ECLI:NL:RBGEL:2025:9862

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
11671434 CV EXPL 25-1179
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake studiekostenovereenkomsten en terugbetalingsverplichtingen in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Melis Logistics B.V. en een gedaagde partij, die een opleiding tot vrachtwagenchauffeur heeft gevolgd bij Melis Driving Academy. De eisende partij, Melis, vorderde terugbetaling van studiekosten op grond van een studiekostenovereenkomst, omdat de gedaagde binnen één jaar na het afronden van de opleiding uit dienst was getreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de studiekostenovereenkomsten rechtsgeldig waren en dat de gedaagde gehouden was tot terugbetaling van 75% van de studiekosten, omdat zij niet bij Melis in dienst bleef na de opleiding. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelde dat de terugbetalingsverplichting duidelijk was uiteengezet en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van Melis. De kantonrechter heeft de vordering van Melis toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.423,42 aan studiekosten, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen aan Melis. De vordering van de gedaagde in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11671434 \ CV EXPL 25-1179
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
MELIS LOGISTICS B.V.,
te Duiven,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Melis,
gemachtigde: Te-Recht Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 mei 2025
- de brief van Melis van 12 augustus 2025 met producties
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025
- de door [gedaagde] ter zitting overgelegde productie
- de akte overlegging aanvullende informatie van Melis
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een opleiding tot vrachtwagenchauffeur (rijopleiding C) gevolgd bij Melis Driving Academy.
2.2.
Voor zowel de kosten van het theoretische gedeelte van die opleiding als de kosten van het praktijkgedeelte zijn partijen studiekostenbedingen overeengekomen.
2.3.
Door Melis zijn studiekostenovereenkomsten overgelegd. Op één van die overeenkomsten staat rechts bovenin de naam [gedaagde] vermeld met daarbij de datum 6 mei 2024 met daarbij een AFAS-stempel. In die overeenkomst staat, voor zover hier van belang:

Partijen
NEMEN IN AANMERKING DAT:
- Deelnemer opgeleid wenst te worden tot chauffeur teneinde te kunnen gaan werken voor
Melis (…) als toekomstig werkgever;
- Partijen daartoe het document ‘Baangarantieformulier ‘zij-instroom’ hebben ondertekend, (…)
- Deelnemer zich ervan bewust is dat de baangarantie alleen geldt na succesvolle afronding van de opleiding;
- Deelnemer zijn opleiding zal volgen aan de Melis Driving Academy bij Opleider, in het kader van het subsidietraject zoals vermeld in voormeld Baangarantieformulier;
- Melis (…) als toekomstig werkgever de kosten van voormelde opleiding vergoedt, onder andere onder de voorwaarden zoals bepaald in het document ‘Baangarantieformulier ‘zij-instroom’ en in deze studiekostenovereenkomst;
- Opleider de geldende voorwaarden vóór inschrijving voor de opleiding en vóór het sluiten van deze studiekostenovereenkomst met Deelnemer heeft besproken, waarbij onder andere de precieze kosten van de opleiding en overige daaraan verbonden kosten zijn doorgenomen en waarbij Deelnemer uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid dat Deelnemer de kosten van de opleiding en overige kosten onder de in deze studiekostenovereenkomst genoemde voorwaarden - aan Opleider c.q. Melis (…) als toekomstig werkgever dient terug te betalen, ook als de toekomstige arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt verlengd, zodat Deelnemer zich op voorhand bewust is van de mogelijke financiële risico’s;
- Melis (…) als toekomstig werkgever verwacht gedurende circa drie (3) jaren baat te zullen hebben bij de kennis en vaardigheden die Deelnemer door het volgen van de opleiding zal opdoen;
- Partijen de tussen hen gemaakte afspraken met betrekking tot de terugbetaling van
studiekosten als volgt in de onderhavige overeenkomst wensen vast te leggen:
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
a. De (studie)kosten, waaronder lesgeld, kosten voor examinering en lesmateriaal omvatten in
totaal een bedrag van € 4.896,87 netto (inclusief BTW) + € 2.357,22 netto (inclusief btw). Opleider vergoedt voormelde (studie)kosten.
b. Opleider ontvangt hiervoor een subsidie van € 1.655,57 + € 301,73.
Het bedrag aan (studie)kosten (inclusief BTW) zoals hiervoor genoemd onder a. minus het
subsidiebedrag zoals hiervoor genoemd onder b.,
wordt hierna aangeduid als ‘Studiekosten’,
c. De eigen bijdrage van Deelnemer bedraagt € 1.200,00 netto.
Deelnemer zal de eigen bijdrage in 12 gelijke maandelijkse termijnen aan Melis (…) als Opleider en toekomstig werkgever betalen zodra zijn dienstverband bij haar aanvangt, tenzij in deze overeenkomst of door Partijen schriftelijk anders wordt overeengekomen.
(…)
Artikel 3 — Terugbetaling na afronding opleiding
Partijen stellen vast dat het redelijk is dat Melis (…), tegenover haar investering als Opleider en de daaraan verbonden baangarantie, in staat wordt gesteld om gedurende zekere tijd na het afronden van de opleiding als werkgever van de kennis en vaardigheden van Deelnemer te profiteren.
Partijen stellen daarom tevens vast dat het billijk is dat Deelnemer Melis (…) voor (een
bepaald deel van) de (studie)kosten schadeloos stelt indien Deelnemer na het afronden van de
opleiding niet bij Melis (…) in dienst treedt dan wel indien de arbeidsovereenkomst binnen
drie jaar na het einde van de opleiding op welke wijze dan ook eindigt of niet wordt voortgezet,
tenzij het niet in dienst treden dan wel het einde of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Melis (…).
Alsdan verplicht Deelnemer zich, blijkens ondertekening van deze overeenkomst, de (studie)kosten
die door Melis (…) als Opleider en toekomstig werkgever ten behoeve van Deelnemer zijn
bekostigd, aan Melis (…) terug te betalen volgens het navolgende schema:
(…)
b. Einde arbeidsovereenkomst:
- binnen één jaar na het einde van de opleiding: 75% van de Studiekosten terugbetalen.
- binnen twee jaar na het einde van de opleiding: 50% van de Studiekosten terugbetalen.
- binnen drie jaar na het einde van de opleiding: 25% van de Studiekosten terugbetalen.
De nettobedragen zoals vermeld onder B. worden verminderd met de eigen bijdrage indien en voor
zover Deelnemer deze reeds heeft voldaan.
(…)
2.4.
[gedaagde] heeft op 24 juli 2024 haar rijbewijs C gehaald.
2.5.
[gedaagde] is op 1 september 2024 in dienst getreden bij Melis in de functie van Chauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing (hierna: de Cao).
2.6.
In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier van belang, bepaald:

Artikel 8 - Studie
(…)
8.2
Voor opleidingen en/of cursussen die nodig zijn voor het verkrijgen van een kwalificatie of certificaat waarover Medewerker voor aanvang van zijn werkzaamheden dient te beschikken of opleidingen en/of cursussen die niet noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden, komen Melis Logistics en Medewerker voor aanvang van de opleiding een schriftelijke studiekostenovereenkomst overeen.
2.7.
De arbeidsovereenkomst is na opzegging door Melis op 27 september 2024 geëindigd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Melis vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan Melis te betalen een bedrag van € 4.207,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.647,10 vanaf 17 april 2025, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Melis legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is binnen één jaar na het afronden van de opleiding uit dienst getreden. Op grond van de studieovereenkomst is zij gehouden 75% van de door Melis betaalde studiekosten aan Melis terug te betalen, zijnde een bedrag van in totaal € 5.440,57. Dit bedrag wordt vermeerderd met een door [gedaagde] verschuldigde eigen bijdrage van € 1.200,00. Daarop strekt vervolgens in mindering een door [gedaagde] betaald bedrag van € 200,00, een door Melis verkregen subsidie van € 1.933,62 en een bedrag van € 859,85 dat met de eindafrekening is verrekend, waarna een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 3.647,10 resteert. Door terugbetaling van dit bedrag achterwege te laten, is [gedaagde] op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden, een tot 22 april 2025 berekend bedrag van € 70,54 daaronder begrepen. De vordering moest ter incasso uit handen gegeven worden. De kosten daarvan dienen als vermogensschade door [gedaagde] te worden vergoed tot een bedrag van € 489,71.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Melis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - uitbetaling van 100 gewerkte overuren.
3.6.
Melis voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] .
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de conventionele en de reconventionele vorderingen zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
4.2.
Het geschil draait om de vraag of Melis recht heeft op terugbetaling van de door haar betaalde kosten voor de door [gedaagde] gevolgde rijopleiding. [gedaagde] betwist dat zij gehouden is die kosten aan Melis terug te betalen. Mocht zij daartoe toch gehouden zijn, dan doet zij een beroep op verrekening met de door haar in reconventie gevorderde uitbetaling van overuren.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat zij ten aanzien van de door [gedaagde] bij Melis gevolgde rijopleiding studiekostenbedingen zijn overeengekomen voor zowel het theoretische gedeelte als het praktijkgedeelte van die opleiding. Door Melis is gesteld en onderbouwd dat de inhoud van die bedingen luidt zoals hiervoor is weergegeven onder 2.3. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat in de door haar ondertekende versies geen bedragen waren genoemd, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. Melis heeft op dit punt ter zitting toegelicht dat de tekst van de studieovereenkomst met daarin zowel bedragen als een staffel een standaardtekst is die bij alle aanstaande medewerkers van Melis (en dus ook bij [gedaagde] ) is gebruikt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Melis bovendien de digitaal ondertekende versies van die studiekostenbedingen overgelegd. Ter zitting is door Melis toegelicht dat dit blijkt uit de datum, naam en AFAS-stempel die in de rechterbovenhoek van het document staan. Ook na deze nadere onderbouwing heeft [gedaagde] haar stelling dat in de door haar ondertekende versies van de studiekostenbedingen geen bedragen vermeld stonden, niet van een onderbouwing voorzien, zodat daaraan om die reden voorbij moet worden gegaan.
4.4.
Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de studiekostenbedingen met de inhoud zoals weergegeven onder 2.3. rechtsgeldig konden worden overeengekomen.
4.5.
Het studiekostenbeding is niet specifiek geregeld in de wet. Door de rechtspraak (de arresten Muller/Van Opzeeland HR 10 juni 1983, NJ 1983/796 en HR 5 juni 1987, NJ 1987/795) zijn beperkingen gesteld aan een dergelijk beding. Voor zover relevant in deze zaak en kort samengevat geldt dat het beding moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- in het studiekostenbeding moet de periode zijn vastgesteld waarin de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de studie opgedane kennis en vaardigheden (de baatperiode),
- de terugbetalingsverplichting moet tijdens die baatperiode evenredig verminderen, zodat de terugbetalingsverplichting in evenredigheid staat tot de duur van het dienstverband na afloop van de studie (de glijdende schaal),
- de terugbetalingsregeling moet aan de werknemer duidelijk zijn uiteengezet.
Verder is van belang dat een werkgever onder omstandigheden in strijd met de goede trouw kan handelen, als hij de werknemer op grond van de getroffen studiekostenregeling aan terugbetaling van studiekosten houdt, wanneer hij zelf het initiatief tot beëindiging van de dienstbetrekking van de werknemer heeft genomen.
4.6.
In de studieovereenkomsten die partijen hebben gesloten is de baatperiode bepaald op drie jaar na afronding van de studie. Dit is overeenstemming met wat in de Cao op dit punt is bepaald. Ook is voldaan aan het vereiste van een glijdende schaal. De verplichting van [gedaagde] tot terugbetaling van de opleidingskosten wordt immers in drie jaar geleidelijk afgebouwd van 75% naar 0%. De terugbetalingsregeling is in de schriftelijke overeenkomsten duidelijk uiteengezet en tussen partijen staat vast dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst ook mondeling aan [gedaagde] is uitgelegd dat zij, als zij binnen drie jaar uit dienst zou gaan, de opleidingskosten zou moeten terugbetalen volgens de hiervoor vermelde staffel. [gedaagde] stelt weliswaar dat dit alleen zo zou zijn als zij op eigen initiatief uit dienst zou gaan, maar dit strookt niet met de door haar ondertekende overeenkomsten, waarin staat dat zij gehouden is tot terugbetaling als zij na het afronden van de opleiding niet bij Melis in dienst treedt dan wel indien de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na het einde van de opleiding op welke wijze dan ook eindigt of niet wordt voortgezet, tenzij het niet in dienst treden dan wel het einde of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Melis. Dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst gehouden kan worden tot terugbetaling van opleidingskosten.
4.7.
Dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de werkgever maakt in dit geval niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van [gedaagde] studiekosten terug te vorderen. Daarvoor moet op grond van de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad sprake zijn van bijkomende omstandigheden. Van dergelijke bijkomende omstandigheden is niet gebleken.
4.8.
In de studieovereenkomsten is bepaald dat de totale opleidingskosten € 7.254,09 bedragen. Door Melis is in haar akte na tussenvonnis toegelicht dat [gedaagde] , omdat de arbeidsovereenkomst binnen één jaar na het afronden van de opleiding is geëindigd, gehouden is 75% van die kosten aan Melis terug te betalen, zijnde een bedrag van € 5.440,57. Daarin kan Melis worden gevolgd.
4.8.1.
Daar komt volgens Melis een bedrag van € 1.000,00 bij als zijnde het nog niet betaalde deel van de door [gedaagde] verschuldigde eigen bijdrage van in totaal € 1.200,00. [gedaagde] betwist dit en stelt daartoe dat zij de eigen bijdrage blijkens de studieovereenkomst alleen verschuldigd was als zij in dienst zou zijn gebleven. Daarin kan [gedaagde] worden gevolgd. Nu zij uit dienst is gegaan, is zij 75% van de opleidingskosten verschuldigd. Volgens de tekst van de studieovereenkomsten strekken daarop de al betaalde eigen bijdragen (in dit geval een bedrag van € 200,00) in mindering. In zoverre is de berekening van Melis dus onjuist.
4.8.2.
Melis brengt vervolgens de door haar verkregen subsidie in mindering. Zij stelt in haar akte dat die subsidie € 1.933,62 bedraagt, terwijl in de studieovereenkomst wordt uitgegaan van een bedrag van € 1.957,30. De kantonrechter neemt laatstgenoemd bedrag mee in de berekening.
4.8.3.
De conclusie is dat [gedaagde] een bedrag van (€ 5.440,57 - € 1.957,30 =) € 3.483,27 aan studiekosten aan Melis diende terug te betalen. Tussen partijen staat vast dat daarvan al een bedrag van € 859,85 is ingehouden op het loon van oktober 2024. En ook is door Melis al € 200,00 aan eigen bijdragen ingehouden. Die bedragen strekken in mindering, zodat [gedaagde] aan Melis een bedrag van in totaal € 2.423,42 aan studiekosten verschuldigd is.
4.9.
[gedaagde] heeft zich beroepen op verrekening met de door haar in reconventie gevorderde uitbetaling van overuren. [gedaagde] heeft aan haar vordering de stelling ten grondslag gelegd dat zij gemiddeld 60 à 70 uur per week heeft gewerkt, zodat zij ongeveer 100 overuren heeft gemaakt. Die uren zijn niet uitbetaald, aldus [gedaagde] .
4.9.1.
Melis betwist dat sprake is van niet uitbetaalde overuren. Bij akte overlegging aanvullende informatie heeft Melis een overzicht van de door [gedaagde] gewerkte uren overgelegd. Daaruit blijkt volgens Melis dat [gedaagde] 42,68 overuren (getalnotatie) heeft gemaakt. Uit de overgelegde loonstrook van oktober 2024 blijkt dat die overuren aan [gedaagde] zijn uitbetaald, aldus Melis.
4.9.2.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat er 42,68 overuren aan haar zijn uitbetaald. Voor zover zij stelt dat zij meer overuren heeft gemaakt, is die stelling onvoldoende onderbouwd. Zij heeft bij antwoord gesteld dat zij gemiddeld 60 à 70 uur per week heeft gewerkt, maar die stelling heeft zij niet onderbouwd en strookt niet met het door Melis verstrekte overzicht. In haar reactie op het door Melis verstrekte overzicht geeft zij aan dat dat overzicht op een aantal punten niet klopt. Melis heeft daarop niet kunnen reageren. Zelfs als [gedaagde] zou kunnen worden gevolgd in haar stelling dat ook op 7 september, 12 september, 21 september en 25 september 2024 overuren zijn gemaakt, dan leidt dit niet tot een gemiddeld aantal overuren van 60 à 70 uur per week. De conclusie is dat de door [gedaagde] in reconventie gevorderde uitbetaling van overuren als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.10.
In conventie wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.423,42 aan studiekosten.
4.11.
Door betaling van dit bedrag achterwege te laten, is [gedaagde] in verzuim geraakt en wettelijke rente verschuldigd geworden, zodat dit deel van de vordering eveneens toewijsbaar is, met dien verstande dat gezien het aan hoofdsom toewijsbaar gebleken bedrag van € 2.423,42, het door Melis tot 22 april 2025 berekende bedrag aan rente ad € 70,54 moet worden herrekend tot een bedrag van € 46,87.
4.12.
Melis vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Melis heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding is hoger dan het tarief dat volgens het Besluit past bij de toe te wijzen hoofdsom. Dat is het gevolg van een omstandigheid die zich na het versturen van de aanmaning heeft voorgedaan. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toe te wijzen hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 363,51 worden toegewezen.
4.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom zowel in conventie als in reconventie de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De bedragen zullen worden afgestemd op hetgeen toewijsbaar is gebleken. De proceskosten van Melis worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,78
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.229,78
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
In reconventie worden de proceskosten van Melis begroot op:
- salaris gemachtigde
102,00
(1 punt × factor 0,5 × € 204,00)
Totaal
102,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Melis te betalen een bedrag van € 2.470,29, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.423,42 vanaf 22 april 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Melis te betalen een bedrag van € 363,51 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.229,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 102,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.
(mk)