ECLI:NL:RBGRO:2001:AB0882

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
3 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/17 BESLU V01
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake vergunning voor restauratie van het orgel van de Der AA-kerk

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Groningen op 3 april 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een betrokken burger, en de burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, alsook de Stichting der AA-Kerk. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 25 november 1999, waarin zijn eerdere bezwaar tegen een vergunning voor de restauratie van het orgel van de Der AA-kerk niet ontvankelijk werd verklaard. Eiser vorderde vernietiging van deze beslissing, stellende dat de restauratie de integriteit van het wereldberoemde orgel zou aantasten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerders de vergunning verleenden op basis van de Monumentenwet 1988, maar dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser niet voldoende onderscheiden waren van die van andere particulieren, en dat zijn ideële belangen niet in aanmerking konden worden genomen. Eiser had weliswaar een lange geschiedenis van betrokkenheid bij het orgel, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet volstond om hem als belanghebbende te kwalificeren volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en hem de mogelijkheid geboden om een vordering in te stellen bij de burgerlijke rechter, die bevoegd is om te oordelen over de onrechtmatigheid van het besluit. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor particulieren om aan te tonen dat hun belangen rechtstreeks door een besluit worden geraakt, en dat ideële belangen niet automatisch recht geven op toegang tot de bezwaarprocedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 00/17 BESLU V01
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats eiser], eiser,
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerders.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: de Stichting der AA-Kerk.
1. PROCESVERLOOP
Verweerders hebben bij besluit van 25 november 1999 het door eiser tegen het besluit van 24 september 1998 gemaakte bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld.
Eiser vordert vernietiging van de beslissing.
Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken.
Het beroep is, gevoegd met de AWB 99/1202 BESLU V01, behandeld ter terechtzitting van 16 maart 2001.
Eiser is in persoon verschenen.
Voor verweerders is verschenen mr. J.P. Ketelaar, ambtenaar van de gemeente Groningen.
Voor de Stichting der AA-Kerk zijn [vertegenwoordigers] verschenen
Partijen hebben hun standpunt uiteengezet.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
2.1 Feiten
De rechtbank legt de volgende feiten aan haar beslissing ten grondslag en waardeert deze daarbij zo nodig in verband met de door haar te nemen beslissing.
Verweerders hebben beslist dat vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 wordt verleend voor de restauratie van het orgel van de Der AA-kerk, onder de voorwaarden die zijn gesteld bij het besluit van 25 november 1999, genomen op het bezwaar van de Stichting tot bescherming van het hoofdorgel in de Der AA-kerk en van de Stichting Groningen Orgelland.
Eiser kan zich niet verenigen met de restauratie zoals deze bij dit besluit is vergund. Hij meent dat deze restauratie tot gevolg zal hebben dat een wereldberoemd instrument in zijn in de eeuwen gegroeide integriteit zal worden aangetast en in een staat zal doen verkeren die in de geschiedenis nooit heeft bestaan.
Verweerders hebben eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat particulieren niet in rechte kunnen opkomen voor uitsluitend ideële belangen en omdat de door eiser aangegeven belangen hem niet in die mate onderscheiden van vele andere particulieren, dat gezegd zou moeten worden dat hij door het besluit rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
Ter terechtzitting is bij dit standpunt aangetekend dat verweerders niet twijfelen aan de grote betrokkenheid van eiser, maar dat betrokkenheid niet gelijk te stellen is aan het hebben van een belang dat bij het besluit is betrokken. Verweerders wensen de kring van particulieren als belanghebbenden beperkt te houden en menen dat dit geen nadeel hoeft te zijn als particulieren hun belang laten behartigen door een rechtspersoon met een toegespitste doelomschrijving, die zij daartoe in het leven roepen.
Eiser kan zich niet met deze redenering verenigen. Hij heeft in beroep nogmaals zijn belangen opgesomd die volgens hem in het geding zijn bij de beslissing. Hij heeft deze belangen als volgt verwoord:
Gedurende de jaren 1979 t/m 1993 heb ik mij als lid van het Comité Orgelconcerten Der AA-Kerk ingezet voor een gevarieerd en muzikaal hoogstaand gebruik van het Hoofdorgel van de Der AA-Kerk. In de jaren daarna heb ik de concerten op dit orgel met grote belangstelling gevolgd.
In 1991 viel mij de eer ten deel op dit orgel een concert te mogen geven.
In 1994 heb ik in The Organ Yearbook (vol.xxiv,pp. 1-40) een artikel gepubliceerd onder de titel "With what aim and purpose, to what end should historical organs be restored?".
In dit artikel, dat geïnspireerd werd door de bedreigingen van het Hoofdorgel van de Der AA-Kerk -een Gronings orgelmonument van onvervangbare internationale waarde-, ontwikkel ik een procedure om tot een besluit te komen over de meest wenselijke ingreep in een orgel of ander monument, en pas ik deze procedure toe op dit orgel. Het artikel heeft onder vakmensen veel bijval genoten.
2.2 Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat verweerders toepassing geven aan artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), luidend: 'Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.'
De rechtbank is van oordeel dat deze regel geen enkel belang uitzondert. Dit heeft tot gevolg dat de algemene stelling van verweerders, dat particulieren niet de mogelijkheid hebben om de bezwaarprocedure te volgen tegen besluiten die betrekking hebben op ideële belangen, niet in overeenstemming met het recht kan worden geacht.
Vereist is echter wel dat de betreffende particulier belangen heeft (die aannemelijk moeten zijn), waar het besluit betrekking op heeft en waarmee hij zich onderscheidt ten opzichte van anderen, die eveneens belangen hebben. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is als zijn belang ten opzichte van het belang van die anderen naar aard onvergelijkbaar of naar zwaarte onevenredig is.
Dit belang moet bestaan bij het nemen van het besluit en rechtstreeks geraakt worden doordat het besluit een bepaald handelen of nalaten toestaat of verbiedt.
De rechtbank stelt vast dat eiser de belangen, die hem kunnen onderscheiden van anderen, koppelt aan de feitelijk door hem ontplooide activiteiten met betrekking tot het orgel.
De rechtbank acht dit een benadering die past binnen de door de rechtbank geformuleerde maatstaf voor het maken van onderscheid tussen belangen.
De rechtbank tekent hierbij aan dat niet van belang is of eiser deze activiteiten ontplooide en ontplooit op grond van ideële motieven, als waar verweerders kennelijk op zien, doch dat slechts van belang is dat deze activiteiten een feit zijn en als zodanig zelf al een belang vertegenwoordigen van degene die ze ontplooit.
Een deel van deze activiteiten was afgerond en kan geen gevolg meer ondervinden van handelen op grondslag van het primaire besluit. De belangen bij deze activiteiten kunnen daardoor niet meer geacht worden te bestaan ten tijde van het nemen van het primaire besluit (organisatie concerten, geven van een concert, publicatie artikel).
Het andere deel van eisers activiteiten heeft bestaan uit het ontwikkelen van een visie op de te volgen procedure bij een restauratie van een monument. Het belang dat eiser bij het al dan niet volgen van die visie heeft is een belang dat overwegend algemeen van aard is, terwijl er geen sprake van is dat eiser onevenredig wordt getroffen doordat het primaire besluit handelen vergunt na het volgen van een procedure, die niet overeenkomt met de door hem in het algemeen aanbevolen procedure. Immers, deze visie geldt voor alle restauraties van monumentale orgels en andere monumenten en is slechts uit dien hoofde toepasbaar op de restauratie van het orgel in de Der AA-kerk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het geval van eiser niet aan alle voorwaarden wordt voldaan om belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb te zijn. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Eiser kan desgewenst echter wel een vordering instellen bij de burgerlijke rechter. Uitsluitend deze rechter is bevoegd om te oordelen of het besluit van verweerders van 24 september 1998 ten opzichte van eiser onrechtmatig is (HR 26 januari 2001, JB 2001/44).
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
3. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, meervoudige kamer:
RECHT DOENDE
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.J.W.M. Vermeulen, voorzitter, mrs. W.M. van Schuijlenburg en A.H.J. Lennaerts, rechters en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2001 door de voorzitter in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden, griffier.
De griffier De voorzitter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 ER in Den Haag door inzending van een beroepschrift binnen die termijn.
Afschrift verzonden op: 3 april 2001
typ: jb