ECLI:NL:RBGRO:2004:AO4345

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/524 WAO HOB
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen UWV-besluit inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft eiseres, Bouwmaterialen B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV GAK van 24 april 2002, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerdere beslissing tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ongegrond werd verklaard. De rechtbank Groningen, sector bestuursrecht, heeft te maken met de vraag hoe om te gaan met de situatie waarin eiseres in staat van faillissement is verklaard op 15 augustus 2003 en de curator heeft aangegeven het geding niet over te nemen. De rechtbank heeft eiseres verzocht om binnen drie weken te reageren op de vraag of zij de beroepsprocedure buiten bezwaar van de boedel wenst voort te zetten. Eiseres heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.

De rechtbank overweegt dat, nu eiseres niet heeft gereageerd, het er voor gehouden moet worden dat haar belang bij een beslissing in deze zaak is komen te vervallen. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst erop dat partijen en andere belanghebbenden op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak verzet kunnen doen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. den Hollander en openbaar uitgesproken op 17 februari 2004, met M. Lammerts-Rannenburg als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 02/524 WAO HOB
UITSPRAAK
in het geschil tussen
[eiseres] Bouwmaterialen B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), per 1 januari 2002 rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV GAK van 24 april 2002.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 oktober 2001, tot toekenning van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan [eiser], een werknemer van eiseres, ongegrond verklaard, en haar besluit van 23 oktober 2001 gehandhaafd.
Op 15 augustus 2003 is eiseres in staat van faillissement verklaard en is mr. H.J. de Groot aangesteld als curator.
De curator heeft de rechtbank bij brief van 6 november 2003 bericht dat hij het geding niet overneemt.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 24 november 2003 bericht dat hij geen gebruik wenst te maken van het recht als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 12 januari 2004 verzocht binnen drie weken na dagtekening van dat schrijven aan te geven of zij de beroepsprocedure, buiten bezwaar van de boedel, wenst voort te zetten. Op deze brief heeft eiseres niet gereagereerd.
2. OVERWEGINGEN
Krachtens het bepaalde in artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn in geval van faillissement de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Blijkens het bepaalde in het tweede lid is dat slechts anders indien partijen voor de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Van dat laatste is thans geen sprake.
Artikel 25 van de Faillissementswet luidt als volgt:
“1. Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den faillieten boedel behoorende ten onderwerp hebben, worden zoowel tegen als door den curator ingesteld.
2. Indien zij, door of tegen den gefailleerde ingesteld of voortgezet, eene veroordeeling van den gefailleerde ten gevolge hebben, heeft die veroordeeling tegenover den faillieten boedel geene rechtskracht.”.
Artikel 27 van de Faillissementswet luitd als volgt:
“1. Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde geschorst, ten einde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter te bepalen termijn, den curator tot overneming van het geding op te roepen.
2. Zoo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van den boedel.
3. Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en den gefailleerde buiten het geding te doen stellen.”.
Artikel 31 van de Faillissementswet luidt als volgt:
“Indien een geding door of tegen den curator, of ook in het geval van artikel 29 tegen een schuldeischer wordt voortgezet, kan door den curator of door dien schuldeischer de nietigheid worden ingeroepen van handelingen, door den schuldenaar vóór zijne faillietverklaring in het geding verricht, zoo bewezen wordt dat deze door die handelingen de schuldeischers desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijne tegenpartij bekend was.”.
In de Algemene wet bestuursrecht is niet nader geregeld op welke wijze door de rechtbank uitvoering dient te worden gegeven aan de ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Awb, overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Faillissementswet.
De rechtbank dient derhalve (ambtshalve) de vraag te beantwoorden welk gevolg moet worden verbonden aan het gegeven dat de curator het geding niet overneemt, verweerder geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid ontslag van instantie te vragen en eiseres niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank aan te geven of zij de beroepsprocedure, buiten bezwaar van de boedel, wenst voort te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres niet heeft gereageerd op haar schrijven van 12 januari 2004 het er voor gehouden moet worden dat -hangende de procedure- eisereses belang bij een beslissing van de zaak is komen te vervallen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is en de rechtbank thans op de voet van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, direct uitspraak kan doen in dit geschil.
3. BESLISSING
De Rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander en in het openbaar door haar uitgesproken op 17 februari 2004 in tegenwoordigheid van M. Lammerts-Rannenburg als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst partijen en andere belanghebbenden er op dat zij op grond van artikel 8:55, eerste lid, Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen verzet kunnen doen bij de rechtbank.
Indien de indiener van het verzetschrift ter zake van het verzet wenst te worden gehoord, dient hij dit in het verzetschrift te vermelden.
Afschrift verzonden op:
typ: cbr