ECLI:NL:RBGRO:2004:AS2353

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
74367/FAC RK 04-1684
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en verkrijging van het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 30 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man ten aanzien van zijn minderjarige kind, met als doel dat het kind het Nederlanderschap zou verkrijgen. De verzoekers, de man en de vrouw, zijn de ouders van het kind en hebben op 16 september 2004 een verzoekschrift ingediend. De man heeft zowel de Syrische als de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw alleen de Syrische nationaliteit heeft. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over het kind, dat op hetzelfde adres woont als de verzoekers. De man heeft het kind erkend, maar de erkenning is onderworpen aan Syrisch recht.

De verzoekers stelden dat de man pas op 9 oktober 2003 het kind heeft kunnen erkennen, nadat de vrouw een verklaring uit Syrië had overgelegd dat zij ongehuwd was. Ze voerden aan dat het kind, door de erkenning, niet de Nederlandse nationaliteit had verkregen en dat het kind stateloos was. De verzoekers betoogden dat het niet kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een inbreuk vormde op het recht op familieleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat het kind, gelet op de Syrische wet, de Syrische nationaliteit heeft en dus niet stateloos is. De rechtbank concludeerde dat op basis van artikel 6 van de Wet conflictenrecht afstamming (WCA) het Syrische recht bepalend is voor de vaststelling van het vaderschap. Aangezien de man het kind naar Syrisch recht kan erkennen en zijn vaderschap kan laten vaststellen, was er geen reden om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank wees het verzoek af, omdat toewijzing niet zou leiden tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit voor het kind. De partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR CIVIELRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 74367 /FA RK 04-1684
Datum uitspraak: 30 november 2004
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[naam en adres]
verzoekers,
[namen]
procureur mr. A. Dijkgraaf,
advocaat mr. J.M.E. Hamming.
PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben op 16 september 2004 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, waarin zij vragen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man als vader van het minderjarige kind
[naam]
Bij beschikking van 21 september 2004 is mr. E.P. Groot benoemd tot bijzonder curator over het minderjarige kind [naam].
Op dinsdag 2 november 2004 heeft ter zitting met gesloten deuren de behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, hun advocaat en de bijzonder curator.
RECHTSOVERWEGINGEN
Ten processe staat het volgende vast
Partijen zijn niet met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van [naam]. De man heeft naast de Syrische nationaliteit ook de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Syrische nationaliteit. Zij heeft van rechtswege het gezag over het kind. Het kind woont op hetzelfde adres als verzoekers. De man heeft het kind erkend; op de erkenning is het Syrische recht van toepassing verklaard.
Artikel 3 van de Syrische wet nr. 276 van 24.11.1969, gewijzigd door de wet nr. 34 van 9 november 1986, met betrekking tot de regeling van de nationaliteit luidt - voor zover hier belang -:
Als Syrische arabier geldt van rechtswege, a) wie binnen of buiten de Arabische provincie Syrië als kind van een arabisch-syrische vader geboren is, (...)
Standpunt van de verzoekers
Verzoekers hebben verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, waardoor het kind het Nederlanderschap kan verkrijgen. Zij hebben gesteld dat de man pas op 9 oktober 2003 met toestemming van de vrouw het kind heeft kunnen erkennen, nadat de vrouw op die datum een verklaring heeft overgelegd uit Syrië dat zij nog ongehuwd was. Omdat op 1 april 2003 de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap in werking is getreden, heeft het kind door de erkenning niet de Nederlandse nationaliteit verkregen. Het kind heeft niet de Syrische nationaliteit, omdat de vrouw ongehuwd is. Het kind is stateloos. De erkenning staat de gerechtelijke vaststelling niet in de weg, omdat het kind daardoor geen twee verschillende juridische vaders krijgt. Er is dus geen reden om aan een strikte uitleg van artikel 1:207 Burgerlijk Wetboek (BW) vast te houden. Het verzoek is door beide ouders ingediend, omdat beiden het eens zijn met het verzoek èn om het verzoek te bespoedigen. Verzoekers hebben verder gesteld dat het niet kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit door het kind op grond van de beperking van artikel 1:207 lid 2 BW een ontoelaatbare inbreuk vormt op het recht op familieleven van artikel 8 EVRM, omdat, doordat het kind stateloos is, bezoeken aan familie in Syrië vrijwel onmogelijk zijn en het kind ook rechten moet missen waarop EU onderdanen aanspraak kunnen maken. Verder hebben zij gesteld dat de huidige situatie strijdt met artikel 7 lid 1 en 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Standpunt van de bijzonder curator
De bijzonder curator heeft gesteld dat het in het belang van het kind is dat de rechtbank het vaderschap van de man gerechtelijke vaststelt, waardoor het kind de Nederlandse nationaliteit krijgt, omdat, als het kind stateloos is, dat een ongewenste situatie is.
Beoordeling van het verzoek
De rechtbank is van oordeel dat het kind, gelet op voornoemde Syrische wet, de Syrische nationaliteit heeft en dus niet stateloos is, nu de man de Syrische nationaliteit heeft en de vrouw voorts heeft gesteld dat de man, die het kind (naar Syrisch recht) heeft erkend, zeker de vader is van het kind.
Op grond van artikel 6 van de Wet conflictenrecht afstamming (WCA) is Syrisch recht bepalend voor de vraag of het vaderschap van de man gerechtelijk kan worden vastgesteld, omdat de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen de Syrische nationaliteit is.
Uit onder meer artikel 129 van voornoemde wet kan worden afgeleid dat naar Syrisch recht de man het kind kan erkennen, alsmede dat zijn vaderschap gerechtelijk kan worden vastgesteld.
Aangezien toewijzing van het verzoek, gelet op het voorgaande, en los van de vraag of gerechtelijke vaststelling van een erkend kind mogelijk is, er niet toe kan leiden dat het kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, hebben partijen naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij hun verzoek.
Het verzoek zal gezien het voorgaande worden afgewezen.
BESLISSING
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mrs. D.A. Flinterman, voorzitter, T. Duursma en K.R. Bosker en door eerstgenoemde, in bijzijn van de griffier, uitgesproken, ter openbare zitting van 30 november 2004.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.