ECLI:NL:RBGRO:2005:AT5556

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/000093-04
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan mensensmokkel in georganiseerd verband en het plegen van mensensmokkel in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 4 mei 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan mensensmokkel in georganiseerd verband. De verdachte, geboren in China en thans preventief gedetineerd, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 8 juni 2004, samen met anderen, personen te hebben geholpen bij het verkrijgen van toegang tot en verblijf in Nederland, België en andere landen, met het oogmerk om hen illegaal naar Engeland te vervoeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders, tegen betaling, personen hebben opgehaald en begeleid naar Hoek van Holland, waar zij illegaal naar Engeland zouden worden vervoerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met mensensmokkel en andere misdrijven, zoals gijzeling en zware mishandeling.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft daarbij de bewijsvoering, waaronder telefoontaps, observaties en verklaringen van getuigen, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang en het verblijf van de gesmokkelde personen wederrechtelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van de procesorde die de belangen van de verdachte zou hebben geschaad, en heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie verworpen. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met inachtneming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittinghoudende te Groningen
parketnummer: [nummer]
datum uitspraak: 4 mei 2005
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix
VONNIS
van de rechtbank te Rotterdam, zittinghoudende te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd P.I. Noord, HvB Groningen te Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van 10 september 2004, 3 december 2004, 28 januari 2005, 11 maart 2005, 20 april 2005, 21 april 2005 en 22 april 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, met toepassing van de artikelen 261 lid 3 en 314a Wetboek van Strafvordering: dat
1.
hij in of omstreeks de periode 1 oktober 2003 tot en met 8 juni 2004, in de gemeente Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of Portugal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt om (telkens) één of meer perso(o)n(en) uit winstbejag behulpzaam te zijn/is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of verblijf in Nederland en/of België en/of Frankrijk en/of enige andere staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, en/of (telkens) een of meer perso(o)n(en) daartoe uit winstbejag gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen/ heeft (hebben) verschaft, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de toegang van die persoon/personen tot en/of dat verblijf van die persoon/personen in Nederland en/of België en/of Frankrijk en/of enige staat welke gehouden was mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen (telkens) wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met een of meer mededader(s), althans alleen, ondermeer
* In of omstreeks de periode 11 mei 2004 tot en met 13 mei 2004, tezamen en in vereniging met [mededader 1] en/of een ander of anderen, althans alleen 3, althans een aantal (te smokkelen) personen, waaronder een Chinese man met blond/geel haar ook wel genoemd [naam 1] en/of [naam 2], allen vermoedelijk van Chinese nationaliteit, althans buitenlandse nationaliteit, (tegen betaling) - heeft opgehaald en/of (vervolgens) begeleid en/of vervoerd naar (een) derde(n), welke derde(n) er (mede) voor zorg zou(den) dragen dat voornoemde personen (illegaal) naar Engeland zouden worden vervoerd;
- heeft bemiddeld/overleg heeft gevoerd met een of meer derde(n) om genoemde perso(o)n(en) (illegaal) (per vrachtauto) naar Engeland te (laten) vervoeren, welek bemiddeling/welk overleg ertoe heeft geleid dat genoemde personen, althans een Chinese man met blond/geel haar, ook wel genoemd [naam 1] en/of [naam 2], althans een van hen naar Hoek van Hooland is vervoerd teneinde via Hoek van Hollland (illegaal) naar Engeland te reizen.
2.
hij in de gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, in de periode 1 oktober 2003 tot en met 8 juni 2004, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of één of meer van de volgende personen:
[mededader 2] alias [x] en/of
[mededader 1] alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x] en/of
[mededader 3] alias [x]/alias [x]/ alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x] en/of
[mededader 4] alias [x]i/alias [x] en/of
[mededader 5] alias [x]/alias [x]
en/of één of meer andere personen;
welke organisatie tot oogmerk had het (telkens) plegen van misdrijven, namelijk (onder meer)
- het (telkens) plegen van mensensmokkel, al dan niet begaan als beroep en/of uit gewoonte en/of tezamen en in vereniging met één of meer anderen, als bedoeld in artikel 197a Wetboek van Strafrecht, en/of
- het (telkens) plegen van gijzeling, als bedoeld in artikel 282a Wetboek van Strafrecht
- het (telkens) plegen van (zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 302 en/of 300 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling is geschonden. Deze inbreuk bestaat volgens de raadsvrouw hierin dat de verdediging door onzorgvuldig handelen van de officier van justitie niet in de gelegenheid is geweest de in de tenlastelegging genoemde persoon, te weten [naam 1] en/of [naam 2] als getuige te (doen) horen.
De rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat er sprake is van een doelbewuste benadeling door de officier van justitie van de belangen van verdachte. Hierbij is van belang dat er voor de officier van justitie geen wettelijke grondslag bestond de in de tenlastelegging genoemde persoon (langer) vast te houden, nog daargelaten de vraag of de officier van justitie beschikte over de middelen en de mogelijkheden daartoe.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken van een schending van de belangen van verdachte, zodat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort zou zijn gedaan. Het beroep op niet ontvankelijkheid van de officier van justitie dient derhalve te worden verworpen.
De rechtbank merkt voorts op dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde persoon behoorde tot de groep gesmokkelde personen die in Hoek van Holland in de laadruimte van een vrachtwagen door de Koninklijke Marechaussee is aangetroffen. In het dossier bevinden zich daaromtrent onder meer telefoontaps waaraan verdachte ook aldus zijn eigen verklaringen heeft deelgenomen, observaties en de verklaring van verdachte ter zake.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door genoemde persoon als getuige afgelegde verklaringen onderschreven worden door (meerdere) andere bewijsmiddelen. De rechtbank vindt hierin aanleiding de verklaring van genoemde persoon als getuige, nu deze wordt gesteund door ander bewijs, ondanks het feit dat er geen ondervragingsmogelijkheid is geweest, niet als bewijs uit te sluiten.
BEWIJSUITSLUITING
Ter terechtzitting is namens verdachte voorts aangevoerd dat door het Openbaar Ministerie bij de transporten op 10 februari 2004, 23 februari 2004, 5 april 2004 en 8 april 2004 het doorlaatverbod is geschonden. Hoewel deze transporten voldeden aan de criteria van het doorlaatverbod, hebben deze transporten toch doorgang gevonden, hetgeen als consequentie dient te hebben dat deze transporten niet in de bewijsvoering meegenomen kunnen worden.
De rechtbank overweegt dat door de verdediging weliswaar concrete transporten zijn genoemd die in strijd met het doorlaatverbod doorgang zouden hebben gevonden, maar dat niet is aangegeven op welk moment en waarom ingrijpen noodzakelijk zou zijn geweest. Voorts heeft de officier van justitie ter terechtzitting - in reactie op dit verweer - naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd aangegeven waarom bij de diverse transporten niet ingegrepen kon worden. Het beroep op bewijsuitsluiting van de genoemde transporten dient derhalve verworpen te worden.
ALGEMENE BEWIJSOVERWEGINGEN
Telefoontaps
Met betrekking tot de telefoontaps die de rechtbank tot bewijs heeft gebezigd overweegt de rechtbank als volgt. Tot het bewijs laat de rechtbank slechts tapgesprekken meewerken voorzover op grond van de inhoud van andere bewijsmiddelen de identiteit van tenminste één van de deelnemers aan dat gesprek vaststaat, en voorts de inhoud van het betreffende gesprek uit oogpunt van beantwoording van de bewijsvraag voldoende steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de als bewijsmiddel te bezigen vertaling in ieder geval de essentie van de inhoud van dat gesprek weergeeft.
Met betrekking tot voornoemde andere bewijsmiddelen heeft de rechtbank onder andere het oog op de stemherkenning, de verschillende observaties door het observatieteam, de in de woningen van de verdachten aangetroffen GSM's en SIM-kaarten, de verklaringen van getuigen en/of (mede)verdachten.
Verdachte heeft subsidiair om nader onderzoek gevraagd ter zake de betrouwbaarheid van de stemherkenning.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet beargumenteerd heeft bestreden dat bepaalde gesprekken op telefoonlijnen waarvan op grond van de in het vonnis na te noemen bewijsmiddelen is komen vast te staan dat deze aan hem toebehoren, door hem zijn gevoerd. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in het verdere gebruik van de aan hem op grond de in het vonnis na te noemen bewijsmiddelen toegeschreven telefoonlijnen. Onder deze omstandigheden kan verdachte ter onderbouwing van het verzoek om nader onderzoek met de enkele stelling dat hij geen gesprekken heeft gevoerd naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, waarbij de in het vonnis na te noemen bewijsmiddelen in samenhang met de stemherkenning worden beschouwd, van oordeel dat er onvoldoende reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de telefoontaps en in het bijzonder aan de in het dossier vermelde stemherkenning. Derhalve acht de rechtbank het niet noodzakelijk de zich in het dossier bevindende stemherkenning aan een (nader)onderzoek te onderwerpen en hieromtrent een deskundige van bijvoorbeeld het Nederlands Forensisch Instituut te benoemen.
Wederrechtelijk verblijf ex artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank stelt aangaande het in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht genoemde bestanddeel "wederrechtelijk" voorop dat dit bestanddeel blijkens de Memorie van Toelichting ruim uitgelegd dient te worden. De verdachten moeten "weten of ernstige redenen hebben te vermoeden" dat de toegang of het verblijf van de personen wederrechtelijk is.
De rechtbank verstaat voorgaande aldus dat de "wederrechtelijkheid" afgeleid kan worden uit de omstandigheden waaronder de personen zijn vervoerd en begeleid bij hun voornemen naar het Verenigd Koninkrijk te reizen.
De rechtbank acht hierbij de volgende omstandigheden van belang. Uit de zich in het dossier bevindende administraties, telefoontaps en verklaringen van getuigen blijkt dat de personen Eur 5500 moesten betalen voor hun reis naar het Verenigd Koninkrijk. Alvorens af te kunnen reizen naar het Verenigd Koninkrijk werden de personen ondergebracht in zogenaamde "safe-houses" in Nederland en/of België. De personen werden vervolgens per trein via België naar Frankrijk gebracht, alwaar zij probeerden een (illegale) plek te verkrijgen in een vrachtwagen die de overtocht naar het Verenigd Koninkrijk zou maken. Uit het dossier volgt voorts dat tijdens de reizen van de personen door diverse autoriteiten regelmatig werd ingegrepen bij controle van reisdocumenten en/of identiteitsdocumenten. In de aangetroffen administraties staat vermeld welke personen terugkeerden en is opgenomen wanneer zij op een later moment wederom zijn "weggebracht".
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachten wisten of dat zij in ieder geval ernstige redenen hadden te vermoeden dat de personen voor de toegang tot of het verblijf in Nederland of de overige Schengenlanden aan geen nationale of internationale rechtsregel enige titel konden ontlenen.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Feit 1
De rechtbank baseert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het in het eerste tenlastegelegde feit genoemde transport in de periode van 11 mei 2004 tot en met 13 mei 2004 op de navolgende bewijsmiddelen:
- de telefoongesprekken in de periode van 1 mei 2004 tot en met 13 mei 2004 gevoerd door verdachte [verdachte] met meerdere medeverdachten en gesmokkelde personen met telefoonnummer [nr 1];
- het aantreffen van een SIM-kaart met telefoonnummer [nr 1] aan de [adres 1];
- de verklaring van verdachte aan hij aan de gesprekken met het telefoonnummer [nr 1] die hij heeft beluisterd deelneemt;
- de observaties door het observatieteam op 11 mei 2004 en 13 mei 2004;
- het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van 10 juni 2004;
- de verklaringen van verdachte.
Feit 2
De rechtbank baseert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het tweede tenlastegelegde feit op de navolgende bewijsmiddelen:
- de administraties aangetroffen aan de [adres 1], de [adres 2] en de [adres 3];
- meerdere telefoongesprekken tussen verdachte en diens medeverdachten omtrent het bedrijf en voornoemde administraties;
- de aangetroffen GSM's en SIM-kaarten aan de [adres 2], de [adres 1] en de [adres 4];
- de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3];
- de verklaringen van getuige;
- de verklaringen van verdachte.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 1 oktober 2003 tot en met 8 juni 2004, in de gemeente Rotterdam en (elders) in Nederland en België, tezamen en in vereniging met anderen, perso(o)n(en) uit winstbejag behulpzaam te zijn bij het verblijf in Nederland of België of Frankrijk, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de toegang van die persoon/personen tot en/of dat verblijf van die persoon/personen in Nederland en/of België en/of Frankrijk wederrechtelijk was, hierin bestaande dat verdachte tezamen met een of meer mededader(s), ondermeer
* In de periode 11 mei 2004 tot en met 13 mei 2004, tezamen en in vereniging met [mededader 1] en/of een ander of anderen, een aantal te smokkelen personen, waaronder een Chinese man met blond/geel haar ook wel genoemd [naam 1] en/of [naam 2], allen vermoedelijk van Chinese nationaliteit, tegen betaling
- heeft opgehaald en begeleid en vervoerd naar (een) derde(n), welke derde(n) er (mede) voor zorg zou(den) dragen dat voornoemde personen illegaal naar Engeland zouden worden vervoerd;
- heeft bemiddeld/overleg heeft gevoerd met een of meer derde(n) om genoemde perso(o)n(en) (illegaal) per vrachtauto naar Engeland te laten vervoeren, welke bemiddeling/welk overleg ertoe heeft geleid dat genoemde personen, althans een Chinese man met blond/geel haar, ook wel genoemd [naam 1] en/of [naam 2], naar Hoek van Holland is vervoerd teneinde via Hoek van Holland illegaal naar Engeland te reizen.
3.
hij in de gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, in de periode 1 oktober 2003 tot en met 8 juni 2004, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en de volgende personen:
[mededader 2] alias [x] en
[mededader 1] alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x] en
[mededader 4] alias [x]i/alias [x] en
[mededader 3] alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x]/alias [x] en
[mededader 5] alias [x]/alias [x]
en/of één of meer andere personen;
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van mensensmokkel, al dan niet begaan uit gewoonte en/of tezamen en in vereniging met één of meer anderen, als bedoeld in artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op:
1. Tezamen en in vereniging met anderen een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijf in Nederland en enige andere staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
2. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a)- de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b)- de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 10 september 2004, 3 december 2004, 28 januari 2005, 11 maart 2005, 20 april 2005, 21 april 2005 en 22 april 2005;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 18 november 2004. Hieruit blijkt niet dat verdachte eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Hij heeft gedurende een langere periode deel uit gemaakt van een organisatie, die zich in georganiseerd verband en op grote schaal bezig hield met mensensmokkel. Hierdoor is het vreemdelingenbeleid van de Nederlandse overheid in aanmerkelijke mate ondermijnd.
De behandeling van de te smokkelen mensen dient als mensonwaardig beschouwd te worden. Zij werden tegen betaling van hoge bedragen gedurende langere of kortere perioden ondergebracht in zogenaamde "safe-houses" in afwachting van hun onzekere transport naar met name het Verenigd Koninkrijk. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn medeverdachten enkel oog hebben gehad voor hun eigen financiële gewin. Daarbij zijn de belangen van de gesmokkelden veronachtzaamd. Door de organisatie werd het gebruik van geweld en bedreiging met geweld niet geschuwd en de organisatie heeft niet geschroomd meerdere personen van hun vrijheid te beroven teneinde het geld dat zij de organisatie verschuldigd waren te verkrijgen.
Anderzijds heeft de rechtbank meegewogen, de omstandigheid dat de gesmokkelde personen op het onderwerpelijke traject over land doorgaans per trein vervoerd werden, hetgeen niet als (extra) gevaarzettend aangemerkt dient te worden. Daarnaast volgt uit de justitiële documentatie niet dat verdachte zich in het verleden eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, in aanmerking genomen de aard, de ernst en de onderlinge verbondenheid van de feiten alsmede de persoon van verdachte, de na te noemen - kortere dan door de officier van justitie gevorderde - onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
TERUGGAVE
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomene aan hem kan worden teruggegeven.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 140 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van:
Het onder veroordeelde inbeslaggenomene.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. Dolfing, voorzitter, J.A.A.M. van Veen en J.Y.B. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 mei 2005.