ECLI:NL:RBGEL:2025:9700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
453357
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 september 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren in 2012. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, na een eerdere beschikking van 7 juli 2025 waarin een tijdelijke machtiging was verleend. De rechtbank heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, waarbij getuigen zijn gehoord en de zorgen van zowel de moeder als de vader zijn meegenomen in de overwegingen. De moeder steunt het verzoek van de GI, terwijl de vader verzet aantekent en stelt dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] kampt met ernstige problematiek, waaronder suïcidale gedachten en zelfbeschadiging, en dat zij zich onveilig voelt bij haar vader. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is om haar uit het familiesysteem te halen en in een neutrale omgeving te plaatsen, waar zij de benodigde rust en hulp kan krijgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/453357 / JE RK 25-656
Datum uitspraak: 2 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Metin uit Arnhem,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Erkens uit Den Haag.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 7 juli 2025;
  • de brief van mr. Metin (verzoek oproepen getuigen) van 16 juli 2025;
  • de brief van mr. Erkens van 17 juli 2025;
  • de brief van de GI van 8 augustus 2025;
  • het bericht van mr. Metin van 12 augustus 2025;
  • de brief van mr. Metin van 13 augustus 2025;
  • twee berichten van mr. Erkens van 14 augustus 2025;
  • de brief met bijlagen van de GI van 14 augustus 2025.
1.2.
Bij beschikking van 7 juli 2025 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 juli 2025 tot 7 september 2025. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek van de GI voor het overige aangehouden, waarbij de getuigen zullen worden gehoord zoals in de beschikking van 7 juli 2025 weergegeven.
1.3.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting op 19 augustus 2025 de zes getuigen gehoord die door de vader zijn aangedragen. Daarnaast is [zus minderjarige] , de zus van [minderjarige] , als getuige gehoord op verzoek van de moeder.
1.4.
Op 19 augustus 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.5.
De zaak is tegelijkertijd behandeld met het verzoek van de vader over de zorgregeling, het contact tussen [zus minderjarige] en [minderjarige] , en de informatieverschaffing vanuit de GI over [minderjarige] (zaaknummer 455204).

2.Het verzoek

2.1.
De GI handhaaft het verzoek om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
Volgens de GI is het belangrijk dat [minderjarige] in de instelling blijft. [minderjarige] geeft herhaaldelijk aan dat zij niet bij haar vader wil wonen, omdat zij zich onveilig voelt bij haar vader. [minderjarige] wil op de groep blijven en daar hulp krijgen. De GI vindt niet dat er een goed zicht is op de thuissituatie bij de vader. Er is wel veel hulpverlening ingezet, maar steeds voor korte periodes. Tijdens de getuigenverhoren bleek daarnaast dat de hulpverleners allemaal slechts deels over de beschikbare informatie over [minderjarige] beschikken. Dit maakt het lastig om een goede beoordeling te geven over de situatie van [minderjarige] . Alle partijen, inclusief de betrokken hulpverleners, pleiten voor rust in het systeem. Dit is echter ondanks alle rechtszaken en (multidisciplinaire) overleggen nog niet gelukt. De GI erkent dat er – ook door de vader – hulpverlening is ingezet voor [minderjarige] toen zij nog thuis woonde. Deze hulpverlening was echter niet (volledig) op de hoogte van de Veilig Thuis-meldingen die dit voorjaar zijn gedaan als gevolg van de suïcidepogingen van [minderjarige] . De GI vindt dat de vader de zorgen over [minderjarige] bagatelliseert.

3.De standpunten van de ouders

3.1.
De vader voert verweer. Volgens hem is een uithuisplaatsing van [minderjarige] niet noodzakelijk. Volgens de vader deed [minderjarige] al sinds haar zesde suïcidale uitspraken, maar de huisarts van [minderjarige] heeft duidelijk aangegeven dat zij [minderjarige] niet daadwerkelijk suïcidaal vindt en dat zij de opvoedsituatie bij beide ouders als veilig beschouwt. Daarnaast heeft een psychiater in het kader van een recente zorgmachtigingsprocedure min of meer hetzelfde aangegeven over de suïcidaliteit bij [minderjarige] . De psychiater stelde dat [minderjarige] de suïcidale uitingen gebruikte om dingen gedaan te krijgen, zonder dat er sprake was van een depressie of psychose. De vader erkent dat het gedrag van [minderjarige] (zoals weglopen de snelweg op of langs het spoor lopen) zorgwekkend is, maar vindt dit geen reden voor een uithuisplaatsing.
Verder ontkent de vader de aantijgingen die zijn gedaan door zijn dochters van structurele scheldpartijen. Voor zover er wel een keer verbaal geweld heeft plaatsgevonden, is dit met [minderjarige] bij APS besproken en uitgepraat. De vader haalt aan dat [minderjarige] anderhalf jaar geleden per se bij hem wilde wonen en dat [minderjarige] haar leven nog een 9,5 gaf in gesprek met de Raad voor de Kinderbescherming. De vader stelt ook dat de getuigen stuk voor stuk geen zorgen hebben geuit over zijn bejegening tegenover de kinderen. Ook hebben de getuigen allemaal aangegeven dat zij zich vrij voelden om hun zorgen met ouders en derden te bespreken. De GZ-psycholoog van Praktijk De Wenteling heeft verklaard dat de klachten van PTSS bij [minderjarige] grotendeels weggenomen zijn in de afgelopen maanden. De vader ontkent het verhaal van geweld tegenover zijn partner, waarover [zus minderjarige] verklaard zou hebben. Hij erkent dat hij [zus minderjarige] een keer heeft geslagen, maar bestempelt dit als ‘opvoedende tik’. Zijn partner heeft ook onder ede verklaard dat er geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De vader vindt dat de moeder de kinderen manipuleert om valse beschuldigingen te doen.
De vader benadrukt dat [minderjarige] hulp nodig heeft voor haar trauma en de onrust die veroorzaakt wordt door de strijd tussen de ouders. Daarnaast erkent de vader dat de situatie complex is, onder meer vanwege de persoonlijke problematiek bij beide ouders. Een uithuisplaatsing is echter niet de oplossing. Dit vergroot de onrust juist. De vader heeft al hulpverlening ingeschakeld, zoals traumatherapie en bokstherapie, en staat open voor verdere ondersteuning. Hij pleit voor een klinische opname van enkele maanden bij Yes We Can, waarna [minderjarige] terug naar huis kan. De vader vindt de wens van [minderjarige] om niet terug naar hem te willen onvoldoende om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Hij stelt dat dit gedrag past bij een puber en dat er bij contactmomenten (zoals tijdens de zittingsdag op de rechtbank) met [minderjarige] nog steeds een goede band blijkt te zijn tussen hen. Mocht een terugkeer naar huis toch niet mogelijk zijn, dan stelt de vader voor om naar een netwerkplaatsing bij Nani of een ander familielid te kijken in plaats van een instelling.
3.2.
De moeder staat achter het verzoek. Zij benadrukt dat [minderjarige] suïcidale uitspraken doet, zichzelf beschadigt en herhaaldelijk is weggelopen, wat op zichzelf al zorgelijk is. Volgens de moeder heeft [minderjarige] een veilige plek nodig, zeker nu [minderjarige] heeft aangegeven dat zij zichzelf iets zal aandoen als ze terug moet naar haar vader. Verder is de moeder kritisch over de hulpverlening die de vader heeft ingeschakeld. Zo is APS niet bevoegd om kwetsbare kinderen als [minderjarige] te behandelen, omdat ze niet SKJ-geregistreerd zijn. Ook betwijfelt ze of [minderjarige] bij APS vrijuit kon spreken in het bijzijn van haar vader. De moeder stelt dat KF Action bij de start van de hulpverlening weldegelijk zorgen had over de bejegening door de vader. De moeder benadrukt ook dat het haar niet te doen is om de vader onderuit te halen, maar dat zij het beste wil voor haar dochter. [minderjarige] heeft een gedegen behandeling nodig binnen een voor haar rustige omgeving.

4.De verdere beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. [1]
4.2.
[minderjarige] is een meisje dat kampt met ernstige problematiek. Zij is gediagnosticeerd met PTSS, beschadigt zichzelf, doet al jarenlang suïcidale uitspraken en loopt vaak weg. Verder heeft [minderjarige] dit jaar nog een overdosis paracetamol genomen, waarna zij van school is weggelopen. Ook moest er een keer ingegrepen worden toen [minderjarige] in de buurt van het spoor liep. Niet ter discussie staat dat dit bij elkaar genomen zorgelijk is en dat [minderjarige] dus hulp nodig heeft. De vraag is of die hulp in de thuissituatie bij de vader geboden kan worden.
4.3.
[minderjarige] heeft tot voor kort bij haar vader gewoond, terwijl zij herhaaldijk heeft aangegeven dat zij zich niet veilig voelt bij haar vader. [minderjarige] heeft zelfs verklaard – zo blijkt uit het verzoekschrift van de GI – dat zij zichzelf van het leven zal beroven als ze terug moet naar huis. Daarnaast heeft [minderjarige] tegen haar voormalige basisschool en middelbare school verteld dat ze wordt gecontroleerd, geïsoleerd en uitgescholden door haar vader. Ze stelt dat haar telefoon wordt afgeluisterd, dat er opnames worden gemaakt in huis en dat ze niet vrijuit met anderen kan praten. Hoewel uit de overgelegde stukken en op basis van de getuigenverhoren niet is komen vast te staan dat dit daadwerkelijk zo is, zijn de uitspraken van [minderjarige] zeer zorgelijk te noemen. Daarbij komt dat [zus minderjarige] , de zus van [minderjarige] , ook duidelijk heeft verklaard dat er weldegelijk structureel verbaal geweld heeft plaatsgevonden vanuit de vader.
4.4.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat de vader niet altijd eerlijk lijkt te zijn en onvoldoende in staat lijkt te zijn om te reflecteren op zijn eigen handelen. Zo heeft de vader eerder aangegeven dat hij opvoedondersteuning krijgt in huis, maar later is gebleken dat dit niet het geval was: dit bleek te gaan om zijn huidige partner, die niet geschoold is om kinderen te begeleiden en zeker niet als het gaat om kinderen als [minderjarige] . Daarnaast stelt de kinderrechter vraagtekens bij de hulpverlener vanuit APS, die ook niet geschoold is in het begeleiden van kinderen en alleen begeleiding biedt ‘op basis van eigen ervaring en empathie voor het kind’. Daarnaast heeft de hulpverlener van APS aangegeven dat hij niet bekend is met de term traumasensitieve begeleiding, terwijl juist gebleken is dat [minderjarige] getraumatiseerd is. Wel is er andere hulpverlening ingezet (ook door de vader), zoals een GZ-psycholoog voor [minderjarige] vanuit Praktijk De Wenteling, spoedhulp vanuit JB Zorg en kickbokstraining vanuit KF Action. Ook de huisarts was betrokken bij [minderjarige] . Deze instanties hebben bijna allemaal geen concrete zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader of over zijn bejegening richting de kinderen. De hulpverleners bleken echter ook niet allemaal volledig op de hoogte te zijn van de complete situatie van [minderjarige] . Zo heeft de GZ-psycholoog verklaard dat zij niets wist van de Veilig Thuis-meldingen en suïcidepogingen van [minderjarige] dit voorjaar. Ook heeft zij zich bewust niet bemoeid met het systeem rondom [minderjarige] . JB Zorg is alleen in september/oktober 2024 betrokken geweest, nadat er een conflict ontstaan was tussen de moeder en [minderjarige] . De betrokken hulpverlener heeft verklaard dat zij zich destijds puur heeft gefocust op de directe onveiligheid voor [minderjarige] en niet ‘diep heeft gegraven’. JB Zorg is daarna nog een keer betrokken geweest in het kader van het contact tussen de kinderen onderling, maar heeft zich toen niet meer gericht op de zorgen rondom [minderjarige] . De huisarts heeft ook geen zorgen over de bejegening vanuit de vader of over diens opvoedsituatie, maar de huisarts heeft tegelijkertijd verklaard zich enkel te baseren op gesprekken met de ouders. KF Action heeft wél verklaard dat zij aan het begin van de behandeling zorgen had over de bejegening vanuit de vader, naar aanleiding van wat [minderjarige] haar hierover vertelde. Vervolgens heeft [minderjarige] bij KF Action aangegeven dat de situatie thuis verbeterd is, maar dit strookt niet met wat zij nu aangeeft.
4.5.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat er nooit echt goed en volledig zicht is geweest op de opvoedsituatie bij de vader thuis. Gelet hierop, in combinatie met de zorgen over [minderjarige] en de uitspraken die zij heeft gedaan over de thuissituatie bij de vader, is het niet in het belang van [minderjarige] om weer terug te gaan naar haar vader. Nog los van de vraag of de vader daadwerkelijk in staat is om [minderjarige] een veilige opvoedsituatie te bieden, oordeelt de kinderrechter dat [minderjarige] , vanwege haar ernstige problematiek en de 'ruis' in het familiesysteem, op een neutrale plek moet verblijven om de benodigde rust te krijgen. Hierover waren de hulpverleners tijdens het getuigenverhoor het ook eens: [minderjarige] heeft rust nodig. Naar het oordeel van de kinderrechter is hiervoor nodig dat [minderjarige] uit het familiesysteem gehaald wordt. De gedragswetenschapper van de instelling waar [minderjarige] nu verblijft, heeft verklaard dat [minderjarige] zich daar veilig voelt en zich steeds meer openstelt. Er wordt een langdurig traject gestart met traumabehandeling, bokstherapie en therapie gericht op het aangeven van grenzen en identiteitsontwikkeling. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] zich in rust kan focussen op dit traject. Een tijdelijke opname bij Yes We Can of een netwerkplaatsing vindt de kinderrechter niet in het belang van [minderjarige] . Dit zou betekenen dat zij (na korte tijd) weer terugkeert in het familiesysteem, terwijl niet uitgesloten kan worden dat een groot deel van de problematiek bij [minderjarige] uit dit systeem voortkomt. Daarnaast heeft [minderjarige] herhaaldelijk aangegeven dat ze zichzelf van het leven zal beroven als ze terug moet naar huis. Een tijdelijke opname of netwerkplaatsing biedt niet de lange termijn rust en veiligheid die de kinderrechter nodig vindt voor [minderjarige] .
4.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van:
o
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 juni 2026;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. van Arem, mr. A.A.M. Bögemann en mr. M. van der Linde, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025, in aanwezigheid van S.C. Dijksterhuis als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.