ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 99/234 WAO V01
inzake het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, rechtsopvolger van de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten, verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 2 februari 1999, de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 1 december 1998 ingetrokken. Eerder was de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet vervallen als gevolg van de intrekking van de AAW op 1 januari 1998.
Dit besluit is genomen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 augustus 1998.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 7 juni 2000. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer B.W.N. Kloosterhuis, juridisch medewerker van GAK Nederland
Het van toepassing zijnde recht.
Ingevolge artikel XVI, eerste lid, van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA), blijft, voor zover hier van belang, artikel 18 WAO, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet TBA, van toepassing op een persoon die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die op de dag van inwerkingtreding van bedoelde wet de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt.
De Wet TBA is in werking getreden op 1 augustus 1993.
Vast staat dat eiser, geboren op […] februari 1947, op 31 juli 1993 recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering en op 1 augustus 1993 de leeftijd van 45 jaar had bereikt.
Derhalve is artikel 18 WAO van toepassing, zoals dit luidde van 1 januari 1987 tot 1 augustus 1993 (het zogeheten middencriterium).
Eiser werkte laatstelijk als voorbereider layout bij [werkgever] te [plaats].
Op 20 januari 1992 is eiser als gevolg van psychische klachten arbeidsongeschikt geacht. Hij heeft ter zake hiervan over de maximale periode van 52 weken uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet ontvangen.
Verweerders rechtsvoorganger heeft eiser in aansluiting hierop met ingang van 21 januari 1993 arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij zijn thans bestreden besluit heeft verweerder deze uitkering met ingang van 1 december 1998 beëindigd, omdat eiser vanaf dat tijdstip minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Deze beslissing vloeit voort uit een herkeuring van eiser, die verweerder ingevolge het derde en vierde lid van artikel XVI TBA en het Cohortenbesluit moest verrichten.
Eiser is daarbij geschikt geacht voor alle werkzaamheden die hem in billijkheid op te dragen zijn en waarbij toiletbezoek mogelijk is. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser waarschijnlijk perioden van volledige arbeidsongeschiktheid zal kennen, maar niet frequent en niet met zekerheid vast te stellen.
Als voorbeelden van mogelijk door eiser te verrichten arbeid, is de arbeid in een vijftal functies genoemd.
Eiser kan zich hier niet mee verenigen en heeft aangevoerd, dat hij een blijvende darmbeschadiging heeft en met ernstige vermoeidheid te kampen heeft. Eiser acht zich daardoor niet in staat om meer dan 6 uur per dag te werken. Dat is al genoeg in rustig en zittend werk.
Krachtens artikel 43, eerste lid, WAO, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken, wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald.
Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO heeft een specifieke betekenis.
Een verzekerde wordt in de zin van deze wet slechts dan arbeidsongeschikt geacht, indien ten gevolge van bij hem objectief vastgestelde medische beperkingen zijn verdienvermogen met tenminste 15% is afgenomen. Het gaat dus om het resterende (theoretische) verdienvermogen.
Dat is het vermogen om met in billijkheid op te dragen werkzaamheden - eventueel in een ander beroep dan voorheen - tenminste 85% te verdienen van het maatmanloon.
De medische beperkingen dienen in een causaal verband te staan met de ingevolge de WAO verzekerde oorzaak: ziekte en gebrek.
De verzekerde oorzaak ziekte of gebrek heeft ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep eveneens een specifieke betekenis. Door een verzekerde ervaren klachten en door een verzekerde beleefd onvermogen, mogen niet zonder meer gelijkgesteld worden met een wao-verzekerd(e) ziekte of gebrek.
Dit heeft onder meer tot gevolg dat arbeidsbeperkingen, die voortvloeien uit de persoonlijkheidsstructuur niet in aanmerking mogen worden genomen. Iemands aard/karakter/(gebrek aan)talent is niet als ziekte of gebrek aan te merken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de door eiser bestreden beslissing om zijn wao-uitkering in te trekken, aan deze beperking gebonden; ook als partijen die beperking niet in acht nemen.
Deze beperking in acht nemend is de rechtbank van oordeel dat de enige uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperking van eiser gelegen is in zijn darmaandoening. De door eiser genoemde vermoeidheid, is op zichzelf geen ziekte of gebrek, terwijl de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunt bieden om te oordelen dat dit mogelijk een gevolg is van een onderliggende ziekte of een onderliggend gebrek.
Uitgaande van de darmaandoening als wao-verzekerde oorzaak van arbeidsbeperkingen, is de rechtbank van oordeel dat het karakter van de WAO als verzekering tegen gevolgen van langer durende arbeidsongeschiktheid, meebrengt dat de daaruit waarschijnlijk nog volgende perioden van volledig arbeidsonvermogen, niet mee mogen wegen als oorzaak voor arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, nu die perioden niet zo frequent zullen zijn dat gezegd moet worden dat arbeid niet voor eisers krachten is berekend en/of dat van een werkgever redelijkerwijs niet verlangd mag worden eiser in dienst te nemen. De werkgever is immers verantwoordelijk voor kortdurend verzuim, of kan dit risico afwentelen op de Ziektewet.
Hierbij zij nog vermeld dat eiser geen functies zijn geduid, waarin zelfs kortdurend verzuim redelijkerwijs niet aanvaard kan worden.
De tweede beperking, die uit de darmaandoening voortvloeit, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen reden om arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO aan te nemen, nu deze niet tot een arbeidsbeperking leidt, omdat daarvoor een voorziening aanwezig is of aanwezig hoort te zijn (toilet).
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiser terecht minder dan 15% arbeidsongeschikt heeft geacht per 1 december 1998. Daarom wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2000 door mr. A.H.J. Lennaerts, rechter, in tegenwoordigheid van G. Rammeloo, griffier.
Partijen, alsmede ieder andere belanghebbende, kunnen binnen zes weken van de dag van verzending van deze uitspraak daartegen beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA, Utrecht.
typ:
Deze uitspraak is verzonden op: 14 juni 2000