RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 57700 / KG ZA 02-103
Datum uitspraak: 25 april 2002
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna te noemen [eiseres],
zowel handelend voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige], hierna te noemen [P.],
procureur: mr. L.H. Poortman - de Boer,
[gedaagde],
verblijvend in de P.I. Flevoland te Almere,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur: mr. O.B. Volkerts.
[eiseres] heeft [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt er toe [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden een voorschot op de schade die [P.] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft geleden, te weten een bedrag van EUR 13.000,-- (in verband met de geleden immateriële schade) en een bedrag van EUR 2.760,-- (in verband met de geleden materiële schade), alsmede tot betaling van de wettelijke rente over het gevorderde bedrag van EUR 15.760,-- vanaf de dag van dagvaarding tot het moment van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, waaronder de kosten die gemaakt zijn voor het leggen van het beslag en die gemaakt moeten worden voor de inning van het toegewezen bedrag.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, woensdag 17 april 2002, is [eiseres] verschenen, vergezeld van de procureur mr. Poortman - de Boer.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door de procureur mr. Volkerts.
[eiseres] heeft conform de dagvaarding gevorderd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
[gedaagde] heeft geconcludeerd primair tot weigering van de gevraagde voorziening, subsidiair tot referte.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en zijdens [eiseres] is een pleitnota overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 25 april 2002.
1.1 Gedurende de periode juli 1996 tot en met oktober 1998 is de minderjarige [P.] (geboren 17 juni 1984) door [gedaagde] seksueel misbruikt, alsmede lichamelijk en geestelijk mishandeld. [gedaagde] heeft voorts op zijn eigen borst de beeltenis en naam van [P.] laten tatoeëren. [P.] heeft tengevolge van één en ander te kampen met grote psychische problemen. In verband hiermee is hij in behandeling geweest bij verschillende hulpverleners en heeft hij in diverse instellingen verbleven.
1.2 [P.] heeft ten gevolge van bedoeld handelen van [gedaagde] immateriële en materiële schade geleden. De immateriële schade kan worden worden begroot op EUR 17.000,--. De materiële schade bedraagt vooralsnog EUR 2.760,--, bestaande uit advocaatkosten en kosten ter vaststelling van verminderde verdiencapaciteit.
1.3 Als gevolg van de bij verkoop van zijn woning geïncasseerde overwaarde beschikt [gedaagde] over voldoende financiële middelen om het gevorderde voorschot op schadevergoeding te kunnen betalen.
1.4 Ter verzekering van haar vordering heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V. en ING Bank N.V.
1.5 [gedaagde] wordt strafrechtelijk vervolgd voor het door hem gemaakte seksueel misbruik. De strafrechter heeft in de betreffende zaak nog geen uitspraak gedaan.
2. Standpunt van [eiseres]:
2.1 Door de minderjarige [P.] seksueel te misbruiken en te mishandelen en door de naam en beeltenis van [P.] op zijn eigen borst te laten tatoeëren, heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [P.] gehandeld. Deze onrechtmatige daden zijn aan de schuld van [gedaagde] te wijten en derhalve aan hem toerekenbaar. Het risico dat hij met zijn handelen [P.] schade zou berokkenen was [gedaagde] bekend, althans had hem bekend moeten zijn. Dit risico was vermijdbaar. [gedaagde] heeft zijn seksuele lust echter laten prevaleren boven het belang van [P.]. De mate van toerekeningsvatbaarheid van [gedaagde] in strafrechtelijke zin doet hierbij niet terzake.
2.2 Bedoelde tatoeage is extra vernederend en beangstigend voor [P.] waardoor de door hem geleden (immateriële) schade hoger is dan zonder die tatoeage het geval zou zijn geweest.
2.3 [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, aangezien [P.] grote behoefte heeft aan erkenning van het onrecht dat hem door [gedaagde] is aangedaan. Des te sneller van deze erkenning sprake is, des te sneller [P.] tot een goede verwerking van dat onrecht kan komen. Een uitspraak van de civiele rechter waarin is bepaald dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens [P.] heeft gedragen, kan de vereiste erkenning opleveren. Bovendien beschikt [P.] niet over de financiële middelen die zijn vereist om de vermindering van zijn verdiencapaciteit door een deskundige vast te laten stellen, welke vaststelling op korte termijn dient plaats te hebben.
3. Standpunt van [gedaagde]:
3.1 [eiseres] heeft geen, althans onvoldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De strafrechtelijke procedure verloopt niet trager dan gemiddeld. Voor zover dit wel het geval is, is dat niet aan [gedaagde] te wijten. [gedaagde] is immers op bevel van de strafrechter geobserveerd door de GGz te Eindhoven.
3.2 Indien [gedaagde] in de strafzaak verminderd dan wel niet toerekeningsvatbaar wordt verklaard dan is het de vraag of het gestelde onrechtmatig handelen aan hem kan worden verweten.
3.3 Voor het overige refereert [gedaagde] zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat toewijzing van de gevraagde voorziening voor [P.] een erkenning kan opleveren van het leed dat hij door toedoen van [gedaagde] heeft ondergaan en aldus een bijdrage kan leveren aan de verwerking van dat leed. Nu bovendien moet worden aangenomen dat [P.], zoals onweersproken door [eiseres] is aangevoerd, thans niet beschikt over voldoende financiële middelen om een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de vermindering van zijn verdiencapaciteit als gevolg van het misbruik en de mishandeling door [gedaagde], kan van [eiseres] redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij terzake van het verkrijgen van schadevergoeding de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Derhalve heeft [eiseres] spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Dat een mogelijk relatief traag verloop van de strafzaak niet aan [gedaagde] is te wijten - wat daarvan overigens verder ook zij - kan daaraan hoe dan ook niet afdoen.
4.2 Voor het geval dat het misbruik, de mishandeling en de tatoeage [gedaagde] als gevolg van een geestelijke tekortkoming niet zouden kunnen worden verweten, geldt dat dit - gelet op het bepaalde in art. 6:165 lid 1 BW - geen beletsel is die gedragingen als een onrechtmatige daad aan [gedaagde] toe te rekenen. Aangezien [gedaagde] zijn stelling terzake overigens niet heeft onderbouwd, dient dan ook te worden aangenomen dat het gestelde onrechtmatig handelen aan hem kan worden toegerekend.
4.3 Daar [gedaagde] zich voor het overige heeft gerefereerd en bijgevolg niets heeft ingebracht tegen hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd op het punt van de onrechtmatigheid, de omvang van de dientengevolge geleden schade en de hoogte van het verlangde voorschot op schadevergoeding, zal de gevraagde voorziening worden verleend. [gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
1. veroordeelt [gedaagde] om bij wege van voorschot op schadevergoeding aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 15.760,-- (zegge: vijftienduizend zevenhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
1. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure,die van het conservatoire beslag daaronder begrepen, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot en mitsdien te betalen aan de griffie van dit gerecht op € 225,= aan in debetgestelde griffierechten, € 115,22 aan explootkosten en € 500,-- aan salaris van de procureur;
aan [eiseres] € 75,= aan niet in debetgestelde griffierechten en € 38,41 aan resterende explootkosten;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.