Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
.De proceskosten van [eiser] worden derhalve begroot op:
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, LH Glasvezeltechniek B.V. De werknemer had een arbeidsovereenkomst met de werkgever, die op 23 november 2023 opnieuw was aangegaan. Partijen hebben vervolgens in goed overleg besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen en hebben een beëindigingsovereenkomst opgesteld, waarin onder andere is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2024 eindigt en dat de werkgever een bedrag van € 12.193,55 aan de werknemer moet betalen. De overeenkomst bevatte een bepaling dat bij niet-nakoming van betaling de gehele vordering direct opeisbaar zou zijn.
De werknemer heeft in zijn vordering gesteld dat de werkgever niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De werkgever heeft slechts gedeeltelijke betalingen verricht, en na een betaling op 14 oktober 2024 heeft hij geen verdere betalingen gedaan, ondanks sommatie. De werknemer vorderde bij de rechtbank een bedrag van € 9.329,53 aan hoofdsom, alsook de proceskosten. De werkgever heeft de hoogte van de vordering erkend tijdens de zitting, waardoor er geen discussie meer bestond over het verschuldigde bedrag.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op de gevorderde betaling van € 9.329,53 en heeft de werkgever veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 903,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever het bedrag onmiddellijk moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter op 24 oktober 2025.