ECLI:NL:RBGEL:2025:9835

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
05.133529.25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde uitvoer en aanwezig hebben van cocaïne

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde uitvoer van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, was op dat moment gedetineerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1056 gram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van deze cocaïne. De feiten vonden plaats op 30 april 2025 in Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal. De politie hield de verdachte en twee medeverdachten aan na observaties van hun verdachte activiteiten op een parkeerplaats. In een bigshopper die door de medeverdachte werd meegenomen, werd een doos aangetroffen met daarin vacuümverpakkingen met cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ook al beweerde hij niet te weten dat het om cocaïne ging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in het pakket zat. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen geldbedragen van in totaal 1000 euro verbeurd werden verklaard, omdat deze waren verkregen door het plegen van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.133529.25
Datum uitspraak : 4 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] [geboortejaar] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. F.H.J. van Gaal, advocaat in Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1056 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op woensdag 30 april 2025 zag de politie op de A15 een Daihatsu rijden in de richting van de Duitse grens. De Daihatsu reed naar een parkeerplaats binnen de bebouwde kom van Beek (de rechtbank begrijpt: Beek Ubbergen), waar de twee inzittenden – naar later bleek [medeverdachte 1] (bestuurder) en [medeverdachte 2] (bijrijder) – in en rondom de auto bleven wachten. Enige tijd later kwam er een Toyota het parkeerterrein opgereden. [medeverdachte 2] maakte direct contact met de bestuurder van de Toyota – naar later bleek [naam] – en stapte bij hem in. [medeverdachte 1] bleef in de Daihatsu zitten. Na ongeveer acht minuten stapte [medeverdachte 2] weer uit de Toyota, pakte een bigshopper van de achterbank en liep terug in de richting van de Daihatsu. [medeverdachte 1] stapte uit en deed de achterklep open, waarop [medeverdachte 2] de bigshopper achter in de kofferbak van de Daihatsu zette. De politie hield daarop de drie mannen aan. [2]
In de bigshopper trof de politie een dicht getapete doos aan zonder adres erop, met daarin diverse witte doosjes met het opschrift NUTRASENSE. [3] In deze dozen werden drie zilvergekleurde vacuümverpakkingen met wit poeder aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het poeder cocaïne bevatte. In totaal werd in het pakket 1.056 gram cocaïne aangetroffen. [4]
Onder in de bigshopper vond de politie een los adreslabel van de DHL Paket und Päckchen Welt van de Deutsche Post. Als verzendadres stond een adres in Laos vermeld en als afzender een persoon uit [plaatsnaam] (Duitsland). In de portemonnee die [medeverdachte 2] bij zich droeg werd een tweetal verzendbewijzen aangetroffen van pakketten die eerder ter verzending waren aangeboden bij de Deutsche Post te [plaatsnaam] (Duitsland). Ook worden er bij [medeverdachte 2] twee geldbedragen aangetroffen van in totaal 500 en 750 euro, in biljetten van 50 euro. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van opzet op de uitvoer en het aanwezig hebben van cocaïne.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte bewust de
aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem in ontvangst genomen pakket cocaïne zou
bevatten. Verdachte wist mogelijk wel dat hij zich bezig hield met criminele zaken, maar
het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor wetenschap en beschikkingsmacht ten aanzien van cocaïne.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij de doos met de verdovende middelen naar Duitsland ging brengen om het pakket vanaf het postkantoor in [plaatsnaam] te versturen. Hij deed dit in opdracht van [naam] . Verdachte en de chauffeur van de Daihatsu kregen daar beiden 500 euro voor betaald, in biljetten van 50 euro. Dit bedrag ontvingen zij van [naam] . Ook de verzendkosten van het pakket werden door [naam] betaald. Verdachte en de chauffeur van de Daihatsu hebben in totaal twee keer een pakket naar Duitsland gebracht in opdracht van [naam] . Verdachte wilde niet weten wat er in de pakketten zat. Hij dacht dat het om ketamine ging. [6]
Ook medeverdachte [naam] heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij de namen van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte per abuis door elkaar gehaald. [naam] heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat waar hij de naam [medeverdachte 1] noemde, in werkelijkheid [medeverdachte 2] werd bedoeld. De rechtbank acht deze verwisseling aannemelijk, nu deze past bij de inhoud van [naam] verklaringen, namelijk dat hij de bijrijder kende (en dat is [medeverdachte 2] ) en het past bij de referenties aan de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verklaring voor het bewijs van deze lezing uitgaan.
[naam] heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er cocaïne in het pakket zat. Hij heeft vaker pakketten met verdovende middelen weggebracht. De verdovende middelen worden bij hem afgeleverd en [naam] krijgt het adres door waar het pakket naartoe moet. Hij pakt de verdovende middelen bij hem thuis in en brengt het pakket vervolgens naar [medeverdachte 2] , die het met een chauffeur naar het postkantoor brengt. [medeverdachte 2] kreeg daarvoor per keer 1.000,00 euro betaald. [naam] krijgt per doos 2.000,00 euro betaald. Volgens [naam] heeft hij vier keer op deze wijze een pakket naar [medeverdachte 2] gebracht. De vierde keer betrof het pakket dat door de politie op 30 april 2025 in Beek is onderschept. [7]
Uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling van verdachte was om – samen met de chauffeur van de Daihatsu – het pakket dat hij van [naam] had overgenomen naar Duitsland te brengen. Hiervoor waren zij reeds betaald, zij kregen beiden hetzelfde bedrag. Ze zijn in Beek Ubbergen, gelegen nabij de Duitse grens, door de politie aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat daarmee bewezen is dat verdachte het pakket opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Daarbij is van belang dat, op grond van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet, onder het ‘buiten het grondgebied brengen van middelen’ ook wordt verstaan het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden van de verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde uitvoer’).
Ook als verdachte niet wist dat er cocaïne in het pakket zat, zoals door de verdediging is aangevoerd, kan op basis van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte op zijn minst wist dat er een verdovend middel in het pakket zat dat hij niet mocht bezitten/uitvoeren. Verdachte dacht naar eigen zeggen immers dat er ketamine in het pakket zat. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van wetenschap niet vereist dat verdachte kennis had van de precieze chemische samenstelling van het verdovende middel. Verdachte heeft het pakket niet opengemaakt om de inhoud te controleren, of zich op een andere manier van de inhoud vergewist. Bij de politie heeft hij zelfs verklaard dat hij niet wil weten wat er in de pakketten zit die hij in opdracht van anderen naar het buitenland vervoert. Onder de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in het pakket zat.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan. Ook acht zij – om dezelfde redenen – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder feit 2, met dien verstande dat er daarbij sprake is van eendaadse samenloop met het eerste feit. In beide gevallen heeft verdachte gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Medeplegen wordt dus eveneens bewezenverklaard.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad
,ongeveer 1056 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, in geval van een veroordeling, een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is volgens de raadsman passend bij de afdoening in vergelijkbare zaken en de rol van verdachte in het geheel. Ook verzoekt de raadsman om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder het positieve contact dat is opgebouwd met de casemanager en de hulpverlening van de gemeente Haarlem.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de uitvoer van ruim een kilogram cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zoals cocaïne grote risico’s voor de gezondheid oplevert. De verspreiding van en handel in drugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en geweld. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van dit ernstige maatschappelijke probleem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, ook in het buitenland. De meest recente veroordeling dateert van 17 januari 2023 en betrof de productie van harddrugs. Verdachte kreeg een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Deze straf heeft hij inmiddels uitgezeten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 2 oktober 2025. Daaruit volgt dat de reclassering, als gevolg van de ontkennende houding van verdachte, geen risico's kan inschatten en geen verbanden kan leggen tussen de leefgebieden en het vermeende delictgedrag. Het ontbreekt verdachte aan structurele zinvolle dagbesteding. Hij zou voorafgaand aan detentie één à twee dagen in een restaurant hebben gewerkt. Daarnaast brengt hij pakketjes naar het postkantoor voor mensen die hulp nodig hebben. Wie deze mensen zijn en wat de inhoud van deze pakketten is, blijft onduidelijk. Wel zou hij hier geld voor krijgen, waardoor de reclassering zorgen heeft omtrent deze bezigheden. Verdachte rookt dagelijks Crystal Meth en gebruikt XTC en alcohol. Hij wil na afloop van detentie niet meer gebruiken, maar heeft daar geen hulp bij nodig. Er is geen diagnostische informatie voorhanden en verdachte heeft geen hulpvraag. Het ontbreekt de reclassering aan inhoudelijke informatie, daar verdachte beperkte openheid van zaken geeft en er een beperkt reclasseringsdossier voorhanden is. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor de uitvoer van meer dan 1000 gram harddrugs gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden. Voor het enkele aanwezig hebben van meer dan 1000 gram harddrugs gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de straf.
De oriëntatiepunten van de rechtbank wijken af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van Opiumwetfeiten. De op te leggen straf valt daardoor lager uit dan de eis van de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is onder verdachte beslag gelegd op twee geldbedragen:
  • 500,00 euro ( [nummer] );
  • 750,00 euro ( [nummer] ).
De officier van justitie heeft verzocht om beide geldbedragen verbeurd te verklaren. Verdachte heeft verklaard dat hij 500,00 euro heeft gekregen voor dit feit. Van de andere 750,00 kan, gelet op de verdenking, gezegd worden dat ook dit geld verdiend is met drugs.
De raadsman heeft verzocht dat een bedrag van 250,00 euro wordt teruggegeven aan verdachte. Dit bedrag betrof het eigen geld van verdachte. Voor het overige bedrag refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal beslissen dat de inbeslaggenomen geldbedragen voor een bedrag van 1.000,00 euro verbeurd worden verklaard, omdat het gaat om geld dat door het plegen van de bewezenverklaarde feiten is verkregen. Ten aanzien van de overige 250,00 euro zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten omdat niet is komen vast te staan dat dit geldbedrag is verkregen door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten en geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing op het beslag
 verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen tot een bedrag van € 1.000,00;
 gelast de teruggave van de overige € 250,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025200339, gesloten op 20 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 20-22, het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 242.
3.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 23.
4.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 1 mei 2025, p. 306 en het bijbehorende rapport NFiDENT van 1 mei 2025, p. 327.
5.Het proces-verbaal van bevindingen overig, p. 49 en 50.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 242-243.
7.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [naam] , p. 280 en 282.