ECLI:NL:RBGRO:2000:AF0390

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/139 R
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onregelmatige betaling en onvoldoende medewerking

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 18 juli 2000 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, X. De schuldenaar had zich verzet tegen de beëindiging van de regeling, maar de rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet voldoende had meegewerkt aan de vereisten van de regeling. De bewindvoerder had herhaaldelijk verzocht om de loonstroken en boekhouding, maar de schuldenaar had hieraan niet voldaan. Ondanks dat de schuldenaar stelde dat hij zijn maandelijkse bijdragen tot en met mei 2000 had voldaan, bleek uit de overgelegde correspondentie dat hij uiterst onregelmatig zorg droeg voor de betaling van de maandelijkse bijdrage van f. 58,75. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet had meegewerkt aan de verkrijging van de benodigde informatie door de bewindvoerder, wat leidde tot de beslissing om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechtbank benoemde mr. J.P. Evenhuis tot rechter-commissaris en mr. M.C. van Linde tot curator. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op f. 3.928,83, exclusief omzetbelasting. De kosten van publicaties in het kader van de Faillissementswet werden ten laste van de Staat gesteld. De rechtbank benadrukte dat de verstoorde relatie tussen de schuldenaar en de bewindvoerder geen reden was om de bewindvoerder te ontslaan, aangezien deze de belangen van de schuldeisers behartigt en niet die van de schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Groningen,
eerste enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 7 september 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
X.,
geboren ...,
v/h wonende te ...,
thans wonende te ...,
handelend onder de naam X.
destijds gevestigd te ...
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Groningen
onder nummer ...
hierna te noemen "schuldenaar".
Bij brief d.d. 3 april 2000 heeft de schuldenaar de rechtbank verzocht de huidige bewindvoerder te ontslaan en te vervangen door een ander.
De bewindvoerder heeft hierop bij brief dal. 12 mei 2000 (aangevuld bij brief dal. 23 juni 2000 met bijlagen) verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De schuldenaar is opgeroepen ten einde te worden gehoord ter terechtzitting van: 20 juni 2000, alwaar zijn verschenen de schuldenaar en zijn bewindvoerder mr. M.C. van Linde, 27 juni 2000 en 4 juli 2000, alwaar op laatstgenoemde datum zijn verschenen de schuldenaar, zijn raadsman mr. J.P. Dijstelberge en de bewindvoerder mr. M.C. van Linde.
Als grond voor het ontslag van de bewindvoerder is aangegeven dat er een strafzaak loopt tegen de schuldenaar wegens huisvredebreuk (lees: lokaalvredebreuk) op het kantoor van de bewindvoerder, waarin de bewindvoerder mogelijk als getuige zal optreden.
Als grond voor de beëindiging is aangevoerd dat de schuldenaar de maandelijkse bijdrage niet voldoet, dat hij de boekhouding en bankafschriften niet afgeeft, dat hij zijn loonstrook niet afgeeft erg dat hij nieuwe schulden laat ontstaan.
De bewindvoerder heeft zich tegen het verzoek van de schuldenaar verweerd stellende dat de strafrechtzaak er niet aan in de weg staat bewindvoerder te blijven. Ook de verstoorde verhouding is geen reden tot ontslag nu de bewindvoerder niet de behartiger van de belangen van de schuldenaar is maar van de schuldeisers. Ten tijde van het verhoor door de rechtercommissaris in januari is de schuldenaar voldoende gewaarschuwd dat hij dient mee te werken.
De schuldenaar heeft zich tegen de beëindiging van de schuldsaneringsregeling verweerd waarbij het volgende is gesteld.
Ten tijde van de behandeling op 4 juli 2000 zijn de maandelijkse bijdragen tot en met mei 2000 voldaan. Dat de boekhouding niet is verstrekt aan de bewindvoerder kan de schuldenaar niet helpen. De loonstrook is niet verzonden aan de bewindvoerder, maar deze is wel nota bene door de postblokkade eerst aan de bewindvoerder bezorgd. Dat er nieuwe schulden zijn wordt ontkend.
Met betrekking tot het verzoek om beëindiging van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de door de bewindvoerder overgelegde "mailwisseling" staat vast dat de schuldenaar, ondanks de waarschuwingen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, uiterst onregelmatig zorg draagt voor de betaling van de (minimum) maandelijkse bijdrage ad f . 58,75 . Ook ten tijde van de behandeling van 4 juli 2000 was de schuldenaar niet helemaal bij. Daarnaast staat vast dat de bewindvoerder de schuldenaar op 17 maart 2000 heeft verzocht zijn loonstrook te doen doen toekomen. Ten tijde van de terechtzitting van 20 juni 2000 is de schuldenaar hier nogmaals op gewezen zowel door de bewindvoerder als de rechtbank. Desondanks had de bewindvoerder ten tijde van de terechtzitting van 4 juli 2000 nog immer niet de beschikking over de recente loonstroken. Voorts is niet gebleken dat de schuldenaar heeft meegewerkt aan de verkrijging van de boekhouding door de bewindvoerder. Wat er ook van zij van het ontstaan van nieuwe schulden, hetgeen hiervoor is overwogen is reeds voldoende om de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Derhalve is er aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, lid 3, sub c. van de Faillissementswet. Op grond van voornoemde bepaling in samenhang bezien met lid 5 van voornoemde bepaling verkeert de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement, zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
Hoewel vast staat dat de verhouding tussen de schuldenaar en de bewindvoerder verstoord is, acht de rechtbank dit in casu geen reden om over te gaan tot ontslag van de bewindvoerder, dan wel een andere curator aan te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de verstoorde verhouding met name veroorzaakt is door de schuldenaar-. Ook het feit dat mr. van Linde mogelijk als getuige optreedt in een strafzaak is geen omstandigheid die noopt tot zijn ontslag. Noch in wettelijke schuldsaneringen noch in faillissementen is het zo dat de bewindvoerder dan wel curator onvoorwaardelijk aan de kant van de schuldenaar dient te staan.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De rechtbank zal als aanvulling op de gebruikelijke vergoeding een extra bedrag ter hoogte van f. 3.378,83 (exclusief BTW) vaststellen in verband met werkzaamheden in verband met de verkoop van het huis. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat.
Beslissing
De rechtbank:
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. J.P. Evenhuis,
en stelt tot curator aan mr. M.C. van Linde,
gevestigd te Oude Ebbingstraat 91, Postbus 1658, 9701 BR Groningen;
stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op f. 3.928,83 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting).
bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de Staat komen;
geeft last aan voornoemde curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. M. Griffioen, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.