De kinderen zijn in 1993 ondertoezicht gesteld, omdat zij zich in een zorgelijke situatie bevonden door een zeer problematische echtscheiding van hun ouders en door de onmacht van moeder, bij wie zij toen verbleven.
Bij haar verzoek in juni 2000 om opnieuw een onderzoek in te stellen met betrekking tot een verderstrekkende maatregel heeft de AJL naar voren gebracht, dat vader de plek van de kinderen in het pleeggezin telkens ter discussie stelde, dat hij meende de kinderen in de toekomst zelf te kunnen verzorgen en dat hij geen betrokkenheid ten opzichte van de kinderen toonde. Op dat moment was er geen contact tussen [jongste zoon], [dochter] en vader.
Na onderzoek van de Raad is destijds vastgesteld, dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin lag en dat dit bij geen van betrokkenen ter discussie stond en dat vader het contact tussen de kinderen onderling niet belemmerde.
De Raad heeft toen ten behoeve van de ondertoezichtstelling nieuwe doelen geformuleerd.
Op basis van deze geformuleerde doelen hebben de AJL en vader op 10 juli 2001 uitgesproken opnieuw tot samenwerking over te willen gaan.
In april 2002 heeft de AJL kenbaar gemaakt weer met vader samen te werken.
Het verzoek van de AJL van 8 juli 2003 is in een gesprek met de Raad toegelicht.
Daarbij is naar voren gebracht dat de kinderen en met name [dochter], extreme angst voor vader hebben. De angst voor vader is niet goed te verklaren, behalve dat vader in het verleden in de buurt van de woning van het pleeggezin rondreed en een grotere foto van de kinderen eiste.
Volgens de AJL ervaart men vader als eisend, dreigend en als iemand die veel macht over alles en iedereen heeft.
De doelen van de ondertoezichtstelling om rust en continuïteit voor de kinderen te bevorderen worden volgens de AJL niet gehaald, mede vanwege het feit dat vader het gezag heeft en er voor de kinderen twijfel bestaat omtrent voortzetting van hun verblijf in het pleeggezin [naam pleegouders], wanneer de verlenging van de ondertoezichtstelling aan de orde komt.
De AJL is van mening dat door een ontheffing van vader van het ouderlijk gezag, [jongste zoon] en [dochter] het verleden achter zich kunnen laten. Hierdoor ontstaat er bij hen rust omtrent hun perspectief ten aanzien van het verblijf bij de pleegouders en zal hun angst voor vader verminderen.
Volgens de Raad is uit de contacten met de kinderen, vader en de pleegouders opnieuw gebleken, dat terugkeer van de kinderen naar vader niet aan de orde is en niet ter discussie staat.
De ondertoezichtstelling heeft niet geleid tot herstel van de relatie tussen de kinderen en vader.
De kinderen wijzen contact met vader af.
Het is in het belang van de kinderen, dat hun verblijf bij de pleegouders wordt voortgezet en dat voor alle betrokkenen duidelijk is, dat het perspectief van de kinderen ook op langere termijn bij de pleegouders ligt. Terugkeer van de kinderen naar vader en contact met hem is vooraleerst niet aan de orde. Duidelijk is, dat de kinderen het contact met vader afwijzen.
De kinderen worden bij de pleegouders omringd door zorg, zijn er op hun plek en voelen zich daar thuis. De pleegouders zijn in staat om de ontwikkeling van de kinderen te begeleiden, deze zorgvuldig te volgen en, indien noodzakelijk, mee te werken aan specialistische hulp.
Vader heeft zelf het verblijf van de kinderen bij de pleegouders niet ter discussie gesteld. Wel vraagt hij zich af, of de kinderen daar wel goed zitten wanneer zij volgens hem de dienst uit kunnen maken, gelet op de onenigheid over een foto.
Bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is op dit moment niet rechtstreeks van vader afkomstig, omdat hij sedert 1999 geen contact meer met hen heeft gehad.
Uit eigen observatie en informatie is duidelijk geworden, dat de ontwikkeling van de kinderen niet dusdanig wordt bedreigd als in het verzoek van de AJL is omschreven. Hun ontwikkeling lijkt zich juist te stabiliseren, hetgeen in hoge mate is toe te schrijven aan de inspanningen van de pleegouders.
Op grond van de gesprekken met de pleegouders, de kinderen en het verslag van "De Ruyterstee" heeft de Raad niet de indruk, dat er op dit moment bij de kinderen nog sprake is van extreme angst voor vader.
De angst bij [dochter] voor vader vraagt voortgezette aandacht en hulp van "De Ruyterstee".
[jongste zoon] en [dochter] hebben negatieve herinneringen, ervaren vader negatief en geven aan geen contact met hem te willen. Zij zijn verdrietig en boos, omdat zij [oudste zoon] niet meer zien.