ECLI:NL:RBGEL:2025:9834

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
05-133523-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het medeplegen van verlengde uitvoer van cocaïne en het voorhanden hebben van valse identificatiebewijzen

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de uitvoer van ongeveer 1056 gram cocaïne en het voorhanden hebben van valse identificatiebewijzen. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, was op dat moment gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten handelde en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De feiten vonden plaats op 30 april 2025, toen de politie een voertuig volgde dat verdacht was van betrokkenheid bij ondermijnende criminaliteit. Na observatie en een controle werden de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden. In het voertuig werd een tas aangetroffen met daarin verpakkingen cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de zaak, evenals met zijn strafblad en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-133523-25, 05-199066-25 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 4 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] [geboortejaar] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M. van Stratum, advocaat in 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 05-133523-25
1.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1056 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Onder parketnummer 05-199066-25
hij op of omstreeks 30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, een of meerdere reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een identiteitsbewijs uit Tsjechië met documentnummer [nummer] , tenaamgestelde [naam] /of
- een rijbewijs uit Tsjechië met documentnummer [nummer] , tenaamgestelde [naam] ,
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was,
heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.

2.Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

Door de raadsman is op de terechtzitting van 29 juli 2025 verzocht om medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te (laten) horen bij de rechter-commissaris. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen. [medeverdachte 2] is op 14 oktober 2025 gehoord bij de rechter-commissaris en de verdediging is daar in de gelegenheid gesteld om hem vragen te stellen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2025 volgt dat de rechter-commissaris heeft besloten het verhoor van [medeverdachte 1] geen doorgang te laten vinden, omdat via de raadsman van [medeverdachte 1] het bericht was binnengekomen dat [medeverdachte 1] tijdens het verhoor als getuige geen antwoord wilde geven op vragen en zich op zijn verschoningsrecht zou beroepen. Wel zou [medeverdachte 1] een verklaring geven tijdens de inhoudelijke behandeling op 21 oktober 2025. Namens de rechter-commissaris is daarop aan de raadsman van verdachte gevraagd of hij - gezien de proceshouding van de getuige - het nodig achtte om de getuige ter kabinet van de rechter-commissaris te laten verschijnen. Bij e-mail van 29 september 2025 heeft de raadsman van verdachte het volgende aangegeven: “Verschijnen bij deze stand van zaken niet nodig”.
Ter terechtzitting op 21 oktober 2025 heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] zoals afgelegd bij de politie uit te sluiten voor het bewijs, aangezien [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris ondubbelzinnig op zijn verklaringen is teruggekomen en heeft aangegeven dat hij de namen [medeverdachte 1] en [verdachte] door elkaar heeft gehaald. Ook de afgelegde verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie dienen volgens de raadsman te worden uitgesloten voor het bewijs, aangezien de verdediging hem niet feitelijk heeft kunnen ondervragen en er onvoldoende steunbewijs met zelfstandige betekenis aanwezig is in de stukken.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen voldoende duidelijk wordt dat waar [medeverdachte 2] bij de politie de naam van medeverdachte [verdachte] noemt, medeverdachte [medeverdachte 1] wordt bedoeld, zoals ook door [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris is bevestigd. De rechtbank acht deze verwisseling aannemelijk, nu deze past bij de inhoud van [medeverdachte 2] ’ verklaringen, namelijk dat hij de bijrijder kende (en dat is [medeverdachte 1] ) en het past bij de referenties aan de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd bij de politie. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het bewijs dan ook van uitgaan dat waar in de verklaring van [medeverdachte 2] de naam [verdachte] staat vermeld, de naam [medeverdachte 1] wordt bedoeld. Zij ziet geen reden om de verklaringen van [medeverdachte 2] van het bewijs uit te sluiten.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest nadere vragen te stellen aan medeverdachte [medeverdachte 1] , terwijl deze wel voor [verdachte] belastende verklaringen heeft afgelegd. Daarin is de verdediging beperkt. Voor de vraag of en in hoeverre het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden moet worden gekeken naar de
overall fairnessvan de procedure. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de reden waarom het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend, het gewicht van de verklaring van de getuige binnen het geheel van de resultaten van het onderzoek en het bestaan van compenserende factoren voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. [1] In de onderhavige zaak gaat het om een medeverdachte die zich op het verschoningsrecht heeft beroepen,. Het recht dat de verdediging heeft om een getuige te ondervragen staat nu eenmaal op gespannen voet met het recht van een medeverdachte die als getuige wordt opgeroepen om zich op zijn verschoningsrecht te beroepen teneinde zichzelf niet te belasten. Het zich niet kunnen beroepen op het verschoningsrecht, zou een uitholling van zijn zwijgrecht als verdachte zijn. De verklaring die deze medeverdachte als verdachte bij de politie heeft afgelegd vindt steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de waarnemingen van de politie en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] en is daarmee niet het enige, dragende bewijsmiddel in deze zaak. De rechtbank overweegt voorts dat de raadsman van verdachte, waarvan mag worden verwacht dat hij voldoende inspanning levert om de getuige te ondervragen, het verzoek tot het horen van de medeverdachte op zitting niet heeft herhaald terwijl [medeverdachte 1] wel op zitting aanwezig was. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte zelf heeft nagelaten om ter terechtzitting antwoord te geven op nadere vragen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een schending van het ondervragingsrecht. Zij ziet dan ook geen reden om de verklaringen van [medeverdachte 1] voor het bewijs uit te sluiten.
2a. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
T.a.v. parketnummer 05-133523-25, feit 1 en 2
De feiten
Op woensdag 30 april 2025 zag de politie op de A15 een Daihatsu rijden in de richting van de Duitse grens. Het voertuig gaf een melding in ANPR-systeem, waarin het was opgenomen met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit. De politie volgde de Daihatsu naar een parkeerplaats binnen de bebouwde kom van Beek (de rechtbank begrijpt: Beek Ubbergen), waar de twee inzittenden – naar later bleek [verdachte] (bestuurder) en [medeverdachte 1] (bijrijder) – in en rondom de auto bleven wachten. De politie zag dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] diverse malen op hun telefoons keken, alsof ze actief met iemand in contact waren. Enige tijd later kwam er een Toyota het parkeerterrein opgereden. [medeverdachte 1] maakte direct contact met de bestuurder van de Toyota – naar later bleek [medeverdachte 2] – en stapte bij hem in. [verdachte] bleef in de Daihatsu zitten. Na ongeveer acht minuten stapte [medeverdachte 1] weer uit de Toyota, pakte een bigshopper van de achterbank en liep terug in de richting van de Daihatsu. [verdachte] stapte uit en deed de achterklep open, waarop [medeverdachte 1] de bigshopper achter in de kofferbak van de Daihatsu zette. De politie hield daarop de drie mannen aan. [3]
In de bigshopper trof de politie een dicht getapete doos aan zonder adres erop, met daarin diverse witte doosjes met het opschrift NUTRASENSE. [4] In deze dozen werden drie zilvergekleurde vacuümverpakkingen met wit poeder aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het poeder cocaïne bevatte. In totaal werd in het pakket 1.056 gram cocaïne aangetroffen. [5]
Onder in de bigshopper vond de politie een los adreslabel van de DHL Paket und Päckchen Welt van de Deutsche Post. Als verzendadres stond een adres in Laos vermeld en als afzender een persoon uit [plaatsnaam] (Duitsland). In de portemonnee die [medeverdachte 1] bij zich droeg werd een tweetal verzendbewijzen aangetroffen van pakketten die eerder ter verzending waren aangeboden bij de Deutsche Post te [plaatsnaam] (Duitsland). Ook worden er bij [medeverdachte 1] twee geldbedragen aangetroffen van in totaal 500 en 750 euro, in biljetten van 50 euro. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van opzet en enige significante bijdrage. Verdachte heeft enkel opgetreden als chauffeur van [medeverdachte 1] , op diens verzoek. Verdachte wist niet wat er in de tas zat en kon dat ook niet zien. Als louter chauffeur had verdachte ook geen specifieke onderzoeks- of vergewisplicht. Uit het dossier blijken verder onvoldoende actieve handelingen die zijn gericht op daadwerkelijke uitvoer als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
Beoordeling door de rechtbank
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat dat hij de doos met de verdovende middelen naar Duitsland ging brengen om het pakket vanaf het postkantoor in Kleve te versturen. Hij deed dit in opdracht van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] en de chauffeur van de Daihatsu kregen daar allebei 500,00 euro voor betaald, in biljetten van 50 euro. Dit bedrag ontvingen zij van [medeverdachte 2] . Ook de verzendkosten van het pakket werden door [medeverdachte 2] betaald. [medeverdachte 1] en de chauffeur van de Daihatsu hebben in totaal twee keer in opdracht van [medeverdachte 2] een pakket naar Duitsland gebracht. [7]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij vaker pakketten met verdovende middelen heeft weggebracht. [medeverdachte 2] krijgt het adres door waar het pakket naartoe moet en pakt de verdovende middelen bij hem thuis in. Vervolgens brengt hij het pakket naar [medeverdachte 1] , die het met een chauffeur naar het postkantoor brengt. [medeverdachte 1] kreeg daarvoor per keer 1.000,00 euro betaald. [medeverdachte 2] krijgt per doos 2.000,00 euro betaald. Volgens [medeverdachte 2] heeft hij vier keer op deze wijze een pakket naar [medeverdachte 1] gebracht. De vierde keer betrof het pakket dat door de politie in Beek is onderschept. [8]
Door de politie werd onder verdachte een telefoon in beslag genomen. Uit een kort onderzoek bleek dat de telefoon zodanig was ingesteld dat berichten één uur na het verzenden of ontvangen automatisch gewist worden. In de app Signal zag de politie in een groepschat diverse berichten staan welke duiden op de handel in verdovende middelen. Deze berichten waren allemaal verstuurd en ontvangen op 30 april 2025. [9]
Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat [medeverdachte 1] en hij eerder ook medeverdachten zijn geweest in een strafzaak. [10]
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte – zelf woonachtig in [woonplaats] – samen met [medeverdachte 1] naar een parkeerplaats aan de andere kant van het land is gereden, dicht bij de grens met Duitsland, een plaats waar hij verder niets te zoeken had. Uit de waarnemingen van de politie volgt dat verdachte en [medeverdachte 1] – die verdachte nog kende van een eerdere strafzaak – op de parkeerplaats diverse malen op hun telefoons keken, alsof ze actief met iemand in contact waren. Nadat [medeverdachte 2] was gearriveerd, stapte [medeverdachte 1] bij hem in de auto en bleef verdachte in de door hem bestuurde Daihatsu zitten, waar door de politie een telefoon werd aangetroffen met daarop recente berichten die duiden op de handel in drugs. De politie heeft vervolgens waargenomen dat verdachte de achterklep van de Daihatsu opende, zodat [medeverdachte 1] het van [medeverdachte 2] overgenomen pakket in de kofferbak van de Daihatsu kon leggen. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt dat het de bedoeling was dat verdachte samen met [medeverdachte 1] naar een postkantoor in Duitsland zou rijden, waar het pakket – in opdracht van [medeverdachte 2] – bij een postkantoor zou worden afgegeven. Voor zijn bijdrage kreeg verdachte een bedrag van 500,00 euro betaald, hetzelfde bedrag als [medeverdachte 1] .
Onder de genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, gericht op het met bestemming naar het buitenland vervoeren en ter vervoer aannemen van het pakket met cocaïne. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij is van belang dat, op grond van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet, onder het ‘buiten het grondgebied brengen van middelen’ ook wordt verstaan het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden van de verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde uitvoer’). Ook acht zij – om dezelfde redenen – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder feit 2, met dien verstande dat er daarbij sprake is van eendaadse samenloop met het eerste feit.
T.a.v. parketnummer 05-199066-25
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 20, 22-23;
- het proces-verbaal van bevindingen KMar, p. 200-203;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 april 2025, p. 215 en 219.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Onder parketnummer 05-133523-25
1.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1056 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad
,ongeveer 1056 gram
, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Onder parketnummer 05-199066-25
hij op
of omstreeks30 april 2025 te Beek Ubbergen, gemeente Berg en Dal
, althans in Nederland, een of meerderereisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
- een identiteitsbewijs uit Tsjechië met documentnummer [nummer] , tenaamgestelde [naam] , en
/of
- een rijbewijs uit Tsjechië met documentnummer [nummer] , tenaamgestelde [naam] ,
waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals of vervalst
waren,
heeft afgeleverd en/ofvoorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05-133523-25
Eendaadse samenloop van:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Onder parketnummer 05-199066-25
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals of vervalst is

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat enkel het feit dat is ten laste gelegd onder parketnummer 05-199066-25 (de valse documenten) relevant is voor de straftoemeting, gelet op de bepleite vrijspraak voor de feiten die zijn tenlastegelegd onder parketnummer 05-133523-25 (de drugs). De oriëntatiepunten voor dit feit betreffen een gevangenisstraf van 2 maanden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de bekentenis van verdachte en het feit dat de pleegperiode van het ten laste gelegde feit slechts 1 dag betreft in strafmatigende zin mee te wegen. De documentatie van verdachte kan niet in strafverhogende zin worden meegewogen, nu er in de meest recente zaak nog een hoger beroep loopt en andere antecedenten niet geheel soortgelijk zijn en van meer dan 5 jaar geleden dateren.
In het geval dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde Opiumwetfeiten, heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin mee te wegen dat het aandeel van verdachte bij deze feiten gering was en dat geen sprake was van daadwerkelijke uitvoer. Ook is de eendaadse samenloop aan de orde.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de uitvoer van ruim een kilogram cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zoals cocaïne grote risico’s voor de gezondheid oplevert. De verspreiding van en handel in drugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en geweld. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van dit ernstige maatschappelijke probleem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in de afgelopen vijf jaar vaker is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 9 september 2025. Daaruit volgt dat verdachte sinds 1987 vaker met justitie in aanraking is gekomen, onder meer wegens handel en productie van harddrugs. In 2020 is verdachte ook wegens het overtreden van de Opiumwet met justitie in aanraking gekomen; deze zaak loopt nog in hoger beroep. Vanwege de lange tussenpozen tussen de delicten is nog geen sprake van een delictpatroon ten aanzien van het overtreden van de Opiumwet. De leefgebieden dagbesteding, sociaal netwerk en houding komen naar voren als delictgerelateerde factoren. Een eerder toezicht en werkstraf hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte in delictgedrag is teruggevallen. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte heeft geen hulpvragen en lijkt in staat te zijn om zelf, met zijn familie, zijn leven vorm te geven, maar hij maakt hierin pro-criminele keuzes. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor de uitvoer van harddrugs gaan bij een hoeveelheid van 1000 tot 1500 gram uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 maanden. Voor het enkele aanwezig hebben van meer dan 1000 gram harddrugs gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Ten aanzien van deze feiten geldt dat sprake is van eendaadse samenloop.
Voor het bezit van een vals paspoort geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden moet worden opgelegd. De tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2025.

Voetnoten

1.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.
2.Voor beide parketnummers is het bewijs terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025200339, gesloten op 20 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 20-22, het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 242.
4.Het proces-verbaal van bevindingen aanleiding onderzoek, p. 23.
5.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 1 mei 2025, p. 306 en het bijbehorende rapport NFiDENT van 1 mei 2025, p. 327.
6.Het proces-verbaal van bevindingen overig, p. 49 en 50.
7.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 242-243.
8.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 280, 282-283.
9.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoons, p. 60.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 219.