ECLI:NL:RBGRO:2005:AS5883

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/127 BELEI VEN
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van huursubsidie en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, A, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift inzake huursubsidie. Eiser had op 16 februari 2004 beroep aangetekend, nadat verweerder, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij besluit van 5 april 2004 het bezwaarschrift gegrond had verklaard, maar het verzoek tot vergoeding van proceskosten had afgewezen. De rechtbank Groningen heeft op 19 januari 2005 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan verweerder te wijten is, omdat eiser niet tijdig de juiste gegevens heeft verstrekt. Eiser had niet vermeld dat hij en zijn partner geen geldige verblijfsstatus hadden, wat cruciaal was voor de beoordeling van zijn recht op huursubsidie. De rechtbank stelt vast dat het herroepen van het primaire besluit niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van verweerder, en dat verweerder in redelijkheid het verzoek om vergoeding van de proceskosten kon afwijzen.

De rechtbank verklaart eiser niet-ontvankelijk voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Het beroep tegen het besluit van 5 april 2004 wordt ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 80,50, en wijst af het meer of anders verzochte. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A. van der Wal.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 04/127 BELEI VEN
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde, mr. R. van Asperen,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 20 november 2002 en opnieuw bij besluit van 3 april 2003 eiser het recht op toekenning van huursubsidie betreffende het jaar 2002/2003 geweigerd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bij bezwaarschriften van 27 november 2002 en van 16 april 2003 bezwaar gemaakt.
Bij beroepschrift van 16 februari 2004, aangevuld bij brief van 8 september 2004 heeft eiser beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft op 26 februari 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Bij besluit van 5 april 2004 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld op de zitting van 10 december 2004. Eiser heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Eiser heeft op 16 februari 2004 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Verweerder heeft bij besluit van 5 april 2004 het door eiser ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard, waarbij eiser alsnog huursubsidie is toegekend. Het verzoek tot vergoeding van de proceskosten is afgewezen. Volgens verweerder is de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan verweerder te wijten, nu eiser niet of niet tijdig de juiste gegevens heeft verstrekt.
Eiser heeft onder aanvulling van de gronden van het beroep gesteld dat het beroep zich tevens richt tegen de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten.
Ten aanzien van het beroep dat zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb dit beroep mede geacht wordt te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit op bezwaar, tenzij dat besluit aan het bezwaar van eiser geheel tegemoet is gekomen. Verweerder heeft de vergoeding van de proceskosten afgewezen, zodat hij bij het bestreden besluit niet geheel aan de bezwaren van eiser tegemoet is gekomen. Het beroep wordt daarom mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 5 april 2004.
Krachtens artikel 6:20, zesde lid, Awb kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 4 februari 1997 (JB 1997/52) overweegt de rechtbank dat een belang bij gegrondverklaring van het ingestelde beroep niet uitsluitend gelegen kan zijn in het verkrijgen van een vergoeding voor het griffierecht en de gemaakte proceskosten (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 jan 1997, JB 1997/46).
Nu eiser niet heeft aangegeven welk belang hij nog heeft bij een gegrondverklaring van het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiser, anders dan een belang ten aanzien van de proceskosten, is eiser niet-ontvankelijk in het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 16 april 2003 wegens het ontbreken van procesbelang.
De rechtbank zal het beroep voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het door eiser ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet daarbij aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst verweerder aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank de kosten op € 80,50, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
Aan de orde is vervolgens de vraag of het besluit van 5 april 2004 de rechterlijke toets kan doorstaan. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend op verzoek van de belanghebbende vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid van dit artikel beslist het bestuursorgaan op het verzoek bij de beslissing op bezwaar.
Eiser heeft aangevoerd voldoende gegevens in de aanvraagfase te hebben verstrekt. Bovendien vindt in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging plaats. Voor zover daarin “nieuwe” feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, hetgeen eiser betwist, heeft dit niet tot gevolg dat een herroeping van het primaire besluit verwijtbaarheid bij verweerder wegneemt.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Blijkens het aanvraagformulier heeft eiser bij zijn aanvraag niet vermeld dat hij en zijn partner geen geldige verblijfsstatus hadden. Eerst tijdens de hoorzitting heeft eiser naar voren gebracht dat zij over een gedoogverklaring beschikten en dat hij al vóór 1 juli 1998 recht had op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Als gevolg hiervan zijn de bepalingen van de Koppelingswet niet op eiser van toepassing. Verweerder heeft naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden het primaire besluit herroepen. Indien verweerder over deze feiten had beschikt ten tijde van het primaire besluit, had verweerder naar alle waarschijnlijkheid een toekenningsbesluit genomen. Dat eiser bij eerdere aanvragen deze gegevens ook niet heeft verstrekt doet hier niet aan af.
Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat het herroepen van het primaire besluit niet te wijten is aan een onrechtmatigheid bij verweerder. Verweerder kon in redelijkheid het verzoek om vergoeding van de proceskosten afwijzen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van beroep die eiser met betrekking tot dit beroep heeft moeten maken. De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig voor vergoeding van het gestorte griffierecht.
3. BESLISSING
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart eiser niet-ontvankelijk voor zover het beroep zich richt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het door eiser ingediende bezwaarschrift;
- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen het besluit van 5 april 2004 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser welke zijn vastgesteld op
€ 80,50 en bepaalt dat de Staat der Nederlanden deze kosten aan eiser dient te betalen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door H.C.P. Venema, rechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 19 januari 2005, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Wal als griffier.
De griffier, De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Afschrift verzonden op:
typ: AW