ECLI:NL:RBGEL:2025:949

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
11413293 \ HA VERZ 24-67
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens herhaaldelijk alcoholgebruik op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was op 1 november 2022 in dienst getreden als Bankwerker A en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft op 18 september 2024 de werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij herhaaldelijk onder invloed van alcohol op het werk verscheen. Dit ontslag volgde na meerdere waarschuwingen en gesprekken over zijn alcoholgebruik, waarbij de werkgever had aangeboden om de werknemer te helpen met zijn problemen. De werknemer heeft zich op 15 april 2024 ziekgemeld en na een periode van ziekte weer gedeeltelijk gewerkt. Echter, op 8 augustus 2024 werd hij opnieuw aangesproken op zijn alcoholgebruik. De werknemer heeft het ontslag op staande voet betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van zijn salaris. De rechtbank oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De werkgever had voldoende bewijs geleverd dat de werknemer herhaaldelijk alcohol had gebruikt en dat dit gedrag niet getolereerd kon worden. De rechtbank wees de verzoeken van de werknemer af en stelde hem in de proceskosten aansprakelijk.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11413293 \ HA VERZ 24-67 \ 560 \ 40140
uitspraak van 4 februari 2025
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verwerende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek
gemachtigde mr. A. Achouitar
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verzoekende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek
gemachtigde mr. E. van den Bosch
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 15 november 2024 inclusief producties 1 t/m 10;
- het verweerschrift tevens houdende een verzoekschrift voorwaardelijke ontbinding inclusief producties 1 t/m 15;
- de aanvullende productie (11) van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling is gehouden op 7 januari 2025. [verzoeker] was aanwezig en werd bijgestaan door mr. A. Achouitar en mr. R.K.A. Kop. Namens [verweerster] was aanwezig [naam 1] , bijgestaan door mr. E. van den Bosch.
Mr. Achouitar heeft pleitaantekeningen voorgedragen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Vervolgens is de datum van de beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is actief binnen de grofkeramische industrie en richt zich op het ontwikkelen van zware machines met behulp van gevaarlijke gereedschappen en voertuigen.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [datum] 1991 , is op 1 november 2022 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van Bankwerker A, thans op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een bruto salaris van € 3.514,00 per maand.
2.3.
Op 15 november 2023 heeft [verweerster] geconstateerd dat [verzoeker] naar alcohol ruikt. Tijdens een gesprek met [naam 1] (directeur [verweerster] , hierna te noemen [naam 1] ) en [naam 2] (leidinggevende van [verzoeker] , hierna te noemen [naam 2] ) heeft [verzoeker] toegegeven dat hij privéproblemen heeft en dat zijn alcoholgebruik daarmee samenhangt.
2.3.1.
In het gespreksverslag is opgenomen:
“(..) Er is door je leidinggevende, maar ook door ondergetekende tijdens het gesprek ontegenzeggelijk waargenomen (geroken) dat je alcohol had gebruikt, en na enig aandringen heb jij dit ook toegegeven.
Jij hebt aangegeven dat het gebruik van alcohol te maken heeft met je thuissituatie en dat jij dit mogelijk niet alleen kunt oplossen. Wij hebben jou dan ook aangeboden om je te helpen om dit probleem aan te pakken. Daartoe wordt contact opgenomen met de bedrijfsarts om te kijken welke weg wij gezamenlijk kunnen bewandelen.
Het is aan jou heel duidelijk te kennen gegeven tijdens dit gesprek dat het gebruik van alcohol of andere stimulerende middelen op geen enkele wijze geoorloofd is tijdens en/of op het werk. Indien dit in de toekomst opnieuw wordt geconstateerd zal dit onherroepelijk leiden tot ontslag op staande voet. (..)”
2.4.
Op 5 januari 2024 heeft [verzoeker] zich verslapen. Tijdens een gesprek op 8 januari 2024 daarover tussen [naam 2] en [verzoeker] is ook het alcoholgebruik van [verzoeker] in de privésfeer besproken.
2.5.
Op 18 januari 2024 is [verzoeker] op consult geweest bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft [verzoeker] vervolgens verwezen naar een psycholoog.
2.6.
Op 28 februari 2024 heeft [verzoeker] een intakegesprek gehad met GZ-psychologe [naam 3] (hierna verder: [naam 3] ). [naam 3] heeft vervolgens een interventie-/begeleidingstraject voorgesteld met als doel [verzoeker] op goede wijze te ondersteunen en waarbij de focus ligt op klachtenreductie, herstel van zijn belastbaarheid/inzetbaarheid en terugvalpreventie. [verweerster] heeft de kosten voor dit traject (€ 2.137,50) betaald.
2.7.
[verzoeker] heeft zich op 15 april 2024 ziekgemeld.
2.8.
Op 6 mei 2024 is [verzoeker] op consult geweest bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geadviseerd dat [verzoeker] per 20 mei 2024 kon starten met het werken van halve dagen. [naam 2] en [verzoeker] hebben uiteindelijk in overleg afgesproken dat [verzoeker] vanaf 24 juni 2024 zou beginnen met halve dagen en na zijn vakantie op 5 augustus pas volledig zou starten. De gemaakte afspraken zijn bevestigd door de bedrijfsarts in het gespreksverslag van 11 juli 2024. In dat verslag heeft de bedrijfsarts eveneens meegedeeld dat de gesprekken met de psychologe doorlopend plaatsvinden.
2.9.
Op 8 augustus 2024 heeft een collega van [verzoeker] hem aangesproken dat hij naar alcohol ruikt. [verzoeker] heeft hierop aangegeven dat hij de avond ervoor alcohol heeft gedronken met vrienden.
2.10.
Op 9 en 13 augustus 2024 is [verzoeker] te laat op het werk verschenen.
2.11.
Op 2 september 2024 heeft [verzoeker] telefonisch aan [verweerster] doorgegeven dat hij niet in staat was om te komen werken omdat hij de dag ervoor door vijf jongens in elkaar was geslagen als gevolg waarvan hij een hersenschudding en gekneusde ribben had.
2.12.
Op 9 september 2024 heeft [verweerster] een verklaring van Arbo Unie B.V. ontvangen. Daarin is aangegeven dat [verzoeker] aan de hand van een online vragenlijst heeft verklaard op korte termijn weer volledig te kunnen werken. De Arbo Unie vond het daarom niet noodzakelijk om een (vervolg)afspraak met [verzoeker] te maken. Op 11 september 2024 is [verzoeker] door de bedrijfsarts gezien. Geadviseerd is die week het werk op te starten na een gesprek tussen [verweerster] en [verzoeker] .
2.13.
Op 12 september 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [naam 1] en [naam 2] , waarbij gesproken is over het incident op 2 september 2024 (r.o. 2.11). [verweerster] heeft vervolgens uitgesproken dat meerdere collega’s hebben geklaagd dat [verzoeker] regelmatig afwezig is en zij niet op hem kunnen rekenen, zonder dat er (merkbaar) consequenties aan worden verbonden door [verweerster] . [verweerster] heeft [verzoeker] meegedeeld dat het aan hem is om zijn inzet te tonen en te laten zien dat hij zijn verantwoordelijkheden kan dragen.
2.14.
Op 16 september 2024 is [verzoeker] op het werk verschenen. Omdat [naam 2] en [naam 1] voor werk in het buitenland verbleven heeft [verzoeker] zich bij plaatsvervangend chef [naam 4] en voorman [naam 5] gemeld om een opdracht te vragen. [naam 4] en [naam 5] hadden het vermoeden dat [verzoeker] alcohol had gebruikt en hebben hem hierop aangesproken. Hoewel partijen erover twisten of het afnemen van een blaastest is besproken, zijn ze het erover eens dat [verzoeker] na dit gesprek naar huis is gegaan.
2.15.
Op 18 september 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen.
2.16.
In de schriftelijke bevestiging van het ontslag op staande voet, is, voor zover thans van belang, opgenomen:
“(..)
-
Op 15 november 2023 is geconstateerd dat je alcoholische drank heb gebruikt tijdens het werk. Jij hebt dit toegegeven en we zijn daarna overeengekomen dat [verweerster] jou zou helpen om het drankprobleem aan te pakken. Tevens is jou destijds te kennen gegeven dat bij een volgende constatering van drankgebruik dit zou leiden tot ontslag op staande voet. Jij bent hiermee akkoord gegaan en je hebt een verklaring ondertekend die het bovenstaande bevestigd.
-
Op 05-01-2024 ben je niet op komen dagen op je werk (..)
-
Op maandag 08-01-2024 is tijdens een gesprek met je leidinggevende aangegeven dat het onacceptabel is om afwezig te zijn zonder afmelding. Ook toen is weer gesproken over alcoholgebruik, met name in privé tijd, maar wel met gevolgen voor de werkgever.
-
Je hebt op kosten van [verweerster] (..) hulp aangeboden gekregen en geaccepteerd om aan het drankprobleem te werken.
-
Vervolgens ben je langere tijd afwezig geweest in verband met ziekte of doordat je jezelf niet in staat voelde om te werken.
(..)
-
Op 5 augustus 2024 ben je toen weer hele dagen gaan werken.
-
Op 8 augustus 2024 ben je door een voorman aangesproken op het feit dat je naar alcohol rook, waarop jij aangaf dat je de avond ervoor met vrienden gedronken had. Opnieuw is je aangegeven dat drank niet de oplossing is voor je problemen.
-
Op 9 augustus 2024 ben je zonder opgaaf van redenen opnieuw niet op je werk verschenen.
(..)
-
Op 2 september ben je niet om 7.00 uur op je werk verschenen en heb je ook niets van je laten horen. Om 12.00 heb je gebeld met de mededeling dat je in elkaar geslagen en beroofd was.
Je zou bij de huisarts geweest zijn en een hersenschudding hebben. Aangifte is niet gedaan, hoewel je dit wel aan ondergetekende hebt aangegeven.
-
Op 12 september 2024 is er opnieuw een gesprek geweest (..) waarbij duidelijk is gesteld dat je al je krediet had verspeeld, en dat verdere misstappen niet meer zullen worden getolereerd.
-
Op 16 september is opnieuw geconstateerd dat je naar alcohol rook en ben je naar huis gestuurd.
(..)
Door uw handelen heeft u een dringende reden veroorzaakt die volledig aan u te wijten valt.
2.17.
Op 20 september 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 6] , [verzoeker] en zijn vader, waarbij het alcoholgebruik van [verzoeker] ter sprake is gekomen. [verzoeker] heeft de bedrijfseigendommen ingeleverd en tevens gevraagd of het mogelijk was een vaststellingsovereenkomst te sluiten, omdat hij vanwege het ontslag op staande voet geen WW-uitkering kan aanvragen. Vanuit [verweerster] is aangegeven dat zij de mogelijkheden daartoe zou onderzoeken, maar uiteindelijk heeft zij meegedeeld dat dit niet mogelijk was.
2.18.
[verzoeker] heeft zich vervolgens tot zijn gemachtigde gewend. Laatstgenoemde heeft bij e-mail van 21 oktober 2024 het standpunt ingenomen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat geen sprake is van een dringende reden. Namens [verzoeker] is verzocht het ontslag op staande voet in te trekken en is aanspraak gemaakt op betaling van het salaris, onder aanzegging van een verzoekschriftprocedure mocht [verweerster] daarmee in gebreke blijven.
2.19.
Bij e-mail van 1 november 2024 heeft de gemachtigde van [verweerster] daarop gereageerd en het standpunt gehandhaafd dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven.

3.Het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Bij wijze van een voorlopige voorziening (art. 223 Rv):
I. [verweerster] , voor de duur van het geding, te veroordelen aan [verzoeker] te betalen het salaris van € 3.304,- bruto per maand te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 18 september 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
En in de hoofdzaak:
II. het ontslag op staande voet te vernietigen;
III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] van
€ 3.304,- bruto, vanaf 18 september 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging (art. 7:625 BW);
IV. voor zover de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen;
V. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid over de hiervoor genoemde bedragen;
VI. met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .
[verweerster] heeft bij haar voorwaardelijke tegenverzoek primair verzocht voor recht te verklaren dat sprake is van een rechtsgeldige opzegging door [verweerster] .
De kantonrechter beschouwt dit echter niet als een tegenverzoek, maar als een betwisting met conclusie tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] . Gelet daarop zal, in het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, enkel over het voorwaardelijke subsidiaire tegenverzoek van [verweerster] worden geoordeeld, namelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] wegens een verstoorde verhouding (g-grond), met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven.
4.2.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of [verweerster] [verzoeker] op 18 september 2024 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Bij de beoordeling van de vraag óf er sprake is van zodanige dringende redenen die ontslag op staande voet rechtvaardigen moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.4.
De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij [verweerster] . Voor de beoordeling van de vraag of het door [verweerster] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] bij brief van 18 september 2024 (productie 5 bij verzoekschrift) opgegeven ontslagredenen maatgevend.
4.5.
Gelet op de inhoud van de ontslagbrief van 18 september 2024 (grotendeels geciteerd onder r.o. 2.16) hebben de volgende omstandigheden een dringende reden opgeleverd: (i) het gebruiken van alcoholische drank voor of tijdens het werk (op 15 november, 8 augustus, 16 september 2024), (ii) de gesprekken die over alcoholgebruik hebben plaatsgevonden (op 15 november 2023, 8 januari en 12 september 2024 waarop een laatste waarschuwing is gegeven) en de gegeven begeleiding daarin, (iii) het niet komen opdagen op het werk zonder voorafgaande afmelding (op 5 januari, 9 augustus, 13 augustus 2 september 2024) en (iv) de constatering op 16 september 2024 dat [verzoeker] (opnieuw) naar alcohol rook.
4.6.
[verzoeker] stelt dat het ontslag op staande voet is gebaseerd op een samengestelde dringende reden, nu in de ontslagbrief niet de zin is opgenomen dat ‘alle genoemde redenen op zichzelf en in onderling verband beschouwd een dringende reden opleveren’. Aangezien elke reden op zich niet als dringend is te kwalificeren en niet is voldaan aan de onverwijldheidseis, kan het ontslag op staande voet volgens [verzoeker] geen stand houden.
[verweerster] kwalificeert de constatering op 16 september 2024 op zichzelf als de dringende reden, die in het licht van de daaraan voorafgaande gedragingen moet worden beschouwd. De kantonrechter maakt daaruit op dat de constatering op 16 september 2024 als het ware de druppel was die de emmer deed overlopen.
4.7.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (waaronder HR 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:1008) volgt dat in het geval een bepaalde gedraging van de werknemer de druppel is die de emmer doet overlopen, en de werkgever meent dat bij het ontslag ook gewicht toekomt aan eerdere gedragingen, die weliswaar niet als zodanig aan het ontslag ten grondslag liggen, moet het voor de werknemer ten tijde van de mededeling van de ontslagreden duidelijk zijn dat die eerdere gedragingen mede bepalend waren voor het oordeel van de werkgever dat ontslag op staande voet op zijn plaats was. Aan deze eis is niet alleen voldaan als die eerdere gedragingen in de medegedeelde ontslagreden zijn aangeduid, maar ook als de werknemer in de gegeven omstandigheden moet hebben begrepen dat eerdere gedragingen van hem hebben bijgedragen tot voormeld oordeel van de werkgever.
4.8.
De kantonrechter oordeelt dat het [verzoeker] niet alleen op basis van de ontslagbrief maar ook door de feitelijke gang van zaken duidelijk moet zijn geweest dat eerdere gedragingen van hem hebben bijgedragen tot het gegeven ontslag op staande voet op 18 september 2024. Uit het gespreksverslag van 15 november 2023 blijkt dat [verweerster] aan [verzoeker] expliciet heeft meegedeeld dat als in de toekomst alcoholgebruik zou worden geconstateerd, dit onherroepelijk zou leiden tot een ontslag op staande voet. Daarbij heeft [verweerster] , na de vele gesprekken die partijen hebben gevoerd over de privésituatie van [verzoeker] en zijn alcoholgebruik, in het gesprek van 12 september 2024 naar [verzoeker] uitgesproken dat het aan hem was om te laten zien dat hij, met de handvatten die hij uit het gevolgde begeleidingstraject heeft gekregen, zijn verantwoordelijkheden kan dragen en inzet kan tonen om zo weer krediet bij zijn collega’s op te bouwen. Aangezien de gesprekken steeds over dezelfde problematiek zijn gegaan en [verweerster] [verzoeker] duidelijk heeft meegedeeld wat zij van [verzoeker] verwachtte, had het [verzoeker] duidelijk moeten zijn dat zijn gedragingen, zoals het onder invloed van alcohol op werk verschijnen en zonder voorafgaande mededeling niet afwezig zijn hebben bijgedragen tot het gegeven ontslag op staande voet nadat op 16 september 2024 opnieuw alcoholgebruik werd geconstateerd. Gelet hierop zal de onverwijldheid van de opzegging alleen gerelateerd worden aan de laatste gedraging (op 16 september 2024) die als dringende reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd en zijn de eerdere gedragingen voor de onverwijldheid van het ontslag niet relevant.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] in de gegeven omstandigheden van het geval [verzoeker] wegens een dringende reden rechtsgeldig op staande voet heeft kunnen ontslaan en overweegt daartoe het volgende. [verzoeker] was een gewaarschuwd man. Op 15 november 2023 heeft hij een waarschuwing gekregen met betrekking tot alcoholgebruik voor/tijdens werktijd. In die waarschuwing is aan hem benadrukt dat dit gedrag niet wordt getolereerd. Ook is [verzoeker] erop gewezen dat ontslag op staande voet een maatregel kan zijn als hij geen gevolg zou geven aan de waarschuwing. [verweerster] heeft er vanuit het oogpunt van een goede bedrijfsvoering belang bij dat een werknemer tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden niet onder invloed van alcohol verkeert. [verzoeker] behoorde zich dan ook bewust te zijn van het belang dat [verweerster] erbij had dat hij geen alcohol onder werktijd zou nuttigen, of in ieder geval niet onder invloed zou zijn tijdens werktijd. Evenwel is [verzoeker] (opnieuw) onder invloed op het werk verschenen, hetgeen [verweerster] , tegenover de kale betwisting van [verzoeker] , voldoende aannemelijk heeft gemaakt door overlegging van de verklaringen van [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (producties 12 t/m 14 bij verweerschrift). Hierdoor is sprake van een omstandigheid die in artikel 7:678 lid 2 aanhef en sub c BW wordt genoemd als een voorbeeld van een dringende reden voor de werkgever.
4.10.
Vervolgens stelt [verzoeker] dat het ontslag niet onverwijld is gegeven omdat hij op 17 en 18 september 2024 nog heeft gewerkt. Beslissend voor de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven is het tijdstip waarop de dringende reden, die aan het ontslag op staande voet ten grondslag wordt gelegd, ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Tussen partijen staat niet staat ter discussie dat [naam 1] en [naam 6] de bevoegde personen waren om hierover te beslissen, dat zij op 16 en 17 september 2024 in het buitenland verbleven in verband met werk en op 18 september 2024 weer op het werk aanwezig waren. [verweerster] heeft onbetwist gesteld dat [naam 1] en [naam 6] pas op 18 september 2024 bekend zijn geworden met hetgeen op 16 september 2024 is voorgevallen, waarna zij direct met [verzoeker] in gesprek zijn gegaan en [verzoeker] vervolgens op staande voet hebben ontslagen. Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [verweerster] voortvarend genoeg heeft gehandeld.
4.11.
[verzoeker] verwijt [verweerster] voorts nog dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan, rekening houdend met de richtlijnen van de STECR Werkwijzer Verslaving en werk, omdat [verzoeker] kampte met een alcoholverslaving en [verweerster] daarvan op de hoogte was, althans dat had zij moeten vermoeden.
Van een goed werkgever mag worden verwacht dat deze in zekere mate hulp en begeleiding biedt aan een werknemer die kampt met een alcoholverslaving of een structureel alcoholprobleem. Om te beoordelen of [verweerster] aan deze verplichting heeft voldaan, is het eerst aan [verzoeker] om voldoende aannemelijk te maken dát destijds sprake was van een alcoholverslaving en niet van een incidenteel teveel alcoholgebruik. [verzoeker] heeft daar zelf echter nauwelijks details over verstrekt. Voorts wezen de signalen die [verweerster] heeft ontvangen daar ook niet op. In de verslagen van de bedrijfsarts is nimmer de term ‘alcoholverslaving’ genoemd. [verweerster] heeft daarnaast onbetwist gesteld dat zij rond september 2024 van de bedrijfsarts teruggekoppeld kreeg dat [verzoeker] zichzelf weer in staat achtte volledig te gaan werken. Dit werd ook bevestigd door de mededeling van de Arbo Unie naar aanleiding van de door [verzoeker] ingevulde vragenlijst. Daarnaast heeft [verzoeker] zelf ook richting [verweerster] aangegeven dat hij zichzelf weer in staat achtte te gaan werken. Dat [verzoeker] de situatie ‘rooskleuriger’ heeft voorgedaan dan het daadwerkelijk was – zoals hij ter zitting heeft erkend – omdat hij bang was zijn baan kwijt te raken, hetgeen voorstelbaar is, laat onverlet dat [verweerster] gelet op alle positieve terugkoppelingen er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat [verzoeker] in staat was weer zijn werkzaamheden te hervatten.
Op grond daarvan valt dan ook niet in te zien wat [verweerster] meer of anders had moeten doen om te onderkennen of te vermoeden dat [verzoeker] – in tegenstelling tot die positieve terugkoppeling – toch niet in staat was zijn werk te hervatten. [verzoeker] kon desgevraagd ook niet aangeven wat [verweerster] volgens hem had behoren te doen, behalve dat [verweerster] [verzoeker] (meer) tijd en ruimte had moeten geven en een beroep op haar verzekering kon doen. Daar was echter geen kenbare aanleiding toe. Gelet daarop heeft [verzoeker] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake was van een dermate ernstig alcoholprobleem (alcoholverslaving), dat zodanig bekend moet worden geacht bij [verweerster] dat daar, mede in het licht van de STECR Werkwijzer – een (nadere) taak voor [verweerster] als werkgever was weggelegd, naast de begeleiding die zij [verzoeker] reeds (kosteloos) heeft geboden.
4.12.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 18 september 2024 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het opzegverbod bij ziekte op grond van artikel 7:670 lid 2 sub c BW niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat de door [verzoeker] verzochte loonvordering en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen worden afgewezen nu daar geen grond voor aanwezig is.
4.13.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is opgezegd, is zij (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd (artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW).
Artikel 7:673 lid 7 sub c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet verschuldigd is als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Zoals reeds is geoordeeld, is het ontslag op staande voet door [verweerster] terecht gegeven (onder meer) omdat aan het ontslag een dringende reden ten grondslag heeft gelegen. Hoewel de aanwezigheid van een dringende reden niet zonder meer hoeft te betekenen dat ook sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die in dit geval de dringende reden vormen wel een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Deze ernstige verwijtbaarheid ligt besloten in de gedraging die tot het ontslag heeft geleid. [verzoeker] heeft ook niet onderbouwd gesteld waarom, als de kantonrechter zal oordelen dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven vanwege een dringende reden, zijn handelen niet als ernstig verwijtbaar zou moeten worden aangemerkt.
4.14.
De meegevorderde wettelijke rente wordt eveneens afgewezen, nu die daarmee samenhangt.
voorlopige voorziening ex artikel 233 Rv
4.15.
De gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen nu daar geen grondslag voor is.
het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster]
4.16.
[verweerster] heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Aangezien het ontslag op staande voet niet zal worden vernietigd, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van dit voorwaardelijk verzoek.
proceskosten
4.17.
[verzoeker] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, waaronder de nakosten, dragen.
Deze worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 543,00
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 678,00
4.18.
De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.