagen en/of gestoken
en/of gesneden op/in het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1] en/of
- (met kracht) de hals van [slachtoffer 1] samengedrukt en/of
doorgesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, aan een
persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk (en met voorbedachte rade)
zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer)
- klieving(en) van de huid van het hoofd en/of hals en/of
- perforatie van de borstwand en/of lever en/of
- breuk van en/of deuk in het schedeldak en/of
- kneuzing van hersenweefsel en/of hersenvliezen en/of
- doorklieving van de halsader en/of halsslagader en/of halsspieren en/of
- doorklieving van het schildkraakbeen van het strottehoofd en/of
- doorklieving van de slokdarm en/of
- doorsteken door de borst en/of buik en/of
- een steekwond in de nier en/of
- weefselschade en/of
- ernstig bloedverlies,
heeft toegebracht, door opzettelijk
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar/kaarsenhouder en/of
met een mes en/of buis/staafvormig voorwerp, althans met een of meerdere
hard(e) en/of puntig(e) en/of scherp(e) voorwerp(en), te slaan en/of steken
en/of snijden op/in het hoofd en/of de hals en/of het lichaam van [slachtoffer 1] en/of
- (met kracht) de hals van [slachtoffer 1] samen te drukken en/of door te
snijden,
terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk
(en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet:
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar/kaarsenhouder en/of
met een mes, althans met een of meerdere hard(e) en/of puntig(e) en/of
scherp(e) voorwerp(en), geslagen en/of gestoken en/of gesneden op/in het hoofd
en/of lichaam van [slachtoffer 2] en/of
- (met kracht) de hals van [slachtoffer 2] samengedrukt en/of (met kracht) op
de hals van [slachtoffer 2] geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, aan een
persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar
lichamelijk letsel, te weten (onder meer)
- klieving(en) van de huid van het hoofd en/of hals en/of
- klieving(en) en/of verbrijzeling van het schedelbot van het hoofd en/of
- hersenschade en/of
- verscheuring van de slokdarm en/of
- ernstig bloedverlies,
heeft toegebracht, door opzettelijk
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar/kaarsenhouder en/of
met een mes, althans met een of meerdere hard(e) en/of puntig(e) en/of
scherp(e) voorwerp(en), te slaan en/of steken en/of snijden op/in het hoofd
en/of de hals en/of het lichaam van [slachtoffer 2] en/of
- (met kracht) de hals van [slachtoffer 2] samen te drukken en/of (met kracht)
op de hals van [slachtoffer 2] te slaan,
terwijl het feit de dood van [slachtoffer 2] tengevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met
voorbedachten rade) [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- zijn kunstgebit in de mond en/of keel van [slachtoffer 3] heeft geduwd
en/of verder geduwd en/of
- het hoofd en/of de nek van [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of
(om)gedraaid en/of
- (meermalen) heeft gestompt en/of geslagen tegen het lichaam van [slachtoffer 3] en/of
- met een stang heeft geslagen op het hoofd en/of schouder(s) en/of rug en/of
pols van [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, aan een
persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (twee hoofdwonden en/of een gebroken pols), heeft toegebracht, door
opzettelijk
- met zijn tong zijn kunstgebit in haar mond en/of keel te duwen en/of verder
te duwen en/of
- haar (meermalen) te stompen en/of slaan en/of
- haar met een stang op het hoofd en/of schouder(s) en/of rug en/of pols te
slaan.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat van voorbedachte raad bij verdachte gericht op de dood van zijn - toenmalige - partner [slachtoffer 3] en de kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen sprake is geweest. Hiertoe heeft de raadsvrouwe naar voren gebracht dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer 3] en de kinderen van het leven te beroven. Verdachte heeft gehandeld in een plotselinge, blinde psychotische angst of paniek, waarbij hij ervan overtuigd was dat hij in gevecht was met de duivel. Voorafgaand aan zijn handelen heeft verdachte geen moment van kalm beraad en rustig overleg gehad. Daarom is er, aldus de raadsvrouwe, geen sprake van - ten aanzien van [slachtoffer 3] - poging tot moord, dan wel - ten aanzien van de kinderen - moord.
Met betrekking tot de poging tot moord heeft de raadsvrouwe daarnaast nog aangevoerd dat er ten aanzien van het duwen van verdachte van zijn kunstgebit in de keel van het slachtoffer sprake is geweest van vrijwillige terugtred en dat er ten aanzien van het vastpakken en draaien van de nek van het slachtoffer sprake is geweest van een ondeugdelijke poging.
De rechtbank overweegt in het algemeen als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich van het tenlastegelegde weinig tot niets meer weet te herinneren, maar dat hij zichzelf wel verantwoordelijk acht. De rechtbank constateert dat verdachte zich tijdens de politieverhoren aanvankelijk meer wist te herinneren dan hetgeen hij tijdens latere verhoren en ter terechtzitting heeft aangegeven en dat het gebrek aan herinnering bij verdachte zich met name voordoet waar dit ziet op momenten waarop er sprake zou zijn geweest van door hem gebruikt geweld. De rechtbank stelt vast dat verdachte daarmee over de feiten wisselend heeft verklaard, doch de tenlastegelegde feiten niet heeft ontkend.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] over hetgeen zich op 1 augustus 2005 heeft afgespeeld, juist zijn. Nu deze verklaringen van aangeefster op onderdelen worden bevestigd door onder andere de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsmede op verschillende punten door meerdere verklaringen van verdachte zelf, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3].
De rechtbank overweegt daarbij specifiek ten aanzien van het feit (3) betrekking hebbende op aangeefster [slachtoffer 3] als volgt.
In haar verklaring afgelegd op 2 augustus 2005 heeft aangeefster [slachtoffer 3] - kort samengevat - aangegeven dat zij zag dat verdachte met speed naar de badkamer ging en dat hij na ongeveer tien minuten vanuit de badkamer naar de woonkamer kwam lopen. Daar pakte hij het gezicht van [slachtoffer 3] met beide handen beet en zei hij tegen haar dat hij wist dat zij met een ander in haar gedachten had gezeten, dat hij één met haar wilde worden en dat zij in hem moest komen. Hij pakte haar vervolgens beet en zij omhelsde hem, waarna ze uit evenwicht raakten en op de grond vielen. Verdachte lag toen boven op haar. Aangeefster zat klem onder verdachte en hij had totale controle over haar gezicht. Ze kon maar net ademhalen. Verdachte duwde vervolgens zijn kunstgebit in haar mond en zij merkte dat verdachte zijn kunstgebit met zijn tong verder in haar mond duwde. Omdat ze niet dood wilde heeft zij op een gegeven moment tegengewerkt, waarna verdachte stopte. Verdachte is van haar afgegaan en op de grond gaan liggen, waarbij hij haar stevig aan haar arm vasthield. Verdachte heeft haar daarna losgelaten en is gaan bidden. Vervolgens pakte hij haar weer beet en trok haar in zijn schoot. Hij legde zijn hand in haar nek. Hij werd steeds kwader, en hij begon harder te praten en te schelden. Verdachte zei: "Je liegt en je houdt niet van mij" en "Zie je wel je bent de duivel". Aangeefster [slachtoffer 3] voelde vervolgens dat verdachte haar nek wilde omdraaien, waarna zij haar hoofd meedraaide. Verdachte heeft haar daarna, aldus haar verklaring, meerdere malen hard gestompt. Verdachte heeft vervolgens een ijzeren stang (een zogenoemde trekveer) gepakt en heeft haar daarmee meerdere malen hard op het hoofd geslagen. Tevens sloeg hij haar met de stang op haar schouder en op haar rug. Onderwijl hield hij haar daarbij vast. Toen zij bemerkte dat zij opeens los was, is zij - aldus haar verklaring - naar het balkon gerend, over de balustrade geklommen en naar beneden gesprongen.
Blijkens het aanvraagformulier medische informatie is door de behandelend arts op
3 augustus 2005 bij aangeefster [slachtoffer 3] geconstateerd dat zij twee hoofdwonden op de achterzijde van het hoofd had, alsmede een botbreuk ter hoogte van de rechterpols en een botbreuk ter hoogte van de linker hak.
Door de politie zijn het kunstgebit en de trekveer veiliggesteld en ter onderzoek gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Blijkens het deskundigenrapport
d.d. 13 januari 2006 van het NFI is op het kunstgebit van verdachte bloed aangetroffen van aangeefster [slachtoffer 3] en van verdachte zelf en is op de trekveer bloed van aangeefster [slachtoffer 3] aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat de verwondingen van aangeefster [slachtoffer 3] passen bij de door aangeefster omschreven toedracht. Voorts past de door aangeefster geschetste toedracht bij de bovengenoemde aangetroffen bloedsporen op de trekveer en het kunstgebit.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich met enkele tussenperioden meerdere malen agressief tegen [slachtoffer 3] heeft gedragen en dat hij daarbij verschillende vormen van geweld heeft gebruikt. De door verdachte gebruikte onderscheiden vormen van geweld, te weten het duwen van het kunstgebit in de mond en keel van het slachtoffer, het proberen de nek van het slachtoffer om te draaien, alsmede meerdere malen met een trekveer op het hoofd en het lichaam slaan van het slachtoffer, zijn naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf vormen van geweld die zodanig letsel teweeg kunnen brengen dat daardoor de dood wordt veroorzaakt. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat voornoemde gewelddadige handelingen zich richten op vitale lichaamsdelen. In dit oordeel van de rechtbank ligt besloten dat de rechtbank het verweer verwerpt dat, ten aanzien van het omdraaien van de nek, sprake zou zijn van een ondeugdelijke poging.
De rechtbank is reeds gelet op het voorgaande van oordeel dat het gedane beroep op vrijwillige terugtred evenmin kan slagen. De rechtbank overweegt hierbij voorts dat de verschillende geweldshandelingen van verdachte in onderlinge samenhang en in elkaars verlengde bezien dienen te worden, nu verdachte telkens is doorgegaan met het gebruiken van geweld. Voorts merkt de rechtbank dienaangaande op dat er evenmin sprake kan zijn van vrijwillige terugtred, aangezien [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte eerst stopte met het duwen van zijn kunstgebit in haar mond en keel nadat zij daartegen verzet pleegde.
Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte door te handelen als hiervoor omschreven welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] als gevolg van dat handelen zou komen te overlijden.
Ten aanzien van de voorbedachte raad is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor door [slachtoffer 3] omschreven toedracht blijkt dat er telkens enige tijd is verstreken tussen de onderscheiden vormen van geweld die door verdachte zijn toegepast. Zo is verdachte, nadat hij [slachtoffer 3] had losgelaten, gaan bidden. Vervolgens is hij haar meerdere malen hard gaan stompen, nadat hij haar nek had getracht om te draaien. Daarna heeft hij zich, op enig moment, moeten voorzien van de stang (trekveer), waarmee hij haar meerdere malen heeft geslagen. Verdachte heeft zich tijdens de verschillende gewelddadige handelingen verbaal agressief uitgelaten jegens aangeefster. Uit deze constellatie maakt de rechtbank op dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Derhalve heeft voor hem de gelegenheid bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Mitsdien acht de rechtbank voorbedachte raad bewezen.
De rechtbank overweegt voorts specifiek ten aanzien van de feiten (1 en 2) betrekking hebbende op de kinderen als volgt.
Blijkens zowel de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] als de verklaringen van verdachte waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog in leven op het moment dat [slachtoffer 3] van het balkon sprong. Daarnaast hebben zowel [slachtoffer 3] als verdachte verklaard dat zij op 1 augustus 2005 met de twee kinderen in de woning van verdachte waren en dat er die dag geen ander in de woning van verdachte is geweest. Deze verklaringen worden in zoverre ondersteund door het in de woning van verdachte uitgevoerde technisch onderzoek, dat niet is gebleken dat een andere persoon in de woning verbleef ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte, na het moment waarop aangeefster [slachtoffer 3] van het balkon is gesprongen, met de twee kinderen in zijn woning verbleef.
Verdachte heeft onder meer ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat [slachtoffer 3] van het balkon was gesprongen, vanaf het balkon de woonkamer is ingelopen. Ten overstaan van de politie heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment boos was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] op het moment waarop verdachte vanaf het balkon de woonkamer inliep, in de woonkamer stond en dat hij in de woonkamer tegen haar is aangebotst. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij vervolgens vanuit de woonkamer naar de hal is gelopen en dat [slachtoffer 2] op dat moment in de hal stond.
Uit het proces-verbaal d.d. 13 september 2005 met betrekking tot het technisch onderzoek in de woning van verdachte blijkt dat [slachtoffer 2] in de hal ter hoogte van de toiletruimte is aangetroffen. [Slachtoffer 2] lag op zijn rug met zijn voeten tegen de onderzijde van de badkamerdeur. Rondom [slachtoffer 2] zijn delen van een koperen kandelaar gevonden. Deze delen waren met bloed besmeurd. [Slachtoffer 2] had diverse verwondingen in zijn gelaat, die - aldus het technisch onderzoek - "boogvormig" waren. De vloer en de muren rondom [slachtoffer 2] waren met bloed besmeurd. De vloer van de toiletruimte was op diverse plaatsen besmeurd met bloed. Daar lagen eveneens delen van een koperen kandelaar. Deze delen waren met bloed besmeurd. Verder lag op de vloer van de doucheruimte een met bloed besmeurd mes. [Slachtoffer 1] werd aangetroffen in de woonkamer voor de keuken. [Slachtoffer 1] lag op haar rug en zat onder het bloed. Haar hals was doorgesneden en zij had eveneens "boogvormige" verwondingen aan haar gezicht. Ook rondom [slachtoffer 1] zijn bebloede delen van een koperen kandelaar aangetroffen.
Blijkens het sectierapport d.d. 2 augustus 2005 had [slachtoffer 1] - kort samengevat - meerdere verwondingen aan het hoofd, het gezicht, de hals en elders op het lichaam. In het sectierapport wordt verder aan de hand van de letsels omschreven dat sprake moet zijn geweest van verschillende wijzen van toebrengen van geweld door middel van verschillende voorwerpen.
Blijkens het sectierapport d.d. 2 augustus 2005 had [slachtoffer 2] - kort samengevat - aan zijn hoofd, zijn hals en elders op het lichaam verwondingen. In het sectierapport wordt aan de hand van de letsels beschreven dat sprake moet zijn geweest van het herhaaldelijk toebrengen van letsel op verschillende wijzen, waarbij een of meer voorwerpen zijn gehanteerd.
Gelet op de vorenomschreven wijze van aantreffen, de geconstateerde verwondingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de in hun nabijheid aangetroffen bebloede onderdelen van een kandelaar en de conclusies van de arts-patholoog in de sectierapporten, acht de rechtbank bewezen dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] meerdere malen met de aangetroffen kandelaar zijn geslagen. Verdachte heeft die kandelaar ter terechtzitting als zijn eigendom en in zijn woning aanwezig herkend. Voorgaande vindt voor wat betreft [slachtoffer 2] mede steun in de resultaten van het technische onderzoek, neergelegd in het rapport d.d. 14 augustus 2005 van het Bureau Technische Recherche. Daaruit is gebleken dat er in de hal van de woning van verdachte met een met bloed besmeurd voorwerp ten minste vijf nagenoeg verticale (slaande) bewegingen zijn gemaakt.
De rechtbank acht voorts, gelet op de geconstateerde verwondingen van [slachtoffer 1] bewezen dat [slachtoffer 1], met het in de doucheruimte aangetroffen bebloede mes, meerdere malen is gestoken en gesneden. Gezien de geconstateerde verwondingen van [slachtoffer 2] en de conclusie van de arts-patholoog, acht de rechtbank tevens bewezen dat [slachtoffer 2] is verwurgd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte van het balkon de woonkamer is ingelopen en tegen de aldaar staande [slachtoffer 1] meerdere vormen van geweld heeft gebruikt. Daarbij heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van de verwondingen van [slachtoffer 1], op enig moment handelingen moeten verrichten om zich te voorzien van genoemde kandelaar en het aangetroffen mes. Verdachte is vervolgens van de woonkamer naar de hal en de doucheruimte gelopen. In de nabijheid van [slachtoffer 2] zijn delen van de kandelaar en in de doucheruimte is het bebloede mes aangetroffen, zodat verdachte vanuit de woonkamer de kandelaar en het mes moet hebben meegenomen. Met de kandelaar heeft verdachte [slachtoffer 2] vervolgens meerdere malen geslagen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 2] verwurgd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte, toen hij vanaf het balkon de woonkamer inliep, enige afstand heeft moeten overbruggen tot zowel [slachtoffer 1] als - vervolgens - [slachtoffer 2]. Hij heeft zich daarbij, op enig moment, moeten voorzien van de verschillende door hem gebruikte voorwerpen, de kandelaar en het mes. Op grond hiervan, waarbij de geconstateerde ernstige en vele verwondingen van de slachtoffers in aanmerking worden genomen, oordeelt de rechtbank dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat voor hem de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daaraan doet niet af dat die gelegenheid slechts gedurende korte tijd zou hebben bestaan. Mitsdien acht de rechtbank ook ten aanzien van de levensberoving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorbedachte raad bewezen.
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten als volgt.
Met betrekking tot het verweer van verdachte en de stelling van de officier van justitie dat de gemoedstoestand waarin verdachte zich bevond ten tijde van het tenlastegelegde onverenigbaar is met de hem in het tenlastegelegde verweten voorbedachte raad, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat ook een (sterk) verminderd toerekeningsvatbare dader met voorbedachte raad kan handelen. Dit is slechts anders indien hem vanwege een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogen, elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan moet hebben ontbroken. Daarvan is in casu echter niet gebleken.
De rechtbank leidt uit de stukken en alle ter terechtzitting afgelegde verklaringen af dat bij verdachte geen sprake is geweest van algehele afwezigheid van cognitieve controle ten tijde van de verweten feiten. De gemoedstoestand van verdachte ten tijde van de verweten feiten staat derhalve een bewezenverklaring van voorbedachte raad niet in de weg.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair
hij op 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar en
met een mes en buis/staafvormig voorwerp, geslagen en/of gestoken en/of gesneden op/in het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1] en
- de hals van [slachtoffer 1] doorgesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair
hij op 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet:
- meermalen, met (een of meerdere delen van) een kandelaar, geslagen en/of gestoken op/in het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 2] en
- met kracht de hals van [slachtoffer 2] samengedrukt en/of (met kracht) op
de hals van [slachtoffer 2] geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3 primair
hij op 01 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- zijn kunstgebit in de mond en/of keel van [slachtoffer 3] heeft geduwd
en verder geduwd en
- het hoofd en/of de nek van [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en (om)gedraaid en
- meermalen heeft gestompt en/of geslagen tegen het lichaam van [slachtoffer 3] en
- met een stang heeft geslagen op het hoofd en schouder en rug en pols van [slachtoffer 3],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair - Moord;
2 primair - Moord;
3 primair - Poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de multidisciplinaire onderzoeksrapportage d.d. 13 januari 2006, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog, en A.G.S. de Ranitz, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht. Voorts zijn ter terechtzitting J.M. Oudejans en A.G.S. de Ranitz als getuige-deskundigen gehoord.
Blijkens de onderzoeksrapportage en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting is bij verdachte sprake van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis en afhankelijkheid van amfetamine (speed). Ten tijde van de ten laste gelegde feiten verkeerde verdachte ten gevolge van een samenspel tussen de ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis en de verslaving aan amfetamine in een psychotische toestand. Hoewel er nauw verband bestaat tussen verdachtes ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis en zijn ernstige afhankelijkheid van amfetamine, heeft de persoonlijkheidsstoornis van verdachte zijn vrijheid om er voor te kiezen om al dan niet amfetamine te gebruiken niet volledig aangetast. Hoewel ook de autonome ernstig verslavende eigenschappen van amfetamine verdachtes vermogen om het gebruik te minderen of te staken ernstig hebben aangetast, kan toch worden geconcludeerd dat verdachte enig, zij het zeer beperkte verantwoordelijkheid draagt voor het zichzelf in een toestand van psychotische ontregeling brengen, en daarmee voor de massale doorbraak van agressieve impulsen die daar rechtstreeks uit voortvloeit. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het ten laste gelegde indien bewezen verklaard aan verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft voorts bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte gelet op de briefrapportage d.d. 4 augustus 2005, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater, mede namens S. Seinen, kinder- en jeugdpsychiater. Voorts is B.T. Takkenkamp ter terechtzitting als getuige-deskundige gehoord.
Deskundige Takkenkamp heeft ter terechtzitting aangegeven dat de door de deskundigen van het PBC geconstateerde ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis in lijn is met het beeld dat hij van verdachte heeft gekregen. Hij is met het PBC van oordeel dat deze stoornis tezamen met het speedgebruik er toe heeft geleid dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een amfetamine psychose. In afwijking van het namens het PBC gestelde is Takkenkamp evenwel van oordeel dat de keuzevrijheid van verdachte om al dan niet amfetamine te gebruiken, niet dermate was ingeperkt dat gesteld kan worden dat verdachte, zoals de conclusie van het PBC luidt, slechts een zeer beperkte verantwoordelijkheid draagt voor het zichzelf in een toestand van psychotische ontregeling brengen. Naar het oordeel van Takkenkamp kan het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank stelt met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte voorop dat personen die onder invloed van verdovende middelen strafbare feiten plegen in beginsel voor de gevolgen van hun handelen verantwoordelijk gehouden dienen te worden, omdat zij zich aldus vrijwillig in die toestand hebben gebracht. Zoals door de deskundigen wordt omschreven heeft ook verdachte - in zekere zin - gekozen voor langdurig en veelvuldig amfetamine gebruik.
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat verdachte besef had van de onwenselijkheid van het gebruik van amfetamine, hetgeen de deskundigen afleiden uit het feit dat hij zijn amfetamine gebruik voor de buitenwereld verborgen hield. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte - hoe dan ook - beredeneerd met zijn verslaving omging.
De rechtbank deelt het oordeel van de deskundigen van het PBC en Takkenkamp dat er bij verdachte sprake is van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis, bezien in samenhang met de amfetamineverslaving van verdachte, in die mate heeft doorgewerkt in de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte niet als sterk verminderd doch slechts als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
De rechtbank is alles overwegende dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a)- de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de
omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en de terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging;
b)- de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 2 februari 2006;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 3 augustus 2005. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- het over verdachte door de Forensisch Psychiatrische Dienst te Groningen uitgebrachte briefrapport d.d. 4 augustus 2005;
- het over de verdachte door het Pieter Baan Centrum te Utrecht uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 13 januari 2006;
- de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] d.d. 23 januari 2006;
- de schriftelijke slachtofferverklaring van [nabestaande] d.d. 25 januari 2006.
Vrijheidsstraf en terbeschikkingstelling
De rechtbank neemt bij de strafoplegging allereerst in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tweevoudige moord en een poging tot moord. Moord moet als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 3] onverhoeds belaagd, waarbij hij meerdere vormen van geweld heeft gebruikt. Daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Nadat [slachtoffer 3], uit lijfsbehoud, van het balkon was gesprongen om aldus aan verdachte te ontkomen, heeft hij haar twee kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van respectievelijk vier en twee jaar oud, op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Gelet op hun verwondingen en de in de woning aangetroffen sporen, moet het op de kinderen toegepaste geweld buitengewoon ernstig zijn geweest. Daarbij kan het, gelet op het verrichte onderzoek, niet anders zijn dan dat [slachtoffer 2] getuige is geweest van de uiterst gewelddadige dood van zijn zuster [slachtoffer 1], hetgeen bij [slachtoffer 2] vreselijk veel angst moet hebben teweeggebracht, alvorens hijzelf door verdachte om het leven werd gebracht.
Verdachte heeft met dit handelen onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van deze jonge kinderen.
Voorts hebben deze ernstige strafbare feiten grote maatschappelijke onrust veroorzaakt.
De rechtbank neemt anderzijds in aanmerking, dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Bij verdachte is een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis geconstateerd. Verdachte is met deze stoornis - zonder daarop invloed te hebben - behept.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat deze bij verdachte geconstateerde stoornis mede van invloed is geweest op zijn handelen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid daarom mede een rol behoort te spelen in de bepaling van de lengte van de op te leggen gevangenisstraf.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de aard en de uitzonderlijke ernst van de gepleegde feiten een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Deze gevangenisstraf dient in het bijzonder ter vergelding van het feit dat verdachte twee jonge kinderen van het leven heeft beroofd en daarnaast een poging tot moord op zijn toenmalige partner heeft gepleegd. Tevens dient de langdurige gevangenisstraf ter bescherming van de maatschappij tegen het gevaar dat van verdachte uitgaat.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat tweemaal moord en poging tot moord bewezen wordt verklaard, terwijl de officier van justitie aan zijn eis tweemaal doodslag en poging tot doodslag ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast worden de bewezen verklaarde feiten in grotere mate dan door de officier van justitie is gesteld, aan verdachte toegerekend. Voorts is voor de rechtbank van belang dat het agressieve gedrag van verdachte op 1 augustus 2005 met name is veroorzaakt door de amfetamine psychose, die het gevolg is geweest van het langdurig en veelvuldig amfetamine gebruik van verdachte, waarvoor verdachte deels verantwoordelijk wordt gehouden.
Gelet op deze omstandigheden zal rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, ter beschikking gesteld dient te worden.
De rechtbank heeft hierbij gelet op de omstandigheden dat het bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat in het PBC-rapport is aangegeven dat de recidivekans groot is, vanwege de aanwezigheid van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, de ernstige problemen met middelengebruik, een ernstig gebrek aan zelfinzicht, een geringe kans dat plannen zullen slagen, een geringe beschikbaarheid van persoonlijke steun, en een grote kans op blootstelling aan destabiliserende factoren. Daarnaast is gebleken van een verhoogde score op de schaal voor het meten van psychopathie.
De rechtbank realiseert zich dat, gezien de aard van de persoonlijkheidsstoornis en het gebrek aan zelfinzicht bij verdachte, de behandelprognose matig tot slecht is. Gelet evenwel op het hiervoor beschreven herhalingsgevaar acht de rechtbank het aangewezen ter beveiliging van de maatschappij aan verdachte naast een langdurige gevangenisstraf een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat van het onder verdachte inbeslaggenomene, het paspoort, de computer, de cd-rom en de harddisk, moet worden teruggegeven aan verdachte.
Vordering van de benadeelde partij
Feiten 1, 2 en 3
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer 3], domicilie kiezend te [adres].
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van ? 18.219,20.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Dit betreft de posten kosten lijkbezorging en directe immateriële schade, respectievelijk
? 8.219,20 en ? 2.000. Van de post shockschade acht de rechtbank, gelet op de brief van
D.J. Punt, huisarts, d.d. 24 januari 2006 en de brief van drs. H.J. de Mönnink, traumapsycholoog en GZ-psycholoog d.d. 1 februari 2006, als tot op heden aannemelijk geworden een schadebedrag van ? 8.000.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de in de brieven vermelde duur van behandeling van de bij de benadeelde partij door de dood van haar kinderen veroorzaakte posttraumatische stressstoornis.
Het overige gedeelte van de gevorderde shockschade wijst de rechtbank in dit stadium af, nu een grotere omvang van de shockschade met de overgelegde brieven onvoldoende is onderbouwd, zodat het overige deel van de gevorderde shockschade niet aannemelijk is geworden.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe beslist omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
- Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave van:
Het paspoort, de computer, de cd-rom en de harddisk van veroordeelde, aan veroordeelde.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], domicilie kiezend te [adres], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van ? 18.219,20 (zegge: achtienduizendtweehonderdennegentien euro en twintig eurocent). Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van ? 18.219,20 (zegge: achtienduizendtweehonderdennegentien euro en twintig eurocent) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], domicilie kiezend te [adres], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door drie maanden hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 18.219,20 ten behoeve van het slachtoffer, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. Dolfing, voorzitter, R.P. van Eerde en R. Depping, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2006.