RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
Reg.nrs.: AWB 04/710 WOB VEN
AWB 04/793 WOB VEN
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
DE STICHTING INLIA, gevestigd te Groningen, verzoekster,
gemachtigde mr. P. Postma,
ten aanzien van het besluit van 2 juli 2004 van
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, verweerder,
gemachtigde mr. S. Raterink.
Verweerder heeft bij besluit van 2 juli 2004, verder te noemen het bestreden besluit, het bezwaarschrift van verzoekster ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij beroepschrift van 7 juli 2004 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij verzoekschrift van 27 juli 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoekster alsnog onverwijld de gevraagde informatie krijgt, bij gebreke waarvan verweerder een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom aan verzoekster verbeurt, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met het door verzoekster verschuldigde griffierecht.
Verweerder heeft op de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
De zaken met bovengemelde registratienummers zijn gevoegd behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 12 november 2004.
Verzoekster is aldaar verschenen, rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de heer J. van Tilborg.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Raterink.
Feiten en standpunten partijen
Verweerder voert ten aanzien van Somalische asielzoekers het beleid dat asielzoekers, indien zij zijn uitgeprocedeerd en niet beschikken over geldige reisdocumenten en deze ook niet kunnen verkrijgen, gedwongen kunnen worden uitgezet naar relatief veilige gebieden van Somalië. Bij gedwongen uitzetting van uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers maakt verweerder gebruik van twee routes, het Dubai-traject en het Nairobi-traject. Bij dit laatste traject wordt de betrokken asielzoeker vanaf de luchthaven Schiphol overgebracht naar Nairobi. Tot voor kort werd op het traject van Nairobi naar de eindbestemming in Somalië gebruikgemaakt van Somalische nationale paspoorten. Deze documenten werden afgegeven door het S.M.I., een private onderneming die zich toelegt op het organiseren van terugkeer van vreemdelingen. Deze praktijk is inmiddels gestaakt. Niet kan worden uitgesloten dat het gebruik van Somalische nationale paspoorten in de toekomst wordt hervat.
Verzoeker stelt zich blijkens haar statuten ten doel te bevorderen dat lokale geloofsgemeenschappen in Nederland en Europa zich in verbondenheid met elkaar inzetten voor de belangen van asielzoekers en/ of vluchtelingen.
Bij brief van 23 april 2004 heeft verzoekster in dat kader aan verweerder antwoord gevraagd op een viertal vragen. Vraag 4 luidde:
Indien bij de IND wel bekend is waar S.M.I. de paspoorten verkregen heeft, kunt u aangeven van welke persoon of instantie S.M.I. de Somalische paspoorten heeft verkregen en hoe (op welk adres) deze persoon of instantie te bereiken is?
Op 28 mei 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder een beslissing te nemen op de verzoeken van 23 april 2004.
Verweerder heeft op 11 juni 2004 alsnog beslist op de verzoeken van 23 april 2004. Bij beantwoording van vraag 4 heeft verweerder het volgende beslist:
“ Aangezien het gebruik van Somalische paspoorten voor het terugkeerproject via Nairobi niet meer aan de orde is, bestaat er geen belang om deze vraag te beantwoorden.” Verder heeft verweerder aangegeven dat de WOB niet van toepassing is nu het verzoek ziet op het verkrijgen van feitelijke informatie en niet op een document inzake een bestuurlijke aangelegenheid.
Bij brief van 17 juni 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2004, voor zover deze ziet op beantwoording van vraag 4 en aan verweerder verzocht alsnog de gevraagde informatie te verschaffen. Verzoekster heeft daarbij aangevoerd dat verweerder niet kan uitsluiten dat het gebruik van Somalische nationale paspoorten in de toekomst wordt hervat. Bovendien heeft verzoekster aangegeven dat bij een verzoek om informatie in de zin van de van toepassing zijnde WOB geen belang hoeft te worden aangegeven.
Bij (bestreden) besluit van 2 juli 2004 heeft verweerder het verzoek van 17 juni 2004 afgewezen en derhalve het bezwaar ongegrond geacht, tegen welk besluit verzoekster op 7 juli 2004 beroep heeft ingesteld.
Verzoekster heeft de gronden van bezwaar herhaald en bovendien ten aanzien van de toepasselijkheid van de WOB nog aangevoerd dat de S.M.I., die een deel van de uitzettingswerkzaamheden voor verweerder uitvoert, onder verantwoordelijkheid van verweerder werkt in de zin van artikel 3 lid 1 WOB. Verweerder heeft de bestuurlijke keuze gemaakt om een deel van haar uitzettingswerkzaamheden door de S.M.I. te laten uitvoeren. Verweerder blijft verantwoordelijk voor de uitvoering door S.M.I. en voor de wijze van uitzetting naar Somalië met gebruikmaking van Somalische paspoorten. Informatie over waar de Somalische paspoorten verkregen zijn door S.M.I. dient dan ook verstrekt te worden, aldus verzoekster.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vereiste spoedeisendheid bij de gevraagde voorziening niet aannemelijk is gemaakt, het niet om een verzoek op grond van de Wob gaat en het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder de gronden om het verzoek van eiser te weigeren herhaald in die zin dat de Wob niet van toepassing is aangezien het verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid daar de Staat thans geen gebruik maakt van Somalische paspoorten bij uitzetting van uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers en het op dit moment geen beleid is daarvan gebruik te maken.
Ingevolge artikel 3 lid 1 Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of
bedrijf.
Artikel 3 lid 2 Wob bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document waarover hij informatie wenst te ontvangen, vermeldt.
Artikel 1 aanhef onder b Wob definieert bestuurlijke aangelegenheid als volgt: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan.
Onder document wordt blijkens datzelfde artikel verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek niet redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Partijen zijn op voet van artikel 8:86, tweede lid, Awb bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen. De situatie als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, Awb doet zich hier voor.
In de onderhavige zaak heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening gedaan hangende een reeds aanhangig gemaakte beroepsprocedure tegen het bestreden besluit, zodat aan het formele vereiste van connexiteit is voldaan.
Ten aanzien van het formele vereiste van spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Van de vereiste onverwijlde spoed is sprake indien van verzoekster, mede gelet op de onomkeerbaarheid van de gevolgen van (de uitvoering van) het bestreden besluit, niet verwacht kan worden dat de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak afgewacht wordt. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekster zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een (verdere) belangenafweging als bedoeld in artikel 8:81 Awb niet toe. Dat een verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk hetzelfde is als het door verzoekster aan het bestuursorgaan gedane verzoek, doet daaraan niet af.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nu verzoekster de verzochte gegevens op korte termijn nodig heeft voor het formuleren van de grieven in hoger beroep in het kader van een civiele procedure.
Vooropgesteld dient te worden dat het treffen van een voorlopige voorziening als waarom verzocht, namelijk het ter beschikking stellen van informatie in de zin van beantwoording van een concrete vraag, uitgaande van de in artikel 8:81 Awb gegeven voorlopigheid, een vergaande maatregel is omdat die zal leiden tot een onomkeerbare situatie, te weten het verstrekken van bepaalde informatie. Voor het in overweging nemen van dit verzoek kan derhalve eerst aanleiding zijn, indien op voorhand de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vaststaat en indien vast is komen te staan dat een juiste toepassing van de toepasselijke wetsartikelen enkel kan leiden tot een honorering van het verzoek om informatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt -gelet op het hiernavolgende- niet aan deze vereisten voldaan.
Gelet op het in artikel 3 lid 2 Wob bepaalde vermeldt verzoekster bij haar verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document waarover hij informatie wenst te ontvangen. Partijen strijden over de vraag of in casu sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge artikel 1 aanhef en onder b van de Wob wordt onder een bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering daarvan.
Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat een verzoek om informatie een bestuurlijke aangelegenheid betreft als het verband houdt met de beleidsvorming, beleidsvoorbereiding of beleidsuitvoering van een bestuursorgaan.
Verweerder heeft aangevoerd dat de Wob niet van toepassing is nu met de Wob niet kan worden teruggekeken en deze niet ziet op beleid dat niet meer wordt gevoerd. Daarover merkt de voorzieningenrechter op dat voor de toepasselijkheid van de Wob niet van belang is of dit beleid nog steeds van kracht is. Van belang is de vraag in hoeverre de gevraagde informatie een relatie heeft met de actuele bestuursvoering van verweerder en nog actuele bestuurlijke relevantie heeft. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de gevraagde informatie niet meer is aan te merken als bestuursinformatie en zou moeten worden gezien als historisch materiaal. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevraagde informatie nog actuele bestuurlijke relevantie heeft aangezien verweerder het gebruik van de paspoorten relatief recent heeft gestaakt, verweerder niet kan uitsluiten dat deze in de toekomst niet weer worden gebruikt en verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de concreet gevraagde informatie voor haar -gelet op het aangevoerde belang- nog actueel is. Nu verzoekster antwoord zoekt op een vraag welke betrekking heeft op het door verweerder in het recente verleden gevoerde beleid ten aanzien van het gebruik van Somalische nationale paspoorten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onderhavige verzoek om informatie van bestuurlijke aard is. De Wob is derhalve op het onderhavige verzoek van toepassing.
Aangezien de Wob het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie vooronderstelt kan het door verweerder aangevoerde omtrent de afwezigheid van belang van verzoekster niet tot het door verweerder beoogde doel leiden.
Gelet op vorenoverwogene is verweerder op onjuiste gronden tot ongegrondverklaring van het bezwaar gekomen. Het bestreden besluit kan derhalve geen stand houden.
Verweerder zal met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Nu aldus niet vast is komen te staan dat een juiste toepassing van de toepasselijke wetsartikelen enkel kan leiden tot een honorering van het verzoek om informatie, wijst de voorzieningenrechter de verzochte voorziening tot het in het bezit stellen van de gevraagde informatie af.
Aangezien het thans aan verweerder is een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, zal de voorzieningenrechter niet tot het opleggen van de gevorderde dwangsom overgaan.
De voorzieningenrechter ziet, nu het beroep gegrond wordt verklaard, aanleiding op grond van artikel 8:74, tweede lid, juncto artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoekster aan de rechtbank betaalde griffierecht van in totaal 546, - EUR door de Staat der Nederlanden aan verzoekster wordt vergoed.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen,
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 juli 2004;
- draagt verweerder op binnen 4 weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoekster het betaalde griffierecht van in totaal 546,- EUR dient te vergoeden;
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2004 door voornoemde fungerend voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.H.M. Tapper-Wessels als griffier.
De griffier, wnd. De voorzieningenrechter, fgd.
Afschrift verzonden op:
typ: ***
De voorzieningenrechter wijst er op dat belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening, daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.