ECLI:NL:RBGEL:2025:945

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
233668
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 april 2024, waarbij de verdachte de benadeelde partij, [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een conflict op straat, de benadeelde met een vuistslag op het gezicht sloeg en hem vervolgens een harde trap tegen het onderbeen gaf, wat resulteerde in een dubbele beenbreuk die operatief moest worden hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kracht van de trap en het feit dat de verdachte enige kickbokslessen had gevolgd. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, evenals een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend in verband met de zware mishandeling. De rechtbank kende een bedrag van € 21.123,37 toe aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gevolgen van geweld en de verantwoordelijkheid van de dader voor de schade die is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-233668-24
Datum uitspraak : 4 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
21 januari 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] , aan [benadeelde] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheen- en kuitbeen (die operatief hersteld moest worden), heeft toegebracht door die [benadeelde] :
- met kracht en/of met gebalde vuist in/op/tegen de oog en/of het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor die [benadeelde] (met het hoofd tegen/op de grond) ten val is gekomen en/of (vervolgens)
- een of meerdere malen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, met kracht en/of geschoeide voet op/tegen de (onder)been te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met kracht en/of met gebalde vuist in/op/tegen de oog en/of het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt, waardoor die [benadeelde] (met het hoofd op/tegen de grond) ten val is gekomen en/of
(vervolgens)
- een of meerdere malen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, met kracht en/of geschoeide voet op/tegen de (onder)been van die [benadeelde] heeft geschopt of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] :
- met kracht en/of met gebalde vuist in/op/tegen de oog en/of het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor die [benadeelde] (met het hoofd tegen/op de grond) ten val is gekomen en/of (vervolgens)
- een of meerdere malen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, met kracht en/of geschoeide voet op/tegen de (onder)been te schoppen en/of te trappen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheen- en kuitbeen (die operatief hersteld moest worden) ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (meer subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde onderdelen. Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde is daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen zijn onderbeen heeft geschopt, dan wel dat het letsel van aangever door een trap tegen het been is ontstaan. Het letsel past namelijk ook goed bij het verdraaien/verstappen bij een ongelukkige val. Bovendien is de kans dat iemand bij een schop tegen het onderbeen zwaar lichamelijk letsel oploopt niet aanmerkelijk te achten, en is dus het opzet op dat letsel niet te bewijzen.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aan het verweer tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte aangever heeft geslagen en geschopt.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 14 april 2024 op de [adres 2] in [plaats 1] was en hij daar in conflict is gekomen met onder anderen aangever [benadeelde] . Wanneer in het dossier wordt gesproken over een lange, blonde man in een rokkostuum, dan is hij dat. [2]
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij de betreffende nacht op de [adres 2] in [plaats 1] tegenover twee jongens stond. Jongen 1 was ongeveer twee meter lang en had blond haar. Jongen 2 was kleiner. Plots voelde aangever een harde klap met gebalde vuist op zijn linkeroog. Hij zag dat jongen 2 zijn armen niet bewoog, dus hij concludeerde dat jongen 1 hem de vuistslag gaf. De vuistslag was met zoveel kracht dat aangever zijn evenwicht verloor en achterover op straat viel. Hierdoor raakte hij met zijn linkerslaap de grond. Hij voelde een impact op zijn rechteronderbeen. Hij voelde een stekende en kloppende pijn. Zijn voet lag er onnatuurlijk bij. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar werden breuken in zijn rechter kuit- en scheenbeen geconstateerd. De volgende ochtend is aangever geopereerd en is zijn been met platen en schroeven vastgezet. [3]
Getuige [getuige 1] is een vriend van verdachte en hij was die nacht samen met hem op de [adres 2] in [plaats 1] . [getuige 1] zag dat verdachte mensen vroeg naar een sigaret. Op enig moment ontstond er een conflict tussen verdachte en twee mannen (
de rechtbank begrijpt: aangever [benadeelde] en diens vriend [vriend van benadeelde] ). [getuige 1] is erbij gaan staan en raakte in gesprek met één van de mannen (man 1). Hij zag dat er een conflict ontstond tussen verdachte en de andere man (man 2). Man 2 ging dicht op verdachte staan en verdachte gaf de man een duw. Daarna probeerde man 2 uit te halen naar verdachte, die de slag ontweek en reageerde met een harde rechter vuistslag. Verdachte raakte man 2 met kracht op zijn linker kaak en de man viel gelijk achterover op de grond. [getuige 1] zag vervolgens dat verdachte man 2 een trap gaf. Dit was een lompe trap met kracht. Man 2 bleef liggen. [4]
Getuige [getuige 2] zat met zijn broertje op het terras op de [adres 2] in [plaats 1] en hij zag op afstand een opstootje ontstaan tussen vier personen. De getuige omschrijft de persoon die geweld gebruikt heeft als een lange, blonde jongen met een rokkostuum aan. Hij zag dat het slachtoffer hard op zijn been getrapt werd door deze jongen. De getuige is samen met zijn broertje naar de situatie toegelopen. Toen zij erbij kwamen, stopte de jongen met het geweld en liep hij weg. Het slachtoffer kon niet meer opstaan. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij vanaf het terras aan de [adres 2] in [plaats 1] een lange, blonde jongen zag lopen die dronken was. Hij had een net pak aan met een langere achterkant. Hij zag twee mannen van rond de 50 jaar op het plein lopen. Op enig moment zag hij dat de lange, blonde jongen één van de twee mannen op de grond duwde. De andere man kwam verhaal halen. De lange, blonde jongen liep af en toe weg, maar bleef de confrontatie opzoeken. De jongen duwde ook de andere man naar de grond en er ontstond een duw- en trekpartij. Eén van de mannen stond op en werd met kracht geslagen door de lange, blonde jongen. De jongen liep vervolgens naar de man op de grond toe en gaf hem een harde trap. De getuige is er met zijn broer naartoe gelopen en de lange, blonde jongen liep toen weg. De man die geschopt was, zat nog op de grond en had veel pijn. Hij kon niet opstaan. [6]
De rechtbank overweegt dat uit voorgaande verklaringen volgt dat verdachte aangever [benadeelde] met kracht een vuistslag heeft gegeven tegen zijn gezicht waarna [benadeelde] is gevallen en hij, terwijl [benadeelde] op de grond lag, hem een harde trap heeft gegeven op zijn been.
Dat verdachte niet aangever [benadeelde] zou hebben geslagen en geschopt, maar diens vriend [vriend van benadeelde] , zoals door de verdediging betoogd, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Aangever [benadeelde] is immers de persoon die niet meer kon opstaan.
Ook het standpunt van de verdediging dat aangever zijn been zou hebben gebroken doordat hij ongelukkig is gevallen, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaring van aangever [benadeelde] volgt dat hij een impact voelde op zijn been. Naar het oordeel van de rechtbank past dit bij het uitoefenen van geweld op dat been, zoals het geven van de bewezen verklaarde harde trap, en niet bij het zich verstappen of verdraaien.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van de trap op het been had aangever een dubbele beenbreuk, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Er zijn platen en schroeven in zijn been gezet, die tijdens een tweede operatie weer moesten worden verwijderd. Op de terechtzitting heeft aangever toegelicht dat hij ook nu nog, ruim negen maanden na het voorval, veel beperkingen in het dagelijks leven ondervindt; hij kan slechts moeizaam lopen, niet fietsen en is aangewezen op een scootmobiel. Hij heeft twee keer in de week fysiotherapie en nader operatief ingrijpen is nog te verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte ook opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De vraag die vervolgens rijst, is of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte, een man met een fors postuur, heeft het op de grond liggende slachtoffer volgens getuigen hard/met kracht op zijn been getrapt. De rechtbank neemt aan dat verdachte hierbij schoenen aan had. Deze trap was zodanig hard dat het been op twee plaatsen is gebroken. Wanneer je op die manier een persoon op zijn been trapt, geeft dat een aanmerkelijke kans op zwaar letsel, een kans die ook daadwerkelijk is verwezenlijkt. Door zo hard te trappen dat het been van het slachtoffer doormidden brak, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. Dat geldt temeer nu verdachte enkele kickbokslessen heeft gehad (hij zegt zelf tien) en hij dus in zekere mate getraind was op (hard) trappen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 april 2024 te [plaats 1] , aan [benadeelde] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheen- en kuitbeen (die operatief hersteld moest worden), heeft toegebracht door die [benadeelde] :
- met kracht en
/ofmet gebalde vuist
in/op/tegen
de oog en/ofhet gezicht
, althans het hoofd te slaan en/ofte stompen, waardoor die [benadeelde]
(met het hoofd
tegen/op de grond
)ten val is gekomen en
/of (vervolgens
)- een
maalof meerdere malen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, met kracht en
/ofgeschoeide voet op/tegen
dehet(onder)been
te schoppen en/ofte trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsman erop gewezen dat aangever zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde] . Nadat verdachte wegens ongewenst gedrag een feest van zijn studievereniging moest verlaten, sprak hij mensen op straat aan om te vragen naar een sigaret. Verdachte was dronken en wilde roken, maar had zelf geen sigaretten bij zich. Ook het slachtoffer vroeg hij om een sigaret, maar de manier waarop het slachtoffer reageerde, stond verdachte niet aan. Verdachte voelde zich beledigd door deze reactie en zocht - in plaats van door te lopen - vervolgens meermaals de confrontatie met het slachtoffer. Daarbij heeft hij het slachtoffer een harde vuistslag op zijn oog gegeven en een harde trap tegen zijn onderbeen. Hierdoor heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een dubbele beenbreuk, waarvoor hij meerdere operaties heeft moeten ondergaan. Tot op heden is hij niet volledig hersteld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt, volgt dat het feit veel invloed heeft gehad op de mentale gesteldheid van verdachte. Hij moest stoppen met zijn opleiding en is hierdoor een groot deel van zijn sociale netwerk verloren. Alcoholgebruik wordt gezien als grote risicofactor. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld en adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, deelname aan de training alcohol en geweld en een ambulante behandeling.
Hoewel gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou kunnen worden, zal de rechtbank daartoe in dit geval gelet op het bovenstaande niet overgaan. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend. Aan dit voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en drukt ook de ernst van het feit uit.
Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank het feit aanmerkelijk zwaarder kwalificeert en er daarmee ook zwaarder tegen aan kijkt.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met de zware mishandeling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert de bedragen zoals in de tabel hieronder opgenomen. telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij heeft de benadeelde partij, vooruitlopend op een eventueel hoger beroep, ingespeeld op mogelijk nog opkomende schade. Op dit moment zou volgens de benadeelde partij een bedrag van
€ 21.123,37 moeten worden toegewezen. Ten aanzien van de toekomstige schade heeft de benadeelde partij verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Verder is om vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Schadepost
Schade (totaal)
Schade (toewijzen)
Schade (n-o)
Materiële schade
€ 250,00
€ 250,00
-
Medische kosten
€ 2.500,00
€ 673,05
€ 1.826,95
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
€ 300,00
€ 70,00
€ 230,00
Hulpmiddelen
€ 3.000,00
€ 1.070,67
€ 1.929,33
Reis- en parkeerkosten
€ 125,00
€ 39,68
€ 85,32
Kosten zonder nut
€ 250,00
€ 138,64
€ 111,36
Mantelzorg
€ 5.000,00
€ 2.175,00
€ 2.825,00
Huishoudelijke hulp
€ 4.000,00
€ 1.706,33
€ 2.293,67
Immateriële schade
€ 40.000,00
€ 15.000,00
€ 25.000,0
Wettelijke rente
PM
PM
PM
Totaal
€ 55.425,00
€ 21.123,37
€ 34.301,63
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, gelet op het verweer tot vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering moet worden gematigd, omdat sprake is van een eigen aandeel aan de zijde van de benadeelde partij. Meer subsidiair is aangevoerd dat de vordering tot immateriële schade moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van geestelijk letsel en de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. In het geval van toewijzing van de vordering tot immateriële schade is verzocht het bedrag te matigen tot € 12.000,00.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schadeposten voldoende onderbouwd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment gevorderde gedeelte van de vordering kan worden toegewezen.
Het verweer van de raadsman, dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, wordt verworpen. Uit het dossier volgt dat verdachte de confrontatie opzocht en hij de agressor was. De benadeelde partij hoefde niet bedacht te zijn op het door verdachte uitgeoefende geweld. Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde is geen sprake. Nu de benadeelde aan de schade niet heeft bijgedragen, ziet de rechtbank geen aanleiding het toegewezen bedrag te matigen.
Verdachte is vanaf 30 december 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schade verschuldigd.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de zware mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een dubbele beenbreuk opgelopen. Het herstel van deze beenbreuk kent een moeizaam verloop en tot op heden is benadeelde niet volledig hersteld. Hij ondervindt hierdoor nog altijd serieuze beperkingen in het dagelijks leven. Naar het oordeel van de rechtbank is het zeer aannemelijk dat de lange duur van het lichamelijke herstel ook invloed heeft op de mentale gesteldheid van de benadeelde, zoals hij ook ter terechtzitting als benadeelde heeft verklaard. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen en ziet daarin geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 15.000,00 vaststellen.
Verdachte is vanaf 14 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan smartengeld verschuldigd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot materiële schade/smartengeld.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 maanden;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Tactus Reclassering op het adres Linie 612 in Apeldoorn en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat nodig vindt;
- verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het wordt. Verdachte zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- verdachte zich, indien de reclassering dit nodig vindt, onder behandeling zal stellen van Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 legt op een
taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
De beslissing op de civiele vordering
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 6.123,32 aan materiële schade en € 15.000,00 aan smartengeld, ten aanzien van het bedrag van € 6.123,32 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 20204 en ten aanzien van het bedrag van € 15.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 21.123,37 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.123,37 vanaf 30 december 2024 en over een bedrag van € 15.000,00 vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 140 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024169167, gesloten op 10 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2025.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 5-6.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 25-26.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 16-17.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 19-20.