ECLI:NL:RBGEL:2025:9839

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
05.133527.25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van verlengde uitvoer en bezit van cocaïne en MDMA

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde uitvoer van cocaïne en het aanwezig hebben van MDMA. De verdachte, geboren in [geboortejaar] in [geboorteplaats], was op het moment van de uitspraak gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 30 april 2025 in Beek Ubbergen samen met medeverdachten opzettelijk ongeveer 1056 gram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Dit gebeurde tijdens een politiecontrole waarbij de verdachte en zijn medeverdachten werden aangehouden. In de auto van de verdachte werd een bigshopper aangetroffen met daarin een doos met cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat het pakket naar het buitenland zou worden verzonden en dat hij in nauwe samenwerking met zijn medeverdachten handelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Tevens werd besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte zouden worden teruggegeven, omdat niet bewezen kon worden dat deze verkregen waren door middel van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.133527.25
Datum uitspraak : 4 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op de [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment aldaar gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal en/of te
Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1460 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 24,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op woensdag 30 april 2025 zag de politie op de A15 een Daihatsu rijden in de richting van de Duitse grens. De Daihatsu reed naar een parkeerplaats binnen de bebouwde kom van Beek (de rechtbank begrijpt: Beek Ubbergen), waar de twee inzittenden – naar later bleek [medeverdachte 1] (bestuurder) en [medeverdachte 2] (bijrijder) – in en rondom de auto bleven wachten. Enige tijd later kwam er een Toyota het parkeerterrein opgereden. [medeverdachte 2] maakte direct contact met de bestuurder van de Toyota – naar later bleek [verdachte] – en stapte bij hem in. [medeverdachte 1] bleef in de Daihatsu zitten. Na ongeveer acht minuten stapte [medeverdachte 2] weer uit de Toyota, pakte een bigshopper van de achterbank en liep terug in de richting van de Daihatsu. [medeverdachte 1] stapte uit en deed de achterklep open, waarop [medeverdachte 2] de bigshopper achter in de kofferbak van de Daihatsu zette. De politie hield daarop de drie mannen aan. [2]
In de bigshopper trof de politie een dicht getapete doos aan zonder adres erop, met daarin diverse witte doosjes met het opschrift NUTRASENSE. [3] In deze dozen werden drie zilvergekleurde vacuümverpakkingen met wit poeder aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het poeder cocaïne bevatte. In totaal werd in het pakket 1.056 gram cocaïne aangetroffen. [4]
Onder in de bigshopper vond de politie een los adreslabel van de DHL Paket und Päckchen Welt van de Deutsche Post. Als verzendadres stond een adres in Laos vermeld en als afzender een persoon uit Goch (Duitsland). In de portemonnee die [medeverdachte 2] bij zich droeg werd een tweetal verzendbewijzen aangetroffen van pakketten die eerder ter verzending waren aangeboden bij de Deutsche Post te Kleve (Duitsland). Ook worden er bij [medeverdachte 2] twee geldbedragen aangetroffen van in totaal 500 en 750 euro, in biljetten van 50 euro. [5]
De politie heeft een doorzoeking gedaan in de woning van [verdachte] in [plaats] , waar onder meer versnijdingsmiddelen, verpakkingsmateriaal en diverse blanco verzendbewijzen van de Deutsche Post werden aangetroffen. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, omdat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte cocaïne buiten het grondgebied van Nederland wilde brengen. Verdachte heeft het pakket enkel naar Berg en Dal gebracht. Wat er daarna met het pakket moest gebeuren is hem niet bekend.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie een verklaring afgelegd. In zijn verklaring bij de politie heeft hij de namen van medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] per abuis door elkaar gehaald. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat waar hij de naam [medeverdachte 1] heeft genoemd, hij in werkelijkheid op [medeverdachte 2] doelde. De rechtbank acht deze verwisseling aannemelijk, nu deze past bij de inhoud van verdachtes verklaringen, namelijk dat hij de bijrijder kende (en dat is [medeverdachte 2] ) en het past bij de referenties aan de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank zal bij de beoordeling van het bewijs van deze lezing uitgaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er cocaïne in het pakket zat. Hij heeft vaker pakketten met verdovende middelen weggebracht. Verdachte krijgt het adres door waar het pakket naartoe moet en pakt de verdovende middelen bij hem thuis in. Vervolgens brengt hij het pakket naar [medeverdachte 2] , die het met een chauffeur naar het postkantoor brengt. [medeverdachte 2] kreeg daarvoor per keer 1.000,00 euro betaald. [naam] krijgt per doos 2.000,00 euro betaald. Volgens verdachte heeft hij vier keer op deze wijze een pakket naar [medeverdachte 2] gebracht. De vierde keer betrof het pakket dat door de politie op 30 april 2025 in Beek is onderschept. [7]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de doos met de verdovende middelen naar Duitsland ging brengen om het pakket vanaf het postkantoor in Kleve te versturen. Hij deed dit in opdracht van verdachte. [medeverdachte 2] en de chauffeur van de Daihatsu kregen daar allebei 500,00 euro voor betaald, in biljetten van 50 euro. Dit bedrag ontvingen zij van verdachte. Ook de verzendkosten van het pakket werden door verdachte betaald. [medeverdachte 2] en de chauffeur van de Daihatsu hebben in totaal twee keer een pakket naar Duitsland gebracht in opdracht van verdachte. [8]
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat verdachte het pakket met cocaïne heeft ingepakt en naar de parkeerplaats in Beek Ubbergen heeft vervoerd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte – al dan niet tezamen met de medeverdachten – het pakket opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet, onder het ‘buiten het grondgebied brengen van middelen’ ook wordt verstaan het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde uitvoer’).
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het pakket enkel naar [medeverdachte 2] heeft gebracht en dat hij niet wist wat er vervolgens met het pakket zou gebeuren. Uit de verklaring van verdachte bij de politie volgt echter dat hij het adres waar het pakket naartoe moest worden gestuurd zelf doorkreeg en dat hij het pakket bij hem thuis gereed heeft gemaakt voor verzending. Dit komt overeen met de bevindingen van de politie in de woning van verdachte, waar onder meer diverse blanco verzendlabels van de Deutsche Post werden aangetroffen. Een vergelijkbaar label werd door de politie gevonden in de bigshopper waar het pakket met cocaïne in verpakt zat. Verdachte heeft deze bigshopper vanuit zijn woonplaats [plaats] naar de parkeerplaats in Beek gebracht, zijnde een plaats gelegen tegen de grens met Duitsland. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] de tas vervolgens – in opdracht van verdachte – met een chauffeur naar het postkantoor in Kleve , Duitsland had moeten brengen en dat verdachte [medeverdachte 2] en de chauffeur van de Daihatsu daarvoor al had betaald.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat het pakket naar het postkantoor in het buitenland zou worden gebracht en dat het pakket van daaruit verder zou worden verzonden. Door het pakket naar de parkeerplaats in Beek Ubbergen te vervoeren, heeft verdachte het pakket met cocaïne met bestemming naar het buitenland vervoerd. Daarbij heeft verdachte in nauwe en bewuste samenwerking gehandeld met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 20-24;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning, p. 87, 89-91;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 1 mei 2025, p. 306 en het bijgevoegde rapport NFiDENT, p. 327;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 9 mei 2025, p. 320 en 321 en de bijgevoegde rapporten NFiDENT, p. 329-332;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal en
/ofte
Eindhoven
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft
verkocht en/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd
, in elk gevalen/ofopzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1460 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/ofongeveer 24,58 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en
/ofMDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, dient in mindering te worden gebracht op deze straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de uitvoer van ruim een kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en MDMA (kennelijk bedoeld voor de handel). Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zoals cocaïne en MDMA grote risico’s voor de gezondheid oplevert. De verspreiding van en handel in drugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en geweld. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van dit ernstige maatschappelijke probleem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 juni 2025. Daaruit volgt dat, gelet op de aard van het delict, de risicoverhogende factoren voor verdachte in de leefgebieden financiën, sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren liggen, waarbij bij het laatste gedacht moet worden aan het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen ervan. Verdachte had tot zijn voorarrest werk en een daaruit voortkomend inkomen. Er is geen sprake van schulden bij instanties of openstaande boetes. Wel is er mogelijk sprake van schulden bij personen. Verdachte zegt de feiten uit financiële overwegingen te hebben begaan. Na zijn detentie kan hij bij zijn moeder gaan wonen. Zijn baan in de horeca verwacht hij terug te krijgen en anders denkt hij snel ander werk te vinden. Dit zijn beschermende factoren. Doordat verdachte geen volledige openheid van zaken geeft bij de reclassering, kunnen geen concrete conclusies worden getrokken. Wel kan aangenomen worden dat er sprake is van een financiële motivatie. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Er worden op de diverse leefgebieden geen problemen gezien waarvoor inzet vanuit de reclassering nodig is. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor de uitvoer van meer dan 1000 gram harddrugs gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden. De oriëntatiepunten voor het enkele aanwezig hebben van meer dan 1500 gram harddrugs gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt rekening gehouden met het feit dat de harddrugs die verdachte aanwezig had deels dezelfde is als de harddrugs die is uitgevoerd. Gelet op het feit dat verdachte een
first offenderis, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de straf.
De oriëntatiepunten van de rechtbank wijken af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van Opiumwetfeiten. De op te leggen straf valt daardoor lager uit dan de eis van de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is onder verdachte beslag gelegd op twee geldbedragen:
  • 12.200,00 euro ( [nummer] );
  • 2.000,00 euro ( [nummer] ).
De officier van justitie heeft verzocht om beide geldbedragen verbeurd te verklaren, omdat aannemelijk is dat verdachte deze heeft verkregen met de handel in drugs. Verdachte heeft volgens de officier van justitie niet aangetoond dat het geld op een andere wijze is verkregen.
De raadsvrouw heeft verzocht dat beide geldbedragen worden teruggegeven aan verdachte, omdat niet bewezen kan worden dat het geld is verkregen door het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de geldbedragen zijn verkregen door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten. De rechtbank zal daarom de teruggave aan verdachte gelasten van de volledige geldbedragen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf;
Beslissing op het beslag
 gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen geldbedragen ter waarde van € 12.200,00 en € 2.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025200339, gesloten op 20 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 20-22, het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 242.
3.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 23.
4.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 1 mei 2025, p. 306 en het bijbehorende rapport NFiDENT van 1 mei 2025, p. 327.
5.Het proces-verbaal van bevindingen overig, p. 49 en 50.
6.Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning, p. 87, 92.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 280 en 282.
8.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 242-243.