ECLI:NL:RBGRO:2005:AU7460

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
18/670377-05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bij ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, werkzaam als bewaker van een fietsenstalling bij een school, heeft in de periode van 5 tot en met 27 februari 2005 misbruik gemaakt van zijn positie en het aanzienlijke leeftijdsverschil met het slachtoffer, dat op 1 februari 1989 geboren is. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de minderjarige opzettelijk heeft bewogen tot ontuchtige handelingen, waaronder (tong)zoenen en seksueel binnendringen. De rechtbank verwierp de verweren van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de aangifte niet betrouwbaar was en dat het politieonderzoek niet volgens de richtlijnen was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de aangifte te ondersteunen en dat de omstandigheden van het geval, zoals het leeftijdsverschil en de rol van de verdachte, wezenlijk waren voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank kwalificeerde het bewezenverklaarde als een strafbaar feit op grond van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren onbetaalde arbeid en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen goederen aan het slachtoffer bevolen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
parketnummer: [nummer]
datum uitspraak: 6 december 2005
op tegenspraak
raadsman: mr. EJ. de Mare
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2005 tot en met 27 februari 2005
in de gemeente Groningen een of meermalen door giften of beloften van geld of
goed (te weten een of meer geldbedragen van 100 en/of 50 euro en/of (gratis)
sigaretten en/of shag en/of een (gratis) pas voor de Gemeentelijke
Fietsenstalling) en/of misleiding (te weten het uitnodigen in zijn,
verdachte's woning en/of het (daarbij) beloven, althans doen voorkomen, dat
ook andere personen zullen komen en/of het (vervolgens, in zijn woning) niet
reageren op de deurbel, althans niet openen van de (voor)deur en/of het
verstrekken van alcoholische drank) en/of misbruik van uit feitelijke
verhoudingen voortvloeiend overwicht (gelet op - onder meer - het
(aanzienlijke) leeftijdsverschil en/of het feit dat verdachte als
beheerder/bewaker werkzaam was bij de fietsenstalling van de school die [slachtoffer] als leerling bezocht en/of de ontwikkelingsstoornis (- kenmerken van - PDD-NOS) van die [slachtoffer]),
een persoon, voornoemde [slachtoffer], geboren op 1 februari 1989
waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd
van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige
handelingen, te weten (tong)zoenen en/of betasten van het (ontblote) lichaam
en/of seksueel binnendringen van de vagina met zijn, verdachte's, vinger(s)
en/of penis, te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
art 248a Wetboek van Strafrecht
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 februari 2005 tot en met 27 februari 2005 in de gemeente Groningen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (gelet op - onder meer - het aanzienlijke leeftijdsverschil en het feit dat verdachte als beheerder/bewaker werkzaam was bij de fietsenstalling van de school die [slachtoffer] als leerling bezocht) een persoon, voornoemde [slachtoffer], geboren op 1 februari 1989 waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten (tong)zoenen en betasten van het (ontblote) lichaam en seksueel binnendringen van de vagina met zijn, verdachte's, vinger(s) en penis, te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.
Nadere bewijsmotivering
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de aangifte moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat niet valt te controleren wat van aangeefster en wat van haar moeder afkomstig is. Daarnaast, zo heeft de raadsman gesteld, heeft het politieonderzoek in deze zaak niet overeenkomstig de richtlijnen van het College van Procureurs Generaal plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat er, naar haar oordeel, voldoende duidelijk is wat door aangeefster en wat door haar moeder is verklaard. De rechtbank ziet ook in het tweede punt van de raadsman geen aanleiding om de aangifte buiten beschouwing te laten. Het enkele feit dat het politieonderzoek niet conform de richtlijnen van het College van Procureurs Generaal heeft plaatsgevonden maakt nog niet dat de uitkomsten daarvan niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In dit geval heeft de rechtbank geen reden om de uitkomst van het onderzoek in twijfel te trekken.
De rechtbank acht bewezen dat er sprake is geweest van een van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. De rechtbank baseert zich daarbij op het samenstel van de omstandigheden van het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en aangeefster en het feit dat verdachte als beheerder/bewaker werkzaam was bij de fietsenstalling van de school die aangeefster als leerling bezocht. Verdachte heeft van de situatie op school gebruik gemaakt om de relatie met aangeefster aan te gaan en heeft deze verder actief gezocht door het sturen van kaartjes en het geven van cadeautjes.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat zij er weliswaar vanuit gaat dat verdachte aangeefster geld en ander dingen heeft beloofd en gegeven om haar aan zich te binden, maar de rechtbank ziet dat niet als een middel om haar ertoe te brengen seks met hem te hebben.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige, wiens minderjarigheid de dader kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, strekkende tot oplegging van:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 3 maanden hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren
met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact;
b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 22 november 2005;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d.
11 oktober 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van
soortgelijke feiten;
- het over de verdachte door de Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 25 augustus 2005.
Onbetaalde arbeid en voorwaardelijke vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte met het plegen van de feiten onvoldoende blijk heeft gegeven van de op dit punt heersende normen. Door aangeefster kaartjes te schrijven heeft verdachte aangeefster voor zich gewonnen en heeft hij misbruik gemaakt van de door hem gecreëerde situatie.
Verdachte heeft daarbij onvoldoende oog gehad voor de context waarbinnen de relatie zich heeft ontwikkeld.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd mede om de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde, te weten een verplicht reclasseringscontact, een voldoende basis tot nakomen te bieden.
TERUGGAVE
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een rode slip, moet worden teruggegeven aan [slachtoffer], wonende te [adres].
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [adres].
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verkaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
het verrichten van een taakstraf bestaande uit 100 uren onbetaalde arbeid met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de onbetaalde arbeid de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht, waarbij de Rechtbank een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag waardeert op twee uren te verrichten arbeid.
De taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de te verrichten onbetaalde arbeid gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland te Groningen.
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de teruggave van:
De inbeslaggenomen rode slip aan [slachtoffer], wonende te [adres].
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], in haar vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.W. de Jonge, voorzitter, A. van den Berg-Schoof en
C.L.B. Kocken, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2005.