RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR CIVIEL RECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 56701/HA RK 02-36
Datum uitspraak: 31 mei 2002
1. [verzoeker 1], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [verzoeker 3],
verzoekers in conventie,
gerequestreerden in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen [verzoekers],
procureur mr. J. de Boer Azn.,
[gerequestreerde], wonende te [woonplaats],
gerequestreerde in conventie,
verzoeker in reconventie,
hierna te noemen [gerequestreerde],
procureur mr. H.J. de Groot,
advocaat mr. L.M. Bruins.
[verzoekers] hebben bij verzoekschrift geconcludeerd:
1. bij wege van voorlopige voorziening -indien en voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- de gerequestreerde [gerequestreerde], wonende te [woonplaats], te schorsen als bestuurder van de stichting van der Wyck- de Kempenaer, gevestigd te Slochteren en kantoorhoudende te Groningen, gedurende de periode tot een op het onderhavig verzoekschrift ten gronde genomen beslissing kracht van gewijsde zal hebben verkregen, een en ander met zodanige verdere beslissing als uw rechtbank zal vermenen te behoren;
2. bij beslissing ten gronde de gerequestreerde, [gerequestreerde] voornoemd, te ontslaan als bestuurder van de stichting van der Wyck- de Kempenaer, gevestigd te Slochteren en kantoorhoudende te Groningen, een en ander met zodanige verdere beslissing als uw rechtbank zal vermenen te behoren;
3. de gerequestreerde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bij beschikking van 20 februari 2002 is [gerequestreerde] geschorst als bestuurder van de stichting Van der Wyck- de Kempenaer, zolang in deze zaak in de bodemprocedure nog geen beschikking is gegeven, welke in kracht van gewijsde is gegaan. Bij beschikking d.d. 2 mei 2002 heeft het gerechtshof te Leeuwarden deze beschikking bekrachtigd.
[gerequestreerde] heeft vervolgens een verweerschrift ingediend op het verzoek van [verzoekers] tot schorsing en ontslag, waarbij hij tevens -in reconventie- een zelfstandig verzoek heeft gedaan, inhoudende:
I. als voorlopige voorzieningen, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verzoeker 1], wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker 2], wonende te [woonplaats],
3. [verzoeker 3], wonende te [woonplaats],
tezamen danwel ieder voor zich te schorsen als bestuurder van de Stichting Van der Wyck- de Kempenaer, gevestigd te Slochteren, hangende het onderzoek en totdat op het verzoek ten gronde onherroepelijk zal zijn beslist, een en ander met zodanige verdere beslissing als uw Rechtbank zal menen te behoren;
II. bij beslissing ten gronde:
1. [verzoeker 1], wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker 2], wonende te [woonplaats],
3. [verzoeker 3], wonende te [woonplaats],
tezamen danwel ieder voor zich te ontslaan als bestuurder(s) van de Stichting Van der Wyck- de Kempenaer, gevestigd te Slochteren, een en ander met zodanige verdere beslissing als uw rechtbank zal menen te behoren;
III. verzoekers in het principale verzoek en verweerders in het zelfstandig verzoek te veroordelen in de kosten van de procedure en te bepalen dat de kosten voor juridische bijstand, proceskosten en griffierechten, niet ten laste van de Stichting Van der Wyck- de Kempenaer mogen worden gesteld.
[verzoekers] hebben bij verweerschrift op het zelfstandig verzoek geconcludeerd het verzoek van partij [gerequestreerde] af te wijzen dan wel partij [gerequestreerde] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, met zijn veroordeling in de kosten van deze procedure.
Op 3 mei 2002 heeft de mondelinge behandeling plaats gevonden, waarbij partijen -onder overlegging van pleitnotities- hun standpunten nader hebben toegelicht.
Ten slotte hebben partijen uitspraak gevraagd, welke is bepaald op 31 mei 2002.
1. De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen bij beschikking van 20 februari 2002 is overwogen en beslist.
In conventie en in reconventie
2.1 Partijen vormen tezamen het bestuur van de stichting "Stichting Van der Wyck- de Kempenaer", hierna te noemen: de stichting. Zij zijn als zodanig -overeenkomstig het testament van de oprichter van de stichting, jhr. dr. Van der Wyck (hierna te noemen: de erflater)- benoemd in de stichtingsakte d.d. 16 december 1998. In de stichtingsakte is eveneens benoemd als bestuurslid [D.]. Hij heeft op 24 december 2001 voor zijn bestuurslidmaatschap bedankt.
[verzoeker 1] is bestuurslid van de Van Houten Stichting en de Stichting Fraeylemaborg, [verzoeker 2] was ruim twintig jaren de medewerker van de erflater bij het redigeren en publiceren van wetenschappelijke werken en [verzoeker 3] was financieel/fiscaal adviseur van de erflater.
2.2 In de stichtingsakte is -voor zover thans van belang- het volgende opgenomen:
"Artikel 2
De stichting heeft tot doel:
- de collectie van meubilair, kunstvoorwerpen, boekerijen van de familie Van der Wyck- de Kempenaer zoveel mogelijk bijeen te houden, te conserveren, ten toon te stellen en publiek-toegankelijk te maken, bij voorkeur in de Fraeylemaborg te Slochteren;
- het archief van de familie Van der Wijck- de Kempenaer te conserveren, te bestuderen en publiek-toegankelijk te maken;
- het stimuleren van onderzoek van de historie van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen en het verzamelen van schilderijen, prenten, documenten en boeken, die kastelen en buitenplaatsen betreffen;
- het zoveel mogelijk instandhouden als eigendom van de stichting de boerderij met grond te Cornjum en de boerderij met grond te Ommen;
- en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."
"Artikel 4
2 Het bestuur (met uitzondering van het eerste bestuur, waarvan de leden in functie worden benoemd) kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. (...)
3 Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s)."
2.3 Op 14 oktober 2001 is de erflater overleden. Afgezien van enkele legaten heeft hij bij testament d.d. 16 december 1998 zijn volledige vermogen nagelaten aan de stichting.
2.4 [gerequestreerde] heeft enige weken voor het overlijden van de erflater, die op dat moment al zeer ernstig ziek was, samen met zijn echtgenote de verpleging van hem op zich genomen. [gerequestreerde] en zijn echtgenote hebben op 24 september 2001 van de erflater een volmacht gekregen, uit hoofde waarvan zij gerechtigd waren tot het verrichten van feitelijke- en rechtshandelingen, behartiging van bankzaken daaronder begrepen.
2.5 Op 29 oktober 2001 heeft een bijeenkomst van bestuursleden plaatsgevonden. In het verslag is onder meer opgenomen dat [gerequestreerde] direct na het overlijden van de erflater als mondeling gevolmachtigde van de stichting de begrafenis heeft geregeld en dat de vergadering besluit dat deze situatie het beste gecontinueerd kan blijven. Tevens is opgenomen dat een groot aantal zilveren voorwerpen in bewaring is bij de familie [gerequestreerde] te Haren en dat nog diverse tot de boedel behorende goederen zich onder derden bevinden. Afgesproken wordt dat [gerequestreerde] een inventarisatie maakt en actie onderneemt in dezen.
2.6 Op 1 en 2 november 2001 is de inventaris te Doorn geïnventariseerd door de antiquair [N.].
2.7 Op 12 januari 2002 is ter bestuursvergadering van de stichting -waarbij [gerequestreerde] ondanks daartoe te zijn uitgenodigd afwezig was- [verzoeker 1] tot voorzitter, [verzoeker 2] tot secretaris en [verzoeker 3] tot penningmeester benoemd.
2.8 Bij brief gedateerd op 23 januari 2002 heeft [verzoeker 1] [gerequestreerde] mede namens de overige bestuursleden meegedeeld dat alle ter zake van de nalatenschap van de erflater verstrekte volmachten worden beëindigd met ingang van 23 januari 2002.
2.9 Op 24 januari 2002 heeft ten kantore van de notarissen [C. en E.] een bespreking plaats gevonden tussen [verzoekers] en [gerequestreerde] en zijn echtgenote.
3. Standpunt [verzoekers]
3.1 [gerequestreerde] dient ontslagen te worden als bestuurder van de stichting.
3.2 Hij weigert -hoewel hierom bij herhaling is verzocht- inlichtingen te verstrekken over het door hem gevoerde beheer en inzage te geven in de bankbescheiden en overige administratieve stukken. Een dergelijke verantwoording -welke ook moet worden afgelegd over de periode voorafgaand aan het overlijden van de erflater omdat de erfgenamen (in casu de stichting) de erflater voortzetten- dient in de eerste plaats te geschieden aan het bestuur c.q. de penningmeester en had meteen moeten zijn gebeurd. Door dit na te laten is er sprake van wanbeheer door [gerequestreerde] en wanneer die verantwoording niet wordt gedaan is er in meerdere opzichten strijd met de wet.
3.3 Op 1 en 2 november 2001 is de zilvercollectie van de erflater niet geïnventariseerd en getaxeerd, alhoewel dit op 29 oktober 2001 wel was afgesproken. Deze collectie bevond zich in Haren in de woning van [gerequestreerde]. Het is vreemd om het zilver op deze wijze buiten de boedel te houden. Daarnaast is gebleken dat met de afwikkeling van de nalatenschap weinig tot geen voortgang is gemaakt. De boedelnotaris wist op 24 januari 2002 niets over de samenstelling van de boedel. Door [gerequestreerde] is dit verdedigd door er op te wijzen dat de collectie niet alleen getaxeerd maar ook volledig beschreven diende te worden. Een dergelijke aanpak is een beleidskwestie, welke door het bestuur wordt bepaald en niet door één enkel bestuurslid op eigen houtje, zonder de overige bestuursleden daarover in te lichten. Ook te dien aanzien is sprake van wanbeheer.
3.4 Het bestuur is ter ore gekomen dat de erflater aan [gerequestreerde] een lening zou hebben verstrekt. [gerequestreerde] weigert vragen dienaangaande te beantwoorden. Als bestuurslid is hij verplicht om het bestuur daarover naar waarheid in te lichten. Weigering of nalatigheid zulks te doen is wanbeheer.
4. Standpunt [gerequestreerde]
4.1 Op geen enkele wijze hebben [verzoekers] aangetoond dat de handelwijze van [gerequestreerde] in strijd is met de statuten of de wet en evenmin hebben zij aangetoond dat sprake is van wanbeheer.
4.2 Het zijn [verzoekers] die iedere communicatie en iedere overlegsituatie hebben gefrustreerd. Er bestaat verschil van opvatting, onder andere met betrekking tot verantwoordelijkheden. Bovendien is er groot wantrouwen aan de zijde van [gerequestreerde] jegens [verzoekers] Er moet eerst duidelijkheid komen over de posities van de andere bestuursleden, gezien hun belangenverstrengeling.
[gerequestreerde] heeft nimmer geweigerd inlichtingen te verstrekken en de onder hem in bewaring gegeven zaken af te geven dan wel financiële verantwoording af te leggen. Wel was hij daartoe bereid, maar dan aan de boedelnotaris. Het is misbruik van omstandigheden van [verzoekers] om in de ontstane conflictsituatie van hem te eisen verantwoording af te leggen, nu dit volstrekt niet spoedeisend was.
Na het overlijden van de erflater handelde [gerequestreerde] overeenkomstig een mondelinge volmacht van het bestuur van de stichting. In het kader daarvan moet [gerequestreerde] verantwoording afleggen. Hij is hiertoe bereid als de controle wordt uitgeoefend door een onpartijdige deskundige. Dit geldt eveneens voor de door [gerequestreerde] verrichte handelingen vóór het overlijden van de erflater.
4.3 Ten aanzien van de lening geldt dat deze buiten beschouwing moet blijven, omdat [gerequestreerde] daarmee eerst kort voor de zitting is geconfronteerd en zich derhalve daarop niet heeft kunnen voorbereiden.
5. Standpunt [gerequestreerde]
5.1 De bestuursleden [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hebben alle drie een belang bij het bestuurslidmaatschap en met name de zeggenschap in het bestuur na uitschakeling van [gerequestreerde], omdat er sprake is van belangenverstrengeling die ongewenst en onrechtmatig is. Daarenboven hebben deze bestuursleden, ieder voor zich en gezamenlijk, in strijd gehandeld met het belang van de stichting en de wensen van de erflater. Voorts is er sprake van eigenbelang.
5.2 [verzoekers] hebben gehandeld in strijd met de statuten doordat in de vergadering van 12 januari 2002 Van ham is benoemd als voorzitter, [verzoeker 2] als secretaris en [verzoeker 3] als penningmeester. Voor deze situatie is artikel 4 lid 3 van de statuten geschreven, waarin is bepaald dat de functionarissen bij unanimiteit moeten worden verkozen. Nu [gerequestreerde] bij deze vergadering niet aanwezig was, is hieraan niet voldaan. Deze handelwijze is dan ook onrechtmatig en in ieder geval in strijd met artikel 2:8 BW.
[verzoeker 2] heeft na het overlijden van de erflater, toen bleek dat zij niet werd genoemd in het testament, getracht met de heer en mevrouw [gerequestreerde] onder een hoedje te spelen door een ruilhandel voor te stellen. [gerequestreerde] en zijn echtgenote moesten het aan hen in bewaring gegeven zilver als "uit de hand geschonken" beschouwen en het in Duitsland gaan verkopen en als tegenprestatie moest [gerequestreerde] [verzoeker 2] dan gelegenheid geven haar slag te slaan in de inboedel van de erflater te Doorn.
[verzoeker 2] stelt een claim te hebben van ƒ 800.000,-- ten aanzien van werkzaamheden die zij gedurende 25 jaar voor de erflater heeft verricht, welke claim zij bovendien aan de orde heeft gesteld in de bestuursvergadering van de stichting op 9 december 2001. Door enerzijds bestuurslid te zijn en anderzijds een forse claim te hebben zit zij met twee petten op in het bestuur.
Door toedoen van [verzoeker 2] is haar stiefzoon [S.], die als aannemer in opdracht van de erflater bouwwerkzaamheden heeft verricht, bevoordeeld. De door [S.] gedeclareerde ƒ 15.000,- was reeds door de erflater betaald, maar op 12 oktober 2001 claimde [verzoeker 2] daarnaast nog betaling van een bedrag van ƒ 25.000,-. Inmiddels kan uit het verslag van de bijeenkomst van 12 januari 2002 worden afgeleid dat besloten is dit bedrag aan [S.] te betalen.
[verzoeker 3] ontbeerde het vertrouwen van de erflater. [verzoeker 3] trad aanvankelijk op als zijn accountant, maar de erflater heeft de machtiging die hij aan [verzoeker 3] had verstrekt bij de belastingdienst weer ingetrokken. Bovendien heeft de erflater hem verzocht uit het stichtingsbestuur te stappen. Een en ander is bevestigd in de brief van [gerequestreerde] van 13 oktober 2001, welke brief is geschreven op uitdrukkelijk verzoek van de erflater.
Er is bovendien sprake van belangenverstrengeling, nu het kantoor van [verzoeker 3] de aangiften IB en VB voor de erflater verzorgde en dit voorshands zo blijft totdat het bestuur van de stichting anders beslist.
[verzoeker 1] is bestuurslid van de Van Houten Stichting, welke stichting eigenaar is van de Fraeylemaborg en heeft derhalve belang bij de collectie en het vermogen van de stichting. [verzoeker 1] is samen met het voormalig bestuurslid [D.] verantwoordelijk voor de verdachte afhandeling van door erflater in bruikleen aan de Van Houten Stichting overgedragen schilderijen. Op 24 augustus 1999 werden zes schilderijen meegenomen zonder ontvangstbewijs en een bruikleenovereenkomst werd niet verstrekt. Na herhaald aandringen van de zijde van de erflater en [gerequestreerde] is pas op 13 december 2000 een bruikleenovereenkomst opgesteld, die bovendien onvolledig was. Pas op 29 oktober 2001 overhandigt [D.] een door hemzelf geschreven brief waarin staat dat er in het depot van de Van Houten Stichting nog drie door de erflater in bruikleen gegeven schilderijen zijn. [verzoeker 1] heeft aan deze verdachte handelingen meegewerkt en wordt reeds daarom gediskwalificeerd als bestuurder.
Voorts kan [verzoeker 1] verweten worden dat zijn gedragingen, te weten het niet informeren van medebestuurslid [gerequestreerde] over zijn gang naar een advocaat en het laten opstellen van een tweede verklaring van erfrecht, zich niet verhouden met het goede gedrag dat men van een bestuurder mag verwachten. Tijdens de bespreking van 24 januari 2002 bij boedelnotaris [E.], bedoeld om te bezien of het vertrouwen over en weer zou kunnen worden hersteld, waren er reeds besprekingen gaande met de advocaat van [verzoekers] en werden al adviezen ingewonnen teneinde bij de eerste de beste gelegenheid [gerequestreerde] voor de rechter te dagen. Dit dient als wanbestuur te worden beschouwd, en in ieder geval in strijd met datgene wat de erflater voor ogen stond.
5.6 Gelet op het belang van de stichting bij een goed functionerend bestuur heeft de rechtbank [gerequestreerde] hangende het onderzoek geschorst. Op grond van dezelfde argumenten en feiten dient de rechtbank [verzoekers] als bestuursleden te schorsen, aangezien de rechtbank niet met twee maten behoort te meten.
Als het probleem met de zittende bestuursleden moet worden opgelost, is mediation de enige mogelijkheid.
Indien niet wordt gekozen voor deze oplossing dienen [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] -op basis van de hiervoor aangegeven gronden en aangevoerde feiten- als bestuursleden van de stichting te worden ontslagen.
5.7 In deze ontslag- c.q. schorsingsprocedure zijn vier natuurlijke personen betrokken. De stichting treedt niet op als partij of als belanghebbende. De kosten van juridische bijstand en de proceskosten c.q. griffierechten kunnen derhalve niet ten laste van de stichting komen. In ieder geval dient er een rechtsgeldig bestuursbesluit aan ten grondslag te liggen. Indien zo'n besluit is genomen, is zulks in strijd met de doelstellingen van de stichting en mede op grond daarvan kan worden gesproken over wanbeheer en financiële benadeling van de stichting.
6. Standpunt [verzoekers]
6.1 Door [gerequestreerde] wordt over het hoofd gezien dat de erflater [verzoekers] bij de vestiging van de stichting als zodanig heeft benoemd vanwege hun onderscheidene kwaliteiten. [verzoeker 1] als bestuurslid van de Van Houten Stichting en de Stichting Fraeylemaborg, [verzoeker 2] was ruim twintig jaren de vertrouwde medewerker van de erflater bij het redigeren en publiceren van diverse wetenschappelijke werken en [verzoeker 3] was zijn financieel/fiscaal adviseur.
6.2 Voor de verkiezing van bestuursfunctionarissen geldt art. 4-2 van de statuten, waarin over "algemene stemmen" niet wordt gerept. [gerequestreerde] verwart de bestuursverkiezing (het aanwijzen van functionarissen, zoals neergelegd in art. 4-3 van de statuten) met de bestuursbenoeming. Art. 4-3 heeft betrekking op een bestuur waaraan een lid is komen te ontvallen.
Daarnaast blijft het ook nog de vraag of met "algemene stemmen" wordt bedoeld de ter vergadering aanwezige stemmen of dat dan ook alle bestuursleden aanwezig moeten zijn (in persoon of bij volmacht).
De vergadering waarin de besluiten tot benoeming van [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] tot respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester zijn gevallen, is bovendien op bij de statuten bepaalde wijze geconvoceerd.
Gelet op het voorgaande hebben [verzoekers] niet gehandeld in strijd met de statuten.
Het verhaal van [gerequestreerde] is een samenweefsel van verzinsels, gemengd met verdraaiingen van feiten en geheel buiten hun context geplaatste op- en aanmerkingen. Het was voor een ieder duidelijk dat er sprake was van scherts door de man van [verzoeker 2].
[verzoeker 2] heeft de "claim", welke zij bovendien -door af te zien van de rente- gematigd heeft tot ƒ 200.000,--, in een bijeenkomst van de bestuursleden op 29 oktober 2001 ter sprake gebracht. Van een claim is echter geen sprake. Het is hooguit een natuurlijke verbintenis gebaseerd op het feit dat [verzoeker 2] gedurende meer dan twintig jaren voor de erflater werkzaamheden heeft verricht en de erflater bij voortduring duidelijk heeft gemaakt dat op één of andere wijze betaling zou volgen.
Het "zitten met twee petten op" is bovendien geen omstandigheid als bedoeld in art. 2:298 BW.
[verzoeker 2] heeft met [gerequestreerde] gesproken over de vordering van [S.]. De vordering was niet betwist, maar daarover bestond (kennelijk) enige onduidelijkheid. Meer dan de aandacht vestigen op het feit dat die zaak diende te worden afgehandeld heeft [verzoeker 2] niet gedaan. Het "dossier [S.]" is in januari 2002 in handen gesteld van de penningmeester [verzoeker 3].
Het is [verzoeker 3] niet bekend dat de erflater het vertrouwen in hem zou hebben verloren. Hij heeft eind augustus nog vernomen dat hij de jaarstukken 2000 diende samen te stellen. [verzoeker 3] heeft nimmer de brief aan de Inspecteur der Belastingen of een kopie daarvan ontvangen.
Het kantoor van [verzoeker 3] verzorgde de aangiften IB en VB voor de erflater. Voorshands blijft dit zo totdat het bestuur van de stichting anders beslist. Het bestuur van een stichting met een dergelijk vermogen behoort zich te verantwoorden aan de hand van een rapport van een gebrevetteerd accountant. Het argument van belangenverstrengeling is er met de haren bijgesleept.
Het verhaal van de "bruikleen" is geheel anders dan door [gerequestreerde] geschetst. De verzameling van de erflater omvatte een groot aantal schilderijen, zoveel dat ze niet allemaal konden worden opgehangen. [D.] en [verzoeker 1] hebben er als bestuursleden van de Van Houten Stichting in toegestemd om voor de erflater een aantal schilderijen op te slaan. Later zijn nogmaals 6 schilderijen door de erflater aan [D.] en/of [verzoeker 1] overhandigd. De erflater heeft daarvoor een ontvangstbewijs gekregen.
Het feit dat [verzoeker 1] een nieuwe verklaring van erfrecht heeft opgevraagd is niet verwijtbaar. Het was een noodzakelijke maatregel, omdat op de bestuursvergadering van 12 januari 2002 voldoende was vastgesteld dat met [gerequestreerde] niet samen te werken viel. Dit heeft overigens niets te maken met art. 2:298 BW.
Het was de oprechte bedoeling van [verzoekers] om op 24 januari 2002 tot een doorbraak te komen. Dit is door [gerequestreerde] en zijn echtgenote opzettelijk gefrustreerd.
6.6 Gelet op het bovenstaande is er geen grond voor schorsing of ontslag van [verzoekers]
6.7 [gerequestreerde] verlangt dat de rechtbank zal beslissen dat de kosten van juridische bijstand niet ten laste van de stichting mogen worden gebracht. [verzoekers] zien hiervoor geen grond in art. 2:298 BW; de rechtbank is dienaangaande niet bevoegd bindende richtlijnen te geven.
In conventie en in reconventie
7.1 In art. 2:298 lid 1 BW wordt aan de rechter de bevoegdheid toegekend op vordering van het OM of op verzoek van iedere belanghebbende de bestuurder van een stichting die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, te ontslaan. Uit de geschiedenis van deze wetsbepaling blijkt dat de wetgever met deze bevoegdheid niet bedoeld heeft het invoeren van een algemene controle op het beleid van de bestuurders van stichtingen, welk beleid naar het inzicht van de wetgever ter vrije dispositie van de bestuurders behoort te blijven. Indien -zoals in casu- sprake is van een conflictsituatie binnen het bestuur valt het dan ook in beginsel onder de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur om hiervoor een oplossing te creëren. De rechter komt er eerst aan te pas als sprake is van een "uitgesproken onrechtmatig handelen". Een bestuurder wiens bestuursgedrag onverenigbaar is met hetgeen naar de bepalingen van de wet of van de statuten van een behoorlijk bestuurder mag worden geëist, kan door de rechter worden ontslagen. Dit geldt eveneens als er sprake is van wanbeheer, waarbij het evenwel niet gaat om bestuurlijk wanbeleid in het algemeen, maar om tekortkomingen ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting of van de zorg voor de verkrijging van de inkomsten waarover de stichting kan beschikken.
7.2 Tussen partijen is in confesso dat [gerequestreerde] feitelijke- en rechtshandelingen heeft verricht, waaronder bankzaken, ten behoeve van (het beheer van het vermogen van) de erflater. Vanaf 24 september 2001 was [gerequestreerde] daartoe (samen met zijn vrouw) gerechtigd op basis van een schriftelijke volmacht van de erflater. Na het overlijden van de erflater heeft [gerequestreerde] gehandeld op basis van een mondelinge volmacht van het bestuur, welke met ingang van 23 januari 2002 is beëindigd. Door [gerequestreerde] wordt bovendien niet bestreden dat hij (al dan niet gezamenlijk met zijn echtgenote) gedurende voormelde periode omstreeks ƒ 150.000,-- heeft opgenomen van de bankrekening van de erflater, waarvan het grootste gedeelte vóór het overlijden van de erflater.
[verzoekers] verwijten [gerequestreerde] -kort gezegd- dat hij geen rekening en verantwoording heeft willen afleggen. [gerequestreerde] stelt daartoe wel bereid te zijn, doch enkel ten overstaan van een onpartijdige deskundige.
Op basis van art. 11 van het Wetboek van Koophandel (WvK dient een bestuurder van een stichting rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer aan de overige bestuursleden. Vanaf 14 oktober 2001 behoorde het vermogen van de erflater toe aan de stichting. [gerequestreerde] is echter niet alleen vanaf dat moment gehouden rekening en verantwoording af te leggen. Art. 11 WvK bepaalt immers tevens dat iemand genoodzaakt kan zijn tot overlegging van de boekhouding ten behoeve van hem die daarbij als erfgenaam een regelrecht belang heeft. De stichting is erfgenaam van de erflater -opvolger onder algemene titel- uit hoofde waarvan het bestuur van de stichting er belang bij heeft dat tevens rekening en verantwoording wordt afgelegd over de periode voorafgaand aan het overlijden van de erflater, waarin [gerequestreerde] handelingen heeft verricht.
Gelet op het voorgaande kan [gerequestreerde] zich er niet op beroepen enkel rekening en verantwoording te willen afleggen aan een onpartijdige deskundige, nu het zijn wettelijke plicht is dit te doen ten overstaan van het bestuur. [gerequestreerde] heeft dit geweigerd, hoewel [verzoeker 1] namens het bestuur hierom verzocht heeft in zijn brieven van 8 en 15 januari 2002. Tijdens de bespreking met de overige bestuursleden van 24 januari 2002 was [gerequestreerde] bovendien in het bezit van een tas met bonnetjes en andere financiële gegevens, doch heeft hij deze niet overgelegd, terwijl de bespreking plaats vond in aanwezigheid van boedelnotaris [E.].
Voorts kan niet worden volgehouden dat de vordering van [verzoekers] tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gerequestreerde] misbruik van omstandigheden oplevert, nu het gaat om een niet gering bedrag, ten aanzien waarvan het gehele bestuur een verantwoordelijkheid draagt (art. 2:10 BW).
Alles in overweging nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat [gerequestreerde] uitgesproken onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met art. 11 WvK -en nadat er door of namens het bestuur meerdere malen om is verzocht- te weigeren rekening en verantwoording af te leggen. Het feit dat [gerequestreerde] -zoals hij stelt- later (omstreeks februari 2002) een deel van de financiële gegevens heeft overhandigd aan de boedelnotaris maakt dit niet anders.
Art. 2:298 lid 1 BW bepaalt dat handelen in strijd met een wettelijke bepaling een grond oplevert voor ontslag van een bestuurder. De vordering van [verzoekers] tot ontslag van [gerequestreerde] zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank gaat voorbij aan het voorstel van [gerequestreerde] om over te gaan tot mediation. Ter zitting is duidelijk geworden dat de verhoudingen tussen partijen dermate verstoord zijn dat de rechtbank hiertoe geen aanleiding ziet, nog daargelaten de omstandigheid dat [verzoekers] niet bereid zijn mee te werken aan mediation.
7.3 Nu voornoemde grond reeds tot toewijzing van de vordering leidt, behoeven de overige aangevoerde gronden geen bespreking meer.
7.4 [gerequestreerde] verwijt [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] in strijd met de statuten en met art. 2:8 BW te hebben gehandeld doordat zij zichzelf ([verzoeker 3] bij volmacht) in de bestuursvergadering van 12 januari 2002 hebben benoemd tot respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester, terwijl [gerequestreerde] daarbij niet aanwezig was.
Partijen verschillen van mening over de vraag welk artikellid van toepassing is op deze situatie; lid 2 of lid 3 van art. 4 van de statuten. Uit art. 4-3 van de statuten volgt dat het bestuur met algemene stemmen een opvolger moet benoemen bij het ontstaan van een vacature. In art. 4-2 van de statuten -welk artikellid ziet op het kiezen van een voorzitter, secretaris en penningmeester- wordt echter niet gesproken over het stemmen bij unanimiteit. Naar het oordeel van de rechtbank is lid 2 van artikel 4 op de onderhavige situatie van toepassing. Er was geen vacature, doch er moesten functies worden verdeeld. Uit het feit dat in lid 2 niet is bepaald dat dergelijke besluiten met algemene stemmen moeten worden genomen, leidt de rechtbank af dat een gewone meerderheid in casu voldoende is.
Wat er echter ook zij van de toepasselijkheid van de leden 2 en 3 van artikel 4 van de statuten, ook wanneer uit de statuten niet overduidelijk zou blijken wat de te volgen handelwijze is in dezen, kan de handelwijze van [verzoekers] -hoe dan ook- niet als uitgesproken onrechtmatig worden bestempeld.
7.5 De overige verwijten van [gerequestreerde] richten zich tegen de bestuursleden afzonderlijk en zullen per persoon worden besproken.
Het standpunt van [gerequestreerde] dat [verzoeker 2] in strijd heeft gehandeld met art. 2:298 lid 1 BW door een "ruilhandel" voor te stellen wordt verworpen. [gerequestreerde] heeft -mede gelet op de lezing van [verzoeker 2] terzake, welke door [gerequestreerde] niet is weersproken- onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is geweest van een door [verzoeker 2] geopperde "ruilhandel" en dat [verzoeker 2] de intentie had om zich op illegale wijze ten koste van de boedel te verrijken.
Ten aanzien van de zogenoemde claim van [verzoeker 2] op de stichting overweegt de rechtbank het volgende. Door [gerequestreerde] wordt niet betwist dat [verzoeker 2] gedurende ruim twintig jaren werkzaamheden heeft verricht voor de erflater, waarvoor zij nimmer betaald heeft gekregen. Op grond daarvan bestaat er een natuurlijke verbintenis tussen enerzijds [verzoeker 2] en anderzijds voorheen de erflater en thans zijn rechtsopvolger: de stichting. Het enkele feit dat er een dergelijke verbintenis bestaat leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat er sprake is van belangenverstrengeling. Het behoort tot de bevoegdheid van het bestuur van de stichting om te zijner tijd op de vordering van [verzoeker 2] te beslissen.
Hetzelfde geldt voor de vordering van [S.]. Het valt buiten de competentie van de rechtbank om hierover in het kader van art. 2:298 lid 1 BW te oordelen.
[gerequestreerde] stelt dat het de wens van de erflater was dat [verzoeker 3] niet langer deel uitmaakte van het bestuur van de stichting. Uitgangspunt is echter het testament van de erflater d.d. 16 december 1998, waarin wordt verwezen naar de op dezelfde datum opgemaakte stichtingsakte. In deze stichtingsakte wordt [verzoeker 3] benoemd tot bestuurslid. Hieraan doet niet af dat de erflater de machtiging die [verzoeker 3] had bij de belastingdienst heeft ingetrokken, nu hieruit niet volgt dat de erflater [verzoeker 3] niet langer geschikt achtte als bestuurslid van de stichting. [verzoeker 3] heeft zulks ook betwist.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van belangenverstrengeling bij [verzoeker 3]. Daargelaten of het bestuur van de stichting er verstandig aan doet om financiële controle te laten uitoefenen door de werkgever van [verzoeker 3], geldt dat de erflater [verzoeker 3] heeft gevraagd als bestuurslid vanwege zijn specifieke kennis en tussen partijen in confesso is dat hij de werkzaamheden die hij verrichtte voor het overlijden van de erflater thans op overeenkomstige wijze voortzet.
[gerequestreerde] stelt dat bij [verzoeker 1] sprake is van belangenverstrengeling. Zoals uit art. 2 van de stichtingsakte blijkt is het doel van de stichting onder andere het voor het publiek toegankelijk maken van de collectie van de erflater, bij voorkeur in de Fraeylemaborg te Slochteren. [verzoeker 1] is door de erflater gevraagd voor het bestuur van de stichting omdat hij bestuurslid is van de stichting die eigenaar is van de Fraeylemaborg. Mocht er aldus sprake zijn van belangenverstrengeling, dan levert dit geen strijd op met art. 2:298 lid 1 BW.
[verzoeker 1] heeft niet betwist dat in het depot van de Van Houten Stichting drie schilderijen van de erflater zijn aangetroffen ten aanzien waarvan aan de erflater geen ontvangstbewijs is verstrekt. De rechtbank acht deze handelwijze -waarbij [verzoeker 1] samen met voormalig bestuurslid van de stichting [D.] betrokken was- onzorgvuldig, doch niet "uitgesproken onrechtmatig" en eveneens acht de rechtbank geen termen aanwezig om de handelwijze te kwalificeren als wanbeheer. [verzoeker 1] heeft de schilderijen immers niet ten behoeve van zichzelf aangewend, maar hij heeft er -overeenkomstig de wens van de erflater- zorg voor gedragen dat de schilderijen zorgvuldig zijn opgeslagen. De schilderijen bevonden zich in het depot en nu bovendien [D.] het bestuur van de stichting hierop attendeerde kan niet gesproken worden van verdachte handelingen.
De feiten welke [gerequestreerde] ten grondslag legt aan zijn stelling dat sprake is van wanbestuur leveren niet op een situatie die valt onder het bereik van art. 2:298 lid 1 BW.
7.6 Nu geen van voornoemde feiten en omstandigheden leidt tot strijdigheid met de wet of de statuten, dan wel wanbeheer wordt de vordering van [gerequestreerde] tot ontslag van [verzoeker 1], [verzoeker 2] en/of [verzoeker 3] afgewezen.
Ook de vordering tot schorsing van [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] wordt afgewezen, nu [gerequestreerde] daarbij, gelet op de afwijzing van de vordering tot ontslag, geen belang meer heeft.
7.7 De vordering van [gerequestreerde] om te bepalen dat de kosten voor juridische bijstand, proceskosten en griffierechten niet ten laste van de stichting mogen worden gesteld wordt afgewezen, omdat de bevoegdheid tot het nemen van een besluit daaromtrent valt binnen het beleid dat ter vrije dispositie staat van het bestuur en derhalve buiten de competentie van de rechtbank ligt.
In conventie en in reconventie
7.8 [gerequestreerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
1. ontslaat [gerequestreerde] als bestuurder van de stichting Van der Wyck- de Kempenaer, gevestigd te Slochteren en kantoorhoudende te Groningen;
2. wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
3. veroordeelt [gerequestreerde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoekers] begroot op € 193,-- aan verschotten en op € 1.561,-- aan salaris van de procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.J.W.M. Vermeulen, vice-president, D.M. Schuiling en A. Fokkema, rechters op 31 mei 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.