ECLI:NL:RBGRO:1999:AA3897

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 97/1371 BELEI V06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift asielzoeker

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.S. Visser, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, op haar bezwaarschrift van 7 juni 1997. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 30 september 1997 alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist, maar dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden omdat de gemachtigde van eiseres, mr. J.S. Visser, op 3 november 1997 heeft aangegeven af te zien van rechtsmiddelen tegen dat besluit. Hierdoor kon de rechtbank de bezwaren die na deze datum zijn ingediend niet meer in behandeling nemen, omdat de rechtszekerheid dit verzet. Eiseres heeft later, via een andere gemachtigde, J.W.R. van Tilborg, geprobeerd om de bezwaren opnieuw naar voren te brengen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op €710,00, en dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers het betaalde griffierecht van €210,00 aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiseres van 7 juni 1997 niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 97/1371 BELEI V06
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
A, thans verblijvende te B, eiseres,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 5 juni 1997, nr. U/ASP/BRV.4A, eiseres onder meer medegedeeld dat de aan haar toegekende verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (RVA) worden beëindigd en dat zij het asielzoekerscentrum te Musselkanaal voor 13 juni 1997 dient te verlaten.
Namens eiseres heeft haar gemachtigde, mr. J.S. Visser, tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 7 juni 1997.
Vervolgens heeft mr. J.S. Visser namens eiseres bij beroepschrift van 5 september 1997, op nader in het beroepschrift aangegeven gronden, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 30 september 1997 heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift beslist en de bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij brief van 16 oktober 1997 eiseres verzocht haar standpunt met betrekking tot het besluit van 30 september 1997 te bepalen.
Naar aanleiding hiervan heeft mr. J.S. Visser bij brief van 3 november 1997 te kennen gegeven dat het beroep zich alleen richt tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift en niet tegen de inhoud van het besluit van 30 september 1997. Hij heeft voorts verzocht om gegrondverklaring van het beroep onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Bij brief van 1 december 1997 is partijen verzocht schriftelijk aan de rechtbank mede te delen of zij er al dan niet mee instemmen dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
Bij brief van 4 december 1997 heeft mr. J.S. Visser, toestemming verleend om het geschil buiten zitting af te doen. Verweerder heeft bij brief van 5 december 1997 bedoelde toestemming geweigerd.
Bij brief van 19 augustus 1998 heeft J.W.R. van Tilborg, onder overlegging van een machtiging van eiseres om als haar gemachtigde op te treden, de gronden van het door mr. J.S. Visser ingediende beroepschrift van 5 september 1997 nader aangevuld, in die zin dat hij bezwaren naar voren heeft gebracht met betrekking tot het besluit van 30 september 1997.
Bij brief van 23 september 1998 heeft mr. J.S. Visser verklaard zich terug te trekken als gemachtigde van eiseres.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 5 oktober 1998 om een nadere toelichting ter zake van de toepassing van artikel 6:20, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagd.
J.W.R. van Tilborg heeft hierop namens eiseres gereageerd bij brief van 16 oktober 1998.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 26 januari 1999.
Eiseres, noch verweerder heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Eiseres heeft bij beroepschrift van 5 september 1997 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op haar bezwaarschrift van 7 juni 1997.
Verweerder heeft bij besluit van 30 september 1997 alsnog beslist op het bezwaarschrift van eiseres van
7 juni 1997.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb, wordt, voor zover hier van belang, het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op dat bezwaar, tenzij dat besluit aan het bezwaar geheel tegemoet komt.
Met het oog op de toepassing van artikel 6:20, vierde lid, Awb heeft de rechtbank bij brief van
16 oktober 1997 eiseres gevraagd haar standpunt met betrekking tot het besluit van 30 september 1997 weer te geven.
Bij brief van 3 november 1997 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres, mr. J.S. Visser, te kennen gegeven dat het beroep zich alleen richt tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar en niet tegen de inhoud van het besluit van 30 september 1997. Met betrekking tot het niet tijdig beslissen heeft hij verzocht om gegrondverklaring van het beroep onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Bij brief van 19 augustus 1998 heeft J.W.R. van Tilborg zich als gemachtigde van eiseres tot de rechtbank gewend. Blijkens de aanhef van de brief heeft deze betrekking op het indienen van nadere gronden bij het beroepschrift van mr. J.S. Visser van 5 september 1997. Bedoelde brief heeft inhoudelijk echter geen betrekking op het niet tijdig nemen door verweerder van een besluit op het bezwaar van 7 juli 1997, maar op het besluit van verweerder van 30 september 1997. Namens eiseres heeft J.W.R. van Tilborg gemotiveerd aangegeven zich niet met dit besluit te kunnen verenigen.
Het besluit van 30 september 1997 is echter in rechte onaantastbaar geworden, doordat mr. J.S. Visser bij brief van 3 november 1997 namens eiseres heeft aangegeven af te zien van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen dat besluit.
De situatie als bedoeld in artikel 6:20, vierde lid, Awb, waarbij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar wordt geacht mede te zijn gericht tegen de beslissing die uiteindelijk op het bezwaar is genomen doet zich derhalve vanaf 3 november 1997 niet langer voor.
Dat betekent dat de in de brief van 19 augustus 1998 door J.W.R. van Tilborg naar voren gebrachte bezwaren niet alsnog op de voet van artikel 6:20, vierde lid, Awb, kunnen worden aangemerkt als mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 september 1997. De rechtszekerheid verzet zich daartegen.
Op het hiervoor omschreven uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden toegestaan, indien
mr. J.S. Visser zou hebben gedwaald omtrent de feiten, dan wel het van toepassing zijnde recht.
Ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een zodanige uitzonderingssituatie is eiseres gevraagd aan te geven op grond waarvan zij van mening is dat de rechtbank de bezwaren verwoord in de brief van
J.W.R. van Tilborg van 19 augustus 1998 alsnog in behandeling zou kunnen nemen.
Bij brief van 16 oktober 1998 heeft J.W.R. van Tilborg laten weten dat eiseres er niet van op de hoogte was dat mr. J.S. Visser bij brief van 3 november 1997 heeft verklaard dat het beroepschrift van
5 september 1997 alleen is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en dat
mr. J.S. Visser in de brief van 3 november 1997 niet als gemachtigde van eiseres is opgetreden.
De rechtbank stelt vast dat mr J.S. Visser op 3 november 1997 nog steeds de gemachtigde van eiseres was en als zodanig ook bevoegd namens eiseres op te treden. Degene die zich in een procedure als de onderhavige bij de rechtbank laat bijstaan door een gemachtigde, is gebonden aan de processuele handelingen die de gemachtigde heeft verricht, ook als daar geen overleg over is gepleegd.
Dat mr. J.S. Visser, zoals eiseres heeft gesteld, niet overeenkomstig haar wil heeft gehandeld is een kwestie tussen eiseres en mr Visser. Dit gegeven, wat er verder ook van zij, kan er niet toe leiden dat aan de brief van mr. J.S. Visser van 3 november 1997 geen betekenis kan worden toegekend.
Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat mr. J.S. Visser heeft gedwaald omtrent de feiten of het van toepassing zijnde recht.
Het onderhavige geschil blijft dan ook beperkt tot het beroep van 5 september 1997 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres van 7 juni 1997.
Krachtens artikel 6:20, zesde lid, Awb, kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Eiseres heeft in de brief van 3 november 1997 aangegeven belang te hebben bij gegrondverklaring van haar beroep, omdat zij proceskosten heeft moeten maken.
Naar het oordeel van de rechtbank, die zich daarbij baseert op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, kan een belang bij gegrondverklaring van het ingestelde beroep niet uitsluitend gelegen zijn in het vergoed krijgen van het gestorte griffierecht en de gemaakte proceskosten (vgl. JB 1997/46 en JB 1997/52).
Ook in andere gevallen dan die waarin het beroep gegrond wordt verklaard geeft de wet in artikel 8:74, tweede lid, Awb, respectievelijk artikel 8:75 Awb, de bestuursrechter de bevoegdheid zodanige veroordelingen uit te spreken.
Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 7 juni 1997 dient derhalve wegens verlies van belang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding, met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, Awb, te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht ad ¦ 210,00 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan eiseres wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 7 juli 1997 bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op
¦ 710,00 zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
3. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiseres van 7 juni 1997 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers eiseres het betaalde griffierecht ad ¦ 210,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, welke zijn vastgesteld op ¦ 710,00, en bepaalt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers eiseres deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. B.J.H. Hofstee, rechter en in het openbaar door hem uitgesproken
Op 10 februari 1999, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans, als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst er op, dat belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Afschrift verzonden op: Bijlage: Staat van kosten
typ:sv