parketnummer : 18/030463-03
datum uitspraak : 7 juli 2005
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen :
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring Almere Binnen in Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 maart 2004,
10 juni 2004, 2 september 2004, 23 november 2004, 17 februari 2005, 12 mei 2005 en 23 juni 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd : dat
hij op of omstreeks 28 november 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen 8, althans meerdere, kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] meermalen (in de buik en overigens in het lichaam) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 november 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk geweld met verenigde kreachten tegen personen en/of goederen en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/zijn verdachte en/of diens mededader(s) opzettelijk dreigend
- de woning, althans de hal van de woning, van die [slachtoffer] binnengedrongen, althans binnengelopen,
althans binnengegaan, en/of heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer] gevraagd naar zijn zus danwel dochter [vrouw 1] en naar [vrouw 2] en/of (met name) naar
de verblijfplaats van die [vrouw 1] en/of [vrouw 2], en/of
- die [slachtoffer] een papiertje overhandigd met daarop een telefoonnummer, en/of
- die [slachtoffer] gezegd dat hij ([slachtoffer]) genoemd telefoonnummer moest bellen, om te vertellen "waar
[vrouw 1] is", en/of dat, indien hij ([slachtoffer]) dat niet zou doen, de mannen terug zouden komen en het
niet bij praten alleen zouden houden, althans uitlatingen van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij verdachte en/of diens mededaders door zijn/hun gezamenlijk en/of intimiderend optreden, voor die [slachtoffer] een -extra- dreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 november 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] en/of diens familie, althans gezin, wederrechtelijk heeft gedwongen om een telefoonnummer te bellen en/of om
(vervolgens, aan de ontvanger) te zeggen waar [vrouw 1] is, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- de woning, althans de hal van de woning, van die [slachtoffer] binnengedrongen, althans binnengelopen,
althans binnengegaan, en/of heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] gevraagd naar zijn zus danwel dochter [vrouw 1] en naar [vrouw 2] en/of (met name) naar
de verblijfplaats van die [vrouw 1] en/of [vrouw 2], en/of
- die [slachtoffer] een papiertje overhandigd met daarop een telefoonnummer, en/of
- die [slachtoffer] gezegd dat hij ([slachtoffer]) genoemd telefoonnummer moest bellen, om te vertellen "waar
[vrouw 1] is", en/of dat, indien hij ([slachtoffer]) dat niet zou doen, de mannen terug zouden komen en het
niet bij praten alleen zouden houden, althans uitlatingen van gelijke dreigende aard of strekking,
waarbij verdachte en/of diens mededaders door zijn/hun gezamenlijk en/of intimiderend optreden, voor die [slachtoffer] een -extra- dreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 november 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het (tezamen en in vereniging) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] en/of diens familie, althans gezin, wederrechtelijk te dwingen om een telefoonnummer te bellen en (vervolgens, aan de ontvanger) te zeggen waar [vrouw 1] is,
- naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan, en/of
- de (hal van de) woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen, althans is binnengelopen, althans is
binnengegaan, en/of
- die [slachtoffer] heeft gevraagd naar zijn zus danwel dochter [vrouw 1] en naar [vrouw 2] en/of (met name)
naar de verblijfplaats van die [vrouw 1] en/of [vrouw 2], en/of
- die [slachtoffer] een papiertje heeft overhandigd met daarop een telefoonnummer, en/of
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij ([slachtoffer]) genoemd telefoonnummer moest bellen, om te vertellen
"waar [vrouw 1] is", en/of dat, indien hij ([slachtoffer]) dat niet zou doen, de mannen terug zouden komen
en het niet bij praten alleen zouden houden, althans uitlatingen van gelijke dreigende aard of strekking,
waarbij verdachte en/of diens mededaders door zijn/hun gezamenlijk en/of intimiderend optreden, voor die [slachtoffer] een -extra- dreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 28 november 2002 in de gemeente gemeente Groningen een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten meerdere scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
hij in of omstreeks de periode 01 januari 2002 tot en met 08 december 2003 in de gemeente(n) Amsterdam, Breda en/of Groningen en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [mede-verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het (tezamen en in vereniging) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst(en) I en/of II, en/of-
- het (tezamen en in vereniging) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst(en) I en/of II, en/of
- het voorhanden hebben en/of overdragen van wapens en/of munitie als bedoeld in de in artikel 2 van de
Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en/of III, en/of
- plegen van misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (onder meer bedreiging van [slachtoffer] en
[moeder van vrouw 2]) en/of misdrijven tegen het leven gericht (onder meer het doodschieten van
[slachtoffer] op 28 november 2002);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
WIJZIGING TENLASTELEGGING
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 maart 2004 gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd :
dat het onder 2. meer-subsidiair tenlastegelegde vermelde
"art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht"
wordt gewijzigd in
"art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht".
Deze vordering is door de rechtbank ter terechtzitting van 18 maart 2004, gehoord de verdachte en diens raadsman, toegewezen.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, omdat niet blijkt dat het bij de moord op [slachtoffer] gebruikte wapen een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie was. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat :
hij op 28 november 2002 in de gemeente Groningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen 8 kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] meermalen (in de buik en overigens in het lichaam) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op 24 november 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers zijn verdachte en diens mededaders opzettelijk dreigend de woning van die [slachtoffer] binnengedrongen en/of hebben verdachte en diens mededaders opzettelijk dreigend die [slachtoffer] gevraagd naar zijn zus dan wel dochter [vrouw 1] en naar [vrouw 2] en met name naar de verblijfplaats van die [vrouw 1] en [vrouw 2] en die [slachtoffer] een papiertje overhandigd met daarop een telefoonnummer en die [slachtoffer] gezegd dat hij ([slachtoffer]) genoemd telefoonnummer moest bellen, om te vertellen "waar [vrouw 1] is", en dat, indien hij ([slachtoffer]) dat niet zou doen, de mannen terug zouden komen en het niet bij praten alleen zouden houden, waarbij verdachte en diens mededaders door hun gezamenlijk en intimiderend optreden voor die [slachtoffer] een dreigende situatie hebben doen ontstaan;
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 8 december 2003 in de gemeenten Amsterdam, Breda en/of Groningen en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en [mede-verdachte] en [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijsten
I en II en het tezamen en in vereniging verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijsten I en II en het voorhanden hebben van wapens en/of munitie als bedoeld in de in artikel 2 van de Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en/of III en het plegen van misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (onder meer bedreiging van [slachtoffer] en [moeder van vrouw 2]) en misdrijven tegen het leven gericht (onder meer het doodschieten van [slachtoffer] op 28 november 2002).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2, primair en 4 meer of anders is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Nadere overweging met betrekking tot het bewijs.
Verdachte heeft zijn nauwe en intensieve betrokkenheid bij de acties in het kader van de zoektocht naar de verdwenen drugs en de twee vrouwen die daarvoor verantwoordelijk werden gehouden door de criminele organisatie waarvan hij deel uitmaakte op nagenoeg alle onderdelen bekend, behalve wanneer het gaat om de moord op [slachtoffer] in Groningen op 28 november 2002.
De rechtbank acht het, bezien in het licht van het gehele strafdossier en mede gezien de positie van verdachte binnen de criminele organisatie en zijn houding daartegenover, zoals ook blijkend ter terechtzitting, ongeloofwaardig dat verdachte op 28 november 2002 niet in Groningen is geweest en in het geheel niets te maken zou hebben met de moord op [slachtoffer]. Dit mede omdat verdachte aangeeft dat hij niet weet waar hij die avond wel was, terwijl hij naar zijn zeggen kort nadat de moord op [slachtoffer] gepleegd was daarmee bekend was geraakt en hij op 24 november 2002 daaraan voorafgaand [slachtoffer] had bedreigd.
Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting geen sluitende verklaring heeft kunnen geven met betrekking tot de vraag hoe hij wist welk krantenartikel hij in opdracht van de organisatie moest gaan zoeken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hem enkel is verteld dat er iets was gebeurd in Groningen en dat hij daarover een krantenartikel moest gaan zoeken. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij bij het zoeken naar dat krantenartikel is aangeslagen op de woorden "vermoord" en "geschoten" en pas nadat de voorzitter vraagt hoe hij dan wist om welke moord het ging de naam van het slachtoffer noemde.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op :
2, primair - medeplegen van bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4 - het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, nu ten opzichte van de verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met :
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder
dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie, te weten een levenslange gevangenisstraf , alsmede verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen;
b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit :
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 23 juni 2005;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent de verdachte
d.d. 22 juni 2005; hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een strafbaar feit is
veroordeeld;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent het alias van de
verdachte, [verdachte], d.d. 22 juni 2005; hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter
zake van strafbare feiten is veroordeeld;
- de inhoud van een uittreksel uit de Engelse criminal record omtrent de verdachte d.d.
27 september 2004; hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van strafbare feiten,
waaronder moord, is veroordeeld.
Verdachte heeft [slachtoffer] in opdracht van de organisatie waarvan hij deel uitmaakte bij wijze van represaille gewetenloos vermoord. Enkele dagen daaraan voorafgegaan heeft hij met een aantal andere personen [slachtoffer] in zijn eigen woning op niet mis te verstane wijze bedreigd. [slachtoffer] was een onschuldig slachtoffer dat niets te maken had met de organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte. [slachtoffer] kon de organisatie niet die informatie geven die zij wilde hebben over zijn zus in verband met het verdwijnen van een grote hoeveelheid drugs. De impact die deze moord heeft gehad op de levens van de nabestaanden is zeer groot mede vanwege de lange tijd die de nabestaanden in onzekerheid hebben geleefd, omdat de vraag wie verantwoordelijk was voor deze moord niet kon worden beantwoord. De dochter van [slachtoffer] heeft het leed en de angst van de nabestaanden op treffende wijze verwoord in de door haar ter zitting afgelegde verklaring.
Verdachte maakte deel uit van een criminele organisatie waarvan hij wist dat zij niet schuwde om mensen te laten vermoorden wanneer deelnemers aan die organisatie zich niet aan de afgesproken gedragscodes hielden. Verdachte heeft aangegeven dat hij elke opdracht die hij kreeg in die organisatie zou uitvoeren, ook wanneer die opdracht inhield dat hij mensen moest vermoorden. Verdachte heeft zijn activiteiten in die organisatie geaccepteerd als een vorm van werk waarbij, zoals van hem verlangd, door hem geen vragen werden gesteld. Ook ter zitting heeft hij nog uitgelegd hoe de organisatie werkt en houdt hij zich aan de afgesproken gedragscode dat er niet gesproken mag worden over datgene wat men over anderen weet.
Verdachte heeft voor en na de uitvoering van de moord op [slachtoffer] volgens de getuige [medeverdachte] geen emoties getoond en ook ter zitting blijft verdachte emotieloos, wanneer hij melding maakt van de werkwijze van de organisatie, zelfs wanneer ter sprake komt dat mensen uit de familie van leden van de organisatie worden vermoord of anderszins misdadig worden behandeld bij overtreding van de gedragscodes van de organisatie.
Verdachte heeft als verklaring voor zijn handelingen aangegeven dat hij niets te verliezen had omdat hij in Engeland was ontsnapt uit de gevangenis. Naar het oordeel van de rechtbank blijft het een eigen keuze van verdachte om deel uit te maken van de organisatie en te doen wat hem wordt opgedragen, waaronder het liquideren van mensen.
Gelet op deze omstandigheden is de kans dat verdachte zich opnieuw zal schuldig maken aan een levens- en/of geweldsdelict bijzonder groot, zeker wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte in Engeland ook al werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf terzake van moord.
Organisaties die zich richten op het plegen van misdrijven en die daarbij in het belang van het voortbestaan van die organisatie het plegen van moord op onschuldige slachtoffers inzetten als middel, zijn naar het oordeel van de rechtbank maatschappelijk niet te tolereren en vormen een zeer ernstige aantasting van de gevoelens van veiligheid in de samenleving.
Uit het oogpunt van vergelding zal degene die in het kader van zo'n organisatie een dergelijke moord uitvoert zwaar bestraft dienen te worden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het voorgaande uit het oogpunt van vergelding en ter voorkoming van herhaling de maximaal op te leggen vrijheidsstraf voor de verdachte op zijn plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring moet worden afgewezen, nu het inbeslaggenomene door de rechtbank is gebezigd als bewijsmiddel.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd
mw. [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres].
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van ? 7.554,51.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dat al door verdachtes mededader is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen aan de staat een geldbedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank heeft daartoe besloten nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is en het naar het oordeel van de rechtbank als ongewenst wordt beschouwd dat het slachtoffer zou worden belast met de incassering van de toegewezen vordering.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 140, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2, primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2, primair en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot :
een levenslange gevangenisstraf.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van ? 7.554,51. Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dat al door veroordeeldes mededader is voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van ? 7.554,51 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 151 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
? 7.554,51 ten behoeve van het slachtoffer, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Wijst af de vordering van de officier van justitie, strekkende tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. K. Lahuis, voorzitter, P.H.M. Smeets en E.M.J. Brink,
in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2005.