ECLI:NL:RBGRO:2004:AR6603

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/823 WOB VEN
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur door Stichting INLIA

In deze zaak heeft de Stichting INLIA, vertegenwoordigd door mr. P. Postma, een verzoek ingediend bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betrof een kopie van het laatste overzicht van aanvraagprocedures voor verwijderingen per land van bestemming. De rechtbank Groningen heeft op 19 november 2004 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door de Stichting INLIA. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gevraagde informatie van belang is voor de begeleiding van uitgeprocedeerde asielzoekers, die binnen een termijn van 28 dagen over geldige reisdocumenten moeten beschikken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Minister niet voldoende heeft aangetoond dat het belang van de geheimhouding van de informatie opweegt tegen het belang van openbaarmaking. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen, waarbij de Minister werd opgedragen om bepaalde onderdelen van de gevraagde informatie binnen een week na de uitspraak aan de verzoekster te verstrekken. Tevens is het bestreden besluit van 19 augustus 2004 geschorst en is de Minister opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom van EUR 250,- per dag opgelegd voor het geval de Minister niet aan de verplichtingen voldoet, tot een maximum van EUR 10.000,-. Daarnaast is bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van EUR 273,- aan de verzoekster dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
Reg.nr.: AWB 04/823 WOB VEN
U I T S P R A A K
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
DE STICHTING INLIA, gevestigd te Groningen, verzoekster,
gemachtigde mr. P. Postma,
ten aanzien van het besluit van 19 augustus 2004 van
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, verweerder,
gemachtigde mr. S. Raterink.
1. PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 18 juni 2004 met een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (hierna Wob) aan verweerder verzocht een kopie te verstrekken van het laatste overzicht waarin de aanvraagprocedures van verwijderingen per land van bestemming zijn opgenomen. Verzoekster verwijst daarbij naar de Vreemdelingencirculaire (VC) in A4 onder 6.2 (aanvraag reisdocumenten) waarin staat:
“De Immigratie- en Naturalisatiedienst stelt periodiek een overzicht ter beschikking aan de korpschef waarin de aanvraagprocedures van verwijderingen per land van bestemming zijn opgenomen. Hierin is ook per land opgenomen of de korpschef zich zelfstandig kan wenden tot de betreffende vertegenwoordiging of dat dit door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst dient te gebeuren.”
Op 7 juli 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op deze aanvraag.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 9 juli 2004 alsnog op de aanvraag beslist en deze afgewezen.
Verzoekster heeft haar bezwaar, met een beroep op artikel 6:19, eerste lid, Awb, op 15 juli 2004 aangevuld.
Bij verzoekschrift van 2 augustus 2004 heeft verzoekster bij deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend in die zin dat wordt verzocht te bepalen dat:
a. verweerder verzoekster onverwijld en nog tijdens de bezwaarfase in het bezit stelt van de gevraagde informatie, bij gebreke waarvan verweerder een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom aan verzoekster verbeurt;
b. verweerder wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met het door verzoekster verschuldigde griffierecht.
Bij brief van 12 augustus 2004 heeft verweerder de beschikking van 9 juli 2004 ingetrokken en aangekondigd een nieuwe beslissing op de aanvraag van 18 juni 2004 te zullen nemen. Op 19 augustus 2004, verder te noemen het bestreden besluit, heeft verweerder (opnieuw) beslist op de aanvraag en aangegeven met inachtneming van artikel 7, eerste en tweede lid, Wob het verzoek van verzoekster in te willigen in die zin dat een samenvatting wordt gegeven van het type informatie dat is opgenomen in het door verzoekster gevraagde overzicht.
Verzoekster heeft bij brief van 15 september 2004 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gehandhaafd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft na een verzoek van verweerder om toepassing van artikel 8:29 Awb beslist dat van de door verweerder overgelegde landeninformatie van 1 oktober 2004, beperkt wordt kennisgenomen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 12 november 2004.
Verzoekster is aldaar verschenen, rechtsgeldig vertegenwoordigd door mr. P. Postma en vergezeld van de heer J. van Tilborg.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Raterink.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Feiten en standpunten partijen
Verzoekster stelt zich blijkens haar statuten ten doel te bevorderen dat lokale geloofsgemeenschappen in Nederland en Europa zich in verbondenheid met elkaar inzetten voor de belangen van asielzoekers en/ of vluchtelingen. Verzoekster begeleidt uitgeprocedeerde asielzoekers bij hun terugkeer naar het land van herkomst. Deze begeleiding bestaat onder meer uit het verstrekken van hulp bij het verkrijgen van de voor de terugkeer benodigde reisdocumenten. Verzoekster heeft aangegeven dat de gevraagde informatie van groot belang is voor asielzoekers die vrijwillig willen terugkeren nu hierin is aangegeven aan welke voorwaarden asielzoekers moeten voldoen om een terugkeer te realiseren, wat de wachttijden voor het aanvragen van een reisdocument zijn en wat de voor de afgifte van een reisdocument van belang zijnde gegevens zijn.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de volgende informatie, welke ziet op het type informatie dat is opgenomen in het door verzoekster gevraagde overzicht, aan verzoekster verschaft:
Het overzicht van de aanvraagprocedures van verwijderingen per land, waarnaar is verwezen in hoofdstuk A4/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, bevat informatie over ongeveer 133 landen. Het overzicht bevat per land de volgende gegevens:
· adresgegevens van de diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland;
· een opsomming van de benodigde documenten en overige formulieren en gegevens (waaronder bijvoorbeeld het benodigde aantal pasfoto’s);
· de mededeling of de aanvraag zelfstandig door de korpschef kan worden opgesteld, of dat deze aan de IND moet worden voorgelegd;
· de kosten voor het aanvragen van een Laissez-Passer;
· praktische informatie ten aanzien van de behandeling van aanvragen van Laissez-Passers door de ambassade;
· diplomatieke informatie; en
· technische reismogelijkheden.
Verweerder heeft met een beroep op het in artikel 11, eerste lid, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob betoogd dat verdere informatieverstrekking achterwege kan blijven. Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit -samengevat- het volgende aangevoerd. Het overzicht bevat informatie die betrekking heeft op feiten en procedures van de betreffende landen en de ambassades hier te lande. Het verstrekken van informatie staat een vlotte voortgang van de werkzaamheden van verweerder in de weg. Het overzicht bevat bovendien persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren, onder meer over de werkwijzen van diplomatieke vertegenwoordigingen in Nederland. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het verstrekken van deze informatie nadelige gevolgen zal hebben voor de samenwerking tussen Nederland en de betreffende landen. Het belang van verstrekking van de gedetailleerde informatie weegt niet op tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met de andere staten en internationale organisaties.
Verzoekster heeft daar in bezwaar -samengevat- het volgende tegen aangevoerd.
De door verweerder gegeven informatie is geen samenvatting als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob, aangezien slechts een algemene beschrijving van het soort informatie is gegeven. Uit het overzicht zoals dit is opgesteld in een vorige jaargang, waarover verzoekster beschikt, blijkt dat er geen persoonlijke meningen en geen opvattingen over Nederlands beleid zijn opgenomen. Er is ook geen ruimte voor een persoonlijke noot nu het overzicht is gebaseerd op praktijkervaringen en informatie van de buitenlandse vertegenwoordiging en is opgesteld onder redactie van verweerder. Het overzicht waar verzoekster over beschikt is een beschrijving van de werkwijze van de buitenlandse vertegenwoordigingen ten aanzien van het verstrekken van reisdocumenten. Het is van belang dat de verzochte informatie openbaar gemaakt wordt zodat vreemdelingen beter in staat gesteld worden om hun verantwoordelijkheid om terug te keren te nemen en niet in te zien valt dat het verstrekken van de informatie van invloed is op de goede betrekkingen van Nederland met de betreffende landen. Daarbij verwijst verzoekster naar de informatie die beschikbaar is in ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin onder meer melding wordt gemaakt van mensenrechtenschendingen en de mogelijke problemen die asielzoekers tegen kunnen komen bij terugkeer en bij het verkrijgen van reisdocumenten, welke informatie geen nadelige gevolgen heeft voor de diplomatieke relaties.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 3, derde lid, Wob vermeldt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 Wob.
Artikel 7, eerste lid, Wob bepaalt dat het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten, verstrekt door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Artikel 7, tweede lid, Wob luidt als volgt:
Bij het kiezen tussen de vormen van informatie, genoemd in het eerste lid, houdt het bestuursorgaan rekening met de voorkeur van verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, Wob bepaalt als volgt:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties.
Krachtens artikel 11, eerste lid, Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
In de onderhavige zaak heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening gedaan hangende een reeds aanhangig gemaakte bezwaarprocedure tegen het bestreden besluit, zodat aan het formele vereiste van connexiteit is voldaan.
Ten aanzien van het formele vereiste van spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Van de vereiste onverwijlde spoed is sprake indien van verzoekster, mede gelet op de onomkeerbaarheid van de gevolgen van (de uitvoering van) het bestreden besluit, niet verwacht kan worden dat de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak afgewacht wordt. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekster zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een (verdere) belangenafweging als bedoeld in artikel 8:81 Awb niet toe.
Verweerder heeft aangevoerd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening aangezien bij het onderhavige verzoek krachtens de Wob niet de vraag van belang is of de persoonlijke belangen van verzoekster tot een openbaarmaking van de informatie nopen maar of openbaarmaking op grond van het algemeen belang moet plaatsvinden. Verweerder heeft zich in dit kader beroepen op een uitspraak van de Afdeling (6 oktober 2004 in zaak nr. 200400880/1, LJN: AR3328). De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat gemelde uitspraak niet intergraal van toepassing is in de onderhavige procedure, nu deze procedure ziet op een in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel amtsbericht en de aanvrager de mening was toegedaan dat er rekening diende te worden gehouden met zijn specifieke belangen en de verzochte informatie aan hem bekend moest worden gemaakt. In de onderhavige procedure heeft verzoekster een dergelijk specifiek verzoek niet gedaan en heeft zij gelet op het hiernavolgende het algemeen belang van het openbaarmaken van de informatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooropgesteld.
De Wob vooronderstelt het publieke belang van een goede en democratische bestuursvorming. Nu daarnaast de dienstverlening van verzoekster er onder meer uit bestaat uitgeprocedeerde asielzoekers te begeleiden bij hun terugkeer en zij derhalve meer in algemene zin de belangen van een bepaalde groep behartigt, heeft de voorzieningenrechter geen redenen te twijfelen aan het publieke belang bij openbaarmaking van de verzochte informatie.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nu de verzochte informatie van belang is voor de begeleiding van uitgeprocedeerde asielzoekers waarbij in de meeste gevallen een vertrektermijn van 28 dagen geldt, binnen welke termijn over geldige reisdocumenten moet worden beschikt.
De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve dat de gevraagde informatie onder de reikwijdte van de Wob valt nu het een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3 Wob betreft. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het treffen van een voorlopige voorziening zoals is verzocht, namelijk het ter beschikking stellen van bepaalde informatie zoals bedoeld in de Wob, uitgaande van de in artikel 8:81 Awb gegeven voorlopigheid, is een vergaande maatregel omdat die zal leiden tot een onomkeerbare situatie, te weten het verstrekken van bepaalde informatie. Voor het in overweging nemen van dit verzoek kan derhalve eerst aanleiding zijn, indien op voorhand de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vaststaat en indien vast is komen te staan dat een juiste toepassing van de toepasselijke wetsartikelen enkel kan leiden tot een honorering van het verzoek om informatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt -gelet op het hiernavolgende- niet aan deze vereisten voldaan.
Bij de wijze van informatieverstrekking heeft verweerder ingevolge artikel 7 Wob een keuze tussen verschillende mogelijkheden maar dient hij rekening te houden met de voorkeur van verzoekster en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden. Verzoeker heeft verzocht om in het bezit te worden gesteld van de gevraagde informatie. Verweerder stelt zich op het standpunt een samenvatting te hebben gegeven als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft de verstrekte informatie geen samenvatting van de inhoud van de gevraagde informatie zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, Wob. Verweerder heeft immers in plaats van de inhoud in verkorte vorm weer te geven slechts de hoofdonderwerpen van de betreffende documenten genoemd.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde informatie niet kan worden verstrekt, nu hierin enerzijds persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren staan, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, Wob en anderzijds deze informatie de betrekkingen van Nederland met de landen waar deze informatie betrekking op heeft kan schaden, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, Wob.
Ter zitting is aan de hand van een door verzoekster overgelegd vergelijkbaar overzicht van het jaar 2000 de thans door verzoekster verzochte informatie besproken.
Nadat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, Awb, kennis heeft genomen van de betreffende stukken, is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat de door verweerder opgeworpen bezwaren ten aanzien van de volgende onderdelen van de gevraagde informatie van de betreffende landen geen doel treffen.
Het betreft de onderdelen:
- adresgegevens en contactpersonen van de betreffende ambassade;
- 1. Documenten: onder a, b, c en d;
- 2. Diplomatieke info: onder b en c;
- 3. Technische reismogelijkheden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich ten aanzien van de onderdelen a, d en e onder 2. diplomatieke info terecht heeft beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a van de Wob in die zin dat het belang van het verstrekken van informatie achterwege dient te blijven, aangezien het belang daarvan niet opweegt tegen de betrekkingen van Nederland met andere staten. Van persoonlijke beleidsopvattingen bij de onderdelen a, d en e onder 2. diplomatieke info is de voorzieningenrechter overigens niet gebleken. De verzochte voorziening zal met inachtneming van vorenstaande gedeeltelijk worden toegewezen.
Het bestreden besluit zal -gelet op vorenoverwogene- in bezwaar geen stand kunnen houden en zal worden geschorst. Verweerder zal met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een beslissing op bezwaar moeten nemen.
Gelet op vorenomschreven verloop van de procedure, ziet de voorzieningrechter aanleiding de bij de te treffen voorlopige voorziening te bepalen termijnen te versterken door de oplegging van een dwangsom van EUR 250,- voor elke dag dat verweerder niet voldoet aan de aan hem in het dictum onder 1 en 3 opgelegde verplichtingen, tot een maximum van EUR 10.000,--.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding op grond van artikel 8:74, tweede lid, juncto artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoekster aan de rechtbank betaalde griffierecht van in totaal 273, - EUR door de Staat der Nederlanden aan verzoekster wordt vergoed.
De voorzieningenrechter acht verder termen aanwezig verweerder op voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
1. wijst het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe, in die zin dat verweerder de volgende onderdelen van de landeninformatie van 1 oktober 2004 binnen 1 week na deze uitspraak in het bezit van verzoekster stelt:
adresgegevens en contactpersonen van de betreffende ambassade;
1. Documenten: onder a, b, c en d;
2. Diplomatieke info: onder b en c;
3. Technische reismogelijkheden;
2. schorst het bestreden besluit van 19 augustus 2004;
3. draagt verweerder op binnen 4 weken na deze uitspraak een besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
4. bepaalt dat indien en zolang verweerder niet voldoet aan het in deze uitspraak onder 1 en 3 bepaalde, de Staat der Nederlanden aan verzoekster een dwangsom verbeurt van EUR 250,-- per dag tot een maximum van EUR 10.000,--;
5. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het betaalde griffierecht ad EUR 273,- dient te vergoeden;
6. wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2004 door voornoemde fungerend voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.H.M. Tapper-Wessels als griffier.
De griffier, wnd. De voorzieningenrechter, fgd.
Afschrift verzonden op:
typ: ***
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.