datum uitspraak: 24 november 2005
raadsman: mr. D.C. Keuning
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te Groningen,
thans preventief gedetineerd in PI Noord, HvB Groningen te Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 29 september 2005, in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een steekkar en/of een hoeveelheid lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 september 2005 in de gemeente Groningen opzettelijk een steekkar en/of een hoeveelheid lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door verdachte aangetroffen/gevonden, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 september 2005, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een steekkar en/of een hoeveelheid lood, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een steekkar en/of een hoeveelheid lood, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2005, in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een steekkar en een hoeveelheid lood, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, nu verdachte geen oogmerk had zich wederrechtelijk de goederen toe te eigenen.
Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft op 29 september 2005 bij de politie erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een steekkar en een rol lood. Hij heeft daartoe verklaard dat hij de steekkar en het lood heeft weggenomen van de plaats waar hij deze aantrof en dat hij een ijzerhandelaar wilde zoeken om de rol lood te verkopen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] en het relaas van de verbalisant. Uit voorgaande verklaringen blijkt dat verdachte de goederen uit de beschikkingsmacht van de rechthebbende heeft weggenomen en als heer en meester over de steekkar en het lood heeft willen beschikken waardoor er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs is voor bedoeld oogmerk.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de maatregel, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
b) de vordering van de officier van justitie, strekkende tot oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren;
c) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 10 november 2005;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 29 september 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- het over verdachte door Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 7 november 2005.
Uit rapport van de VNN d.d. 7 november 2005, is het volgende gebleken, zakelijk weergegeven:
Betrokkene komt zeer frequent met justitie in aanraking. De gepleegde delicten zijn gerelateerd aan zijn verslavingsproblematiek.
Hij is een man met een forse verslavingsgeschiedenis, hij gebruikt methadon, benzodiazepinen en cocaïne.
Eenmaal uit detentie is betrokkene zeer moeilijk te begeleiden. Op het moment dat de hulpverleningsplannen gemaakt worden, heeft betrokkene goede voornemens, echter eenmaal buiten vervalt hij in problematisch drugsgebruik en de daarmee samenhangende criminaliteit.
De kans op recidive en de daarmee samenhangende maatschappelijke overlast is groot indien betrokkene geen wijzigingen aan zal brengen in zijn huidige bestaan. De totale RISc-score is hoog. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel lijkt nog de enige strafrechterlijke modaliteit waarbinnen wij betrokkene de benodigde justitiële druk kunnen geven om wellicht de noodzakelijke verandering te kunnen bewerkstelligen.
Voorts heeft de rechtbank in acht genomen hetgeen door de getuige-deskundige [getuige-deskundige 1], reclasseringswerker bij de VNN ter terechtzitting is aangevoerd, waaronder - kort samengevat en zakelijk weergegeven -:
Naast zijn verslavingsproblematiek is er bij betrokkene ook sprake van zwakbegaafdheid. Deze diagnose is destijds onder meer gesteld door psychiater [getuige-deskundige 2]. Als gevolg van betrokkene's intellectuele beperkingen gingen de behandelprogramma's van de verschillende behandelinstellingen waarmee hij in het verleden contact heeft gehad grotendeels aan hem voorbij en konden de instellingen hem niet de begeleiding geven die hij nodig heeft. Maar ook de afwijzende houding van betrokkene en zijn grote zucht naar drugs spelen hierbij een grote rol. Verplicht reclasseringscontact, dat betrokkene meermalen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen, heeft in het verleden evenmin tot het gewenste resultaat geleid. Eenmaal uit detentie is betrokkene zeer moeilijk begeleidbaar voor de hulpverlening. Zijn zucht naar drugs is dan enorm en eenmaal onder invloed van benzodiazepinen en cocaïne is hij volstrekt onbenaderbaar.
Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen, zien wij eigenlijk geen andere mogelijkheid dan oplegging van de ISD maatregel om de noodzakelijke veranderingen in betrokkene's situatie eventueel te bewerkstelligen.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de VNN verenigen en neemt deze over, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de resultaten van de RISc-score in de rapportage voldoende zijn toegelicht en onderbouwd.
Voorts heeft de rechtbank bij het opleggen van de maatregel nog het navolgende in aanmerking genomen.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken is gebleken dat verdachte in de afgelopen 5 jaren 5 maal is veroordeeld voor in totaal 37 strafbare feiten tot gevangenisstraffen. Ook in de daarvóór gelegen periode is vanaf 1980 sprake van elkaar met regelmaat opvolgende veroordelingen ter zake van hoofdzakelijk vermogensdelicten. De door verdachte gepleegde delicten staan in een rechtstreeks verband met zijn verslaving aan verdovende middelen. Verdachte heeft sinds 1985 contacten met diverse instanties voor verslavingszorg. Tal van pogingen om de wisselwerking tussen verslaving en stelselmatige criminaliteit aan te pakken - zowel in een vrijwillig als in een verplicht kader, zowel ambulant als klinisch - zijn echter mislukt.
Gelet op al het voorgaande en voorts in aanmerking nemende:
- dat het bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf betreft, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
- dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist;
- dat de wetgever ten aanzien van de beslissing tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet in de eerste plaats de behandelbaarheid van betrokkene en de mogelijkheid van een blijvende gedragsverandering als toetsingskader heeft genomen, doch ook - indien hulpverleningsinterventie geen kans van slagen heeft - de bescherming van de maatschappij;
is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders thans gerechtvaardigd is. De rechtbank acht enkel deze langdurige vrijheidsbeperkende maatregel, die voortzetting van het criminele gedragspatroon onmogelijk maakt, geïndiceerd om de korte detenties en de vicieuze cirkel van opsluiten-vrijlaten-veroordelen-opsluiten te doorbreken.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, E.M.J. Brink en H.D. Wolswijk, in tegenwoordigheid van mr. K.A. de Groot als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2005.