ECLI:NL:RBGEL:2025:9964

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
057051-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en oplegging TBS-maatregel voor poging tot doodslag door psychisch gestoorde verdachte

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De vrouw, die op 22 februari 2025 in Wekerom een begeleider met een mes heeft gestoken, vertoonde tijdens het delict ernstige psychische problemen, waaronder een complexe posttraumatische stressstoornis en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen overgenomen, die stelden dat de verdachte niet in staat was om haar gedrag te controleren en dat haar daden voortkwamen uit een psychotische toestand. De rechtbank heeft daarom een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de noodzaak voor langdurige behandeling. Daarnaast is de benadeelde partij, de heer [slachtoffer], toegewezen in zijn vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank de materiële schade op € 9.695,55 en het smartengeld op € 10.000,00 heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/057051-25
Datum uitspraak : 6 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat in Doorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving van de feiten ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 februari 2025 te Wekerom, gemeente Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met een mes (waarmee zojuist rauwe kip was gesneden), althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2025 te Wekerom, gemeente Ede aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met een mes (waarmee zojuist rauwe kip was gesneden), althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/ of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2025 te Wekerom, gemeente Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met een mes (waarmee zojuist rauwe kip was gesneden), althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 41 t/m 45;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 56 en 57;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 52;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks22 februari 2025 te Wekerom, gemeente Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meerdere malen, althanseenmaal (met kracht) met een mes (waarmee zojuist rauwe kip was gesneden),
althans een scherp en/of puntig voorwerpin de rug,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in [plaats 1] onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Naar aanleiding van dit onderzoek is in juni 2025 een Pro Justitia rapportage opgemaakt door de psycholoog en begin september 2025 een Pro Justitia rapportage opgemaakt door de psychiater
Uit de rapporten volgt dat verdachte een ernstig beschadigde vrouw is bij wie sprake is van een complexe post traumatische stress stoornis (PTSS) met secundaire psychotische trekken, een licht verstandelijke beperking en uitgebreide psychosociale problematiek op het gebied van werk, sociale relaties en dagelijks functioneren. Verder is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline trekken, passend bij haar langdurige ontwikkelingsverstoringen en traumatische ervaringen. Deze stoornissen waren ten tijde van het bewezenverklaarde ook aanwezig. De stoornissen ontnamen verdachte een keuzevrijheid in haar handelen. In een toestand van paniek, zonder realistisch besef of innerlijke controle, handelde verdachte vanuit een overlevingsimpuls. De combinatie van een psychotische beleving, de affectieve ontregeling en de ervaring van een directe dreiging ontnam verdachte het vermogen tot reflectie, regulatie en het inzetten van alternatieve copingstrategieën. Deze impulsieve daad kan niet los worden gezien van haar onderliggende psychopathologie.
Gelet op het bovenstaande adviseren de deskundigen het bewezenverklaarde niet toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. Zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De overwegingen ten aanzien van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met verpleging van overheidswege aan verdachte wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen of te kijken of een zorgmachtiging/ rechterlijke machtiging kan worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
Zoals hiervoor is overwogen, is het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte toe te rekenen. Er kan aan haar daarom geen straf worden opgelegd. Wel ziet de rechtbank aanleiding een maatregel op te leggen. De rechtbank heeft daarbij met name rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, waarbij in het bijzonder waarde is gehecht aan de adviezen van de deskundigen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in een psychotische toestand haar begeleider, de heer [slachtoffer] , aangevallen door hem met een mes, waar zojuist kip mee was gesneden, in zijn rug te steken. Als gevolg hiervan heeft de heer [slachtoffer] lichamelijk letsel in de vorm van een steekwond met beschadiging van de onderzijde van de linker nier en urineleider opgelopen, waaraan hij geopereerd moest worden. Daarnaast zijn er bij de heer [slachtoffer] complicaties ontstaan omdat op het mes door de kip diverse schadelijke bacteriën zaten. Hierdoor heeft hij een lange periode in het ziekenhuis gelegen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat het handelen van verdachte een grote impact op de heer [slachtoffer] heeft gehad. De aanval kwam voor hem uit het niets en hij is erg bang geweest dat hij het niet zou overleven. Verdachte heeft niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de heer [slachtoffer] , maar ook zijn veiligheidsgevoel en werkplezier afgenomen.
De adviezen van de deskundigen
In de eerder genoemde Pro Justitia rapporten van de psychiater en psycholoog adviseren de deskundigen om aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen met als voorwaarde een lange klinische behandeling, die waarschijnlijk meerdere jaren in beslag zal nemen. De psycholoog acht verdachte in staat om zich in een goed gestructureerde en op LVB ingerichte omgeving aan voorwaarden te houden. De behandeling moet plaatsvinden op beveiligingsniveau 3. Geadviseerd wordt om verdachte in ieder geval te plaatsen in een Forensisch Psychiatrische kliniek (FPK) vanwege het noodzakelijke beveiligingsniveau en de intensieve begeleiding die zij nodig heeft. Mocht verdachte zich niet in de voorwaarden kunnen vinden, dan blijft er volgens de deskundige enkel een TBS-maatregel met dwangverpleging over. Het opleggen van een zorgmachtiging of rechtelijke machtiging is volgens de psychiater niet geschikt om de complexe behandeling van verdachte te kunnen uitvoeren. Het zal niet alleen erg lastig zijn om een geschikte behandelafdeling te vinden, ook is de kans aanwezig dat dan het verplichte kader te snel komt te vervallen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de TBS-maatregel met voorwaarden, welke is opgesteld naar aanleiding van de adviezen in de Pro Justitia rapporten. De reclassering concludeert dat er sprake is van ernstig delictgedrag met een hoog risico op recidive. Het hoge recidiverisico en de vastgestelde (complexe) psychiatrische problematiek maken dat ook volgens de reclassering een langdurige behandeling in het kader van een TBS-maatregel noodzakelijk is.
De reclassering had eerder al twijfels of verdachte de behandeldruk aan zou kunnen en of zij zich zou kunnen houden aan voorwaarden. Na het opmaken van de rapportages Pro Justitia heeft de reclassering kennisgenomen van recente acting-out gedragingen van verdachte in de PI en aanvullende informatie van de psycholoog van het PPC. Waar verdachte eerder in het PPC [plaats 2] afwijkend gedrag liet zien als onder het bed verstoppen, gillen, miauwen als een kat, zichzelf stranguleren met eigen handen en personeel aanvallen, ging het in eerste instantie op de intensieve zorgafdeling van het PPC [plaats 1] beter. Echter ging het ook daar na enige tijd niet meer goed. Op 19 september 2025 heeft verdachte in haar cel een antenne afgebroken en daarmee tot bloedens toe haar polsen bekrast. Vervolgens heeft zij deze antenne ingeslikt. Daarnaast zou zij hebben gescholden en bedreigende uitspraken hebben gedaan tegenover het personeel. Op 8 en 11 september 2025 heeft verdachte brand gesticht in haar cel en op
20 september 2025 heeft verdachte geprobeerd om in de hekken te klimmen op de luchtplaats.
De psycholoog van het PPC PI [plaats 1] stelt dat het aannemelijk is dat verdachte gedurende een klinische behandeling begrensd moet worden bij ernstig acting-out gedrag, zoals vernielingen, pogingen tot brandstichting of ernstige suïcidaliteit. Verdachte overziet de zaken niet en is niet in staat controle te pakken over haar eigen gedrag. Verplichte zorg zoals insluiten in een extra beveiligde kamer zou in een dergelijke situatie aangewezen kunnen zijn. Dit is bij een TBS-maatregel met voorwaarden alleen onder toevoeging van een crisismaatregel of zorgmachtiging mogelijk en dit zorgt in de praktijk voor onduidelijkheid en is lastig uit te voeren. Gelet op dit alles acht de reclassering een TBS met voorwaarden onuitvoerbaar en adviseert zij om aan verdachte de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Maatregel
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege mogelijk is. Bij verdachte was tijdens het begaan van het misdrijf sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis. Het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van de TBS-maatregel.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte op een plek met een noodzakelijk beveiligingsniveau komt waar zij intensief begeleid kan worden. Goede en langdurige zorg voor verdachte waarbij zij ook bij acting-out gedrag in de kliniek kan blijven, moet hierbij gewaarborgd zijn en verdachte de stabiliteit bieden die zij nodig heeft. Gezien het gedrag van verdachte in het PPC acht de rechtbank een tbs met voorwaarden niet haalbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat uitsluitend een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege een passende afdoening is in deze zaak. De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen. De maatregel wordt opgelegd wegens een poging tot doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 9.695,55 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geen opmerkingen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De materiële schadeposten zorgkosten ad € 385, gederfde netto inkomsten ad € 8.816,- en de daggeldvergoeding ziekenhuis ad € 456,- én de kosten voor het opvragen van informatie bij de huisarts ad € 38,55 zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade van € 9.695,55 kan worden toegewezen.
Omdat de materiële schade uit verschillende schadeposten bestaat en deze schade op verschillende tijdstippen is geleden, bepaalt de rechtbank in redelijkheid dat de wettelijke rente over het totale bedrag aan materiële schade is verschuldigd vanaf 1 april 2025.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een steekverwonding met beschadiging van de onderzijde van de linker nier en urineleider opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 10.000,00 vaststellen.
De wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding (smartengeld) is verschuldigd vanaf 22 februari 2025.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart
verdachte niet strafbaarvoor het bewezenverklaarde en
ontslaat verdachtevoor dit feit
van alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat zij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.695,55 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.695,55 vanaf 1 april 2025 en over € 10.000,00 vanaf 22 februari 2025, telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 9.695,55 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.695,55 vanaf 1 april 2025 en over € 10.000,00 vanaf 22 februari 2025, telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 133 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. R.M. Schoo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025082761, gesloten op 22 april 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.