ECLI:NL:RBGRO:2004:AO8571

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
29 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
070028-04
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met gebruik van vuurwapens in de binnenstad van Groningen

Op 29 april 2004 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte, R.C.P., werd beschuldigd van poging tot moord. De feiten vonden plaats op 15 januari 2004 in de gemeente Groningen, waar de verdachte samen met een medeverdachte zich had geposteerd nabij een coffeeshop, vermoedelijk in afwachting van het slachtoffer. Na telefonisch overleg en gewapend met vuurwapens, hebben zij het slachtoffer beschoten toen deze de coffeeshop verliet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, die door meerdere kogels werd geraakt. De rechtbank verwierp het beroep op (putatief) noodweer en (psychische) overmacht, oordelend dat de reactie van de verdachte en zijn medeverdachte disproportioneel was en niet gerechtvaardigd kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, zowel materieel als immaterieel, en werd het in beslag genomen vuurwapen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector strafrecht
parketnummer: 070028-04
datum uitspraak: 29 april 2004
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. J.A.M. Kwakman
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte R.C.P.],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de [detentieadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 15 januari 2004 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meerdere kogels (gericht) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 januari 2004 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en al dan niet met met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (kogel in nek/botbreuk ruggewervel/fractuur ribben/middenrifscheur/(schot)wond door maag/nierletsel/miltletsel/ alvleesklierletsel/kogel in hiel), heeft toegebracht, door, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, één of meerdere kogels (gericht) af te vuren op die [slachtoffer];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 januari 2004 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meerdere kogels (gericht) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 januari 2004 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels gericht heeft afgevuurd op die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
OVERWEGING MET BETREKKING TOT HET BEWIJS
Met betrekking tot het bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat opzet en voorbedachte raad gebaseerd kan worden op onder meer de verklaringen die door aangever, getuigen en verdachte bij de politie en voorts - wat verdachte betreft - ter terechtzitting zijn afgelegd. Daaruit komt naar voren dat verdachte zich, na telefonisch overleg met zijn medeverdachte, tezamen met de medeverdachte van tevoren heeft geposteerd in de nabijheid van de coffeeshop, in welke coffeeshop zij vermoedden dat het latere slachtoffer zich bevond. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich daarbij vooraf voorzien van vuurwapens. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij en zijn medeverdachte zich in een nabijgelegen steeg hadden geposteerd, zijn vuurwapen heeft doorgeladen zodat het schietklaar was. Voorts heeft verdachte verklaard dat, nadat hij en zijn medeverdachte ongeveer zeven of tien minuten in de steeg hadden staan wachten, zij zagen dat het latere slachtoffer de coffeeshop uitkwam en op diens scooter stapte. Toen het latere slachtoffer verdachte en zijn medeverdachte was genaderd, is door beiden gericht en op korte afstand meermalen op het slachtoffer geschoten. Tijdens het schieten heeft het slachtoffer, nadat hij op de grond was gevallen, zich mede op zijn knieën over een zekere afstand verplaatst. Ook tijdens dat weglopen en wegkruipen van het slachtoffer, hebben verdachte dan wel zijn medeverdachte nog schoten op hem afgevuurd. Daarbij is het slachtoffer van achteren geraakt. Uit het dossier volgt dat het lichaam van het slachtoffer uiteindelijk door acht kogels is geraakt.
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachte doelgericht hebben gehandeld. Voorts hebben zij daarover van tevoren overleg gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen verklaard dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer heeft beschoten, waarbij verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden.
STRAFBAARHEID
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich beroept op (psychische) overmacht dan wel op (putatief) noodweer althans noodweerexces.
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar hierboven vermelde bewijsoverweging heeft overwogen dat er naar haar oordeel sprake is van opzet en voorbedachte raad, waarmee van een situatie van overmacht, noodweer dan wel noodweerexces nauwelijks nog kan worden gesproken.
Ten aanzien van het beroep op (putatief) noodweer(exces) overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment nadat het latere slachtoffer uit de coffeeshop kwam en op diens scooter stapte, zich daadwerkelijk een noodweersituatie heeft voorgedaan. De enkele verklaring van verdachte dat "hij zag dat [slachtoffer] [i.e. het latere slachtoffer] met diens scooter op zijn broertje [i.e. de medeverdachte] afreed en dat [slachtoffer] met de rechterhand een beweging richting diens rug maakte", waarmee [slachtoffer] - zoals de raadsvrouw ter terechtzitting heeft betoogd - bij verdachte (en zijn medeverdachte) de indruk wekte een wapen te pakken, is, onder de in de bewijsoverweging geschetste omstandigheden, volstrekt onvoldoende voor het aannemen van het bestaan van een situatie van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer tegen de verdachte (en zijn medeverdachte) waartegen verdediging geboden was. Reeds omdat geen sprake was van een handelen ter noodzakelijke verdediging, verwerpt de rechtbank eveneens het beroep op noodweerexces. In het verlengde van het vorenstaande verwerpt de rechtbank eveneens het beroep op putatief noodweer(exces), nu evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte (en zijn medeverdachte) op goede grond mocht (mochten) menen te handelen ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bij dit laatste neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte en zijn medeverdachte het latere slachtoffer bewapend stonden op te wachten. In zoverre waren verdachten en zijn medeverdachte veeleer geprepareerd op een - welke dan ook - te verwachten confrontatie.
De rechtbank overweegt omtrent het beroep op (psychische) overmacht als volgt. De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte, alsmede zijn medeverdachte, onder een zekere druk hebben gestaan van de zijde van de leverancier op Curaçao van de ingevoerde cocaïne. De extreme reactie waarvoor verdachte en zijn mededader hebben gekozen - te weten het, bewapend, zoeken van de confrontatie met het latere slachtoffer, waarbij zij vrijwel onmiddellijk nadat die confrontatie zich voordeed, gericht meerdere kogels op het slachtoffer hebben afgevuurd - moet evenwel worden gekenschetst als ontoelaatbaar en zeer disproportioneel handelen. Niet is gebleken van een strikte en acute noodzaak om te handelen zoals verdachte en zijn medeverdachte hebben gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, in het door hem geschetste belangenconflict waarvoor de leverancier - aldus de verklaring van verdachte - hem stelde, niet gerechtvaardigd heeft kunnen kiezen voor zijn eigen belang ten koste van het belang van het slachtoffer. Bij dit alles overweegt de rechtbank tot slot dat in generlei opzicht aannemelijk is geworden dat verdachte en zijn medeverdachte in de onmogelijkheid verkeerden om op een andere wijze te handelen.
De rechtbank verwerpt het beroep op (psychische) overmacht dan ook.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van poging tot moord.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) - de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 15 april 2004;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 16 januari 2004. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
- het over de verdachte door de Stichting Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 8 april 2004;
c) de omstandigheid dat de verdachte, zoals deze ter terechtzitting heeft erkend, zich behalve aan het bewezen en strafbaar verklaarde, ook nog heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit, welk feit ter kennisneming aan de rechtbank is voorgelegd naast hetgeen in de tenlastelegging staat vermeld.
De officier van justitie heeft verdachte door middel van een in de dagvaarding gedane mededeling ervan op de hoogte gesteld dat dit feit eveneens aan de rechtbank zou worden voorgelegd.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur moet worden opgelegd.
Verdachte heeft tezamen met zijn medeverdachte een zeer ernstig feit gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte hebben gezamenlijk met vuurwapens van korte afstand het slachtoffer meermalen beschoten, waardoor voor het slachtoffer een levensbedreigende situatie is ontstaan. Het slachtoffer werd door meerdere kogels getroffen tengevolge waarvan hij ernstig gewond is geraakt en meerdere organen operatief verwijderd moesten worden. Gebleken is dat het slachtoffer daarvan blijvend hinder zal ondervinden. Aldus is de lichamelijke - en geestelijke - integriteit van het slachtoffer is op ernstige wijze geschonden.
Verdachte heeft met zijn handelen - het afvuren van meerdere kogels op de openbare weg, tijdens koopavond, in het bijzijn van (winkelend) publiek - bijzonder gevaarzettend gedrag getoond, hetgeen grote maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat het publiek zich daadwerkelijk - voor zover mogelijk - fysiek heeft verwijderd van het gebeuren. Dat geen van de willekeurige voorbijgangers is getroffen, is veeleer aan te merken als toeval dan dat dat kan worden toegeschreven aan het handelen van verdachte.
De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van de hierna op te leggen vrijheidstraf anderzijds rekening houden met het feit dat hij onbekend is in het justitiële documentatieregister.
ONTTREKKING AAN HET VERKEER
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een pistool, zilver van kleur, moet worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat met behulp van het inbeslaggenomene het strafbare feit is begaan.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [adres].
De benadeelde partij heeft zich bij bijzondere volmacht doen vertegenwoordigen door [naam], medewerker van het Bureau Slachtofferhulp te Groningen.
De benadeelde partij is ontvankelijk in zijn vordering, nu de verdachte een straf wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks (materiële en immateriële) schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is als onbestreden komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van EUR 174,70. De vordering kan derhalve tot dat bedrag worden toegewezen. Dit betreft de posten 'overjas', 'spijkerbroek' en 'T-shirt'.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade - te weten een bedrag van EUR 18.514,- als voorschot - overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft de omvang van de immateriële schadevergoeding betwist. De rechtbank acht evenwel aannemelijk dat de benadeelde partij door toedoen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering wat het immateriële deel betreft bij wijze van voorschot toewijzen voor een bedrag van EUR 10.000,- waarmee de rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking brengt dat voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer in ieder geval immateriële schade heeft geleden tot bovengenoemd bedrag van EUR 10.000,-. Het overige gedeelte van de vordering om immateriële schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard, dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de vordering inhoudelijk wordt betwist in die zin dat sprake zou zijn van medeschuld van het slachtoffer op grond waarvan naar de mening van verdachte matiging zou moeten plaatsvinden. Voorts heeft de rechtbank daarbij betrokken dat in het strafproces evenmin eenvoudig kan worden vastgesteld in hoeverre de benadeelde partij aan verdiencapaciteit heeft verloren. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting vaststaat, dat het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit aan het slachtoffer [slachtoffer] materiële en immateriële schade is toegebracht, waardoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank stelt die schade vast op een bedrag van EUR 174,70 aan materiële schade en - bij wijze van voorschot - EUR 10.000,- aan immateriële schade. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voormelde geldbedragen ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Hoofdelijkheid
De verdachte zal, bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAAR.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Een pistool, zilver van kleur.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van bedragen van respectievelijk EUR 174,70 (zegge: éénhonderd vierenzeventig Euro en zeventig cent) als materiële schade en - als voorschot - EUR 10.000,- (zegge: tienduizend Euro) als immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemde bedragen gehouden voor zover deze al door veroordeeldes mededader zijn voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen geldbedragen van EUR 174,70 en EUR 10.000,- (zegge: éénhonderd vierenzeventig Euro en zeventig cent en tienduizend Euro) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 3 en 185 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van de bedragen van
EUR 174,70 en EUR 10.000,- ten behoeve van het slachtoffer, dan vervalt de verplichting om deze bedragen aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van deze bedragen aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. Dolfing, voorzitter, R. Depping en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2004.
Mr. J.M.M. van Woensel was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.