ECLI:NL:RBGEL:2025:9144

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 25/1229
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilstal

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilstal. Eiser, wonende in [plaats], is het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, dat de aanvraag op 2 juli 2024 heeft geweigerd. Eiser heeft op 30 december 2023 de aanvraag ingediend, maar het college heeft deze afgewezen omdat het bouwen van de schuilstal in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen weigeren, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. Eiser heeft aangevoerd dat er geen mogelijkheid is om de schuilstal op het woonperceel te realiseren, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning niet kon verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, het college

(gemachtigde: mr. M. Koevoet).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilstal. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 30 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, het college heeft de aanvraag met het besluit van 2 juli 2024 geweigerd.
2.1.
In de beslissing op bezwaar van 4 februari 2025 is het college bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3.1.
De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 30 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Totstandkoming bestreden besluit

4. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilstal met overkapping met een oppervlak van ongeveer 30 m2 en een hoogte van ongeveer 3 meter op het achterterrein bij de woning op het perceel [locatie 1] in [plaats]. [1] Ten tijde van de aanvraag gold voor het perceel het bestemmingsplan “Buitengebied en herziening 2014”. Het perceel heeft daarin deels de bestemming “Wonen-1” en deels de bestemming “Agrarisch met waarden-1”. De aanvraag van 30 december 2023 zag op een schuilstal op de bestemming “Agrarisch met waarden-1”. Eiser heeft vervolgens op 2 mei 2024 de aanvraag uitgebreid met de mogelijkheid om de schuilstal binnen de bestemming “Wonen-1” te realiseren.
4.1.
Vaststaat dat het bouwen van een schuilstal op beide aangevraagde locaties in strijd is met de daar geldende bestemming. Het college heeft besloten voor beide aangevraagde opties geen omgevingsvergunning te verlenen. Het college besloot niet af te wijken van het bestemmingsplan om de schuilstal op de agrarische bestemming toe te staan omdat op het woonperceel de mogelijkheid bestaat om in het bestaande bijgebouw een schuilstal te realiseren. Daarnaast heeft het college overwogen dat de schuilstal op de bestemming “agrarisch” landschappelijk niet ingepast kan worden gelet op de al aanwezige bebouwing. Bouwen op het woonperceel heeft het college ook uitgesloten, omdat er al een groter oppervlak aan bijgebouw(en) is gebouwd dan het bestemmingsplan maximaal toelaat. Op het woonperceel van eiser staan namelijk al bijgebouwen met een totaal oppervlakte van 180 m². Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen wordt daarmee met 60 m² overschreden. Daarbij merkt het college ook nog op dat zich op het agrarisch perceel, direct bij de grens met het woonperceel, nog een schuur bevindt met een oppervlakte van ongeveer 160 m2. [2]
4.2.
Het college heeft de aanvraag in het besluit van 2 juli 2024 afgewezen. Op 9 juli 2024 heeft het college een vervangend besluit genomen omdat de opgenomen overwegingen in het besluit van 2 juli 2024 niet juist en volledig waren. [3] Het college heeft de weigering in stand gelaten met een gewijzigde motivering. In de beslissing op bezwaar van 4 februari 2025 heeft het college het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
4.3.
Eiser heeft ter zitting laten weten dat het beroep enkel ziet op het bouwen van de schuilstal op het agrarische perceel.

Beoordeling door de rechtbank

Had het college de vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan moeten verlenen?
5. Zoals hiervoor vastgesteld ziet het beroep alleen nog op de beoogde locatie binnen de agrarische bestemming. Die beoogde locatie bevindt zich niet in een bouwvlak. Uit artikel 4.2.8 van het bestemmingsplan volgt dat bij een agrarisch bestemming buiten een bouwvlak alleen bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden opgericht. Nu eisers wel een gebouw willen neerzetten, is het plan daarmee in strijd. Specifiek voor schuilstallen bevat artikel 4.4.4 echter een uitzondering. Op grond van deze bepaling kan het college door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.8 teneinde buiten het bouwvlak de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de schuilstal dient noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
b. aannemelijk dient te worden gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen het direct aangrenzende, bijbehorende agrarisch bouwperceel, woonbestemming of andere niet agrarische bestemming;
c. de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
[...]
f. de schuilstal wordt landschappelijk ingepast; dit betekent dat bij de situering zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;
6. Het college stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden onder b en f omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen de direct aangrenzende woonbestemming en omdat de schuilstal niet landschappelijk is ingepast.
6.1.
Eiser stelt dat het college deze voorwaarden ten onrechte tegenwerpt. Er bestaat geen mogelijkheid om de schuilstal op te richten binnen het direct aangrenzende woonperceel. Het ene bijgebouw wordt gebruikt voor opslag en materiaal dat nodig is voor onderhoud van het perceel. Het andere bijgebouw wordt gebruikt voor de stalling van auto’s, fietsen en een deel is ingericht voor de thuiswonende zoon van eiser. Daarnaast had het college volgens eiser geen aansluiting kunnen zoeken bij de ingetrokken beleidsnotitie schuilstallen [4] om te bepalen of er sprake is van een mogelijkheid om de schuilstal op het woonperceel op te richten. Eiser stelt verder dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. In het primaire besluit van 9 juli 2024 staat dat artikel 4.4.4. van de planregels van toepassing is op situaties waarbij het perceel niet in de nabijheid ligt van het perceel waarop het hoofdgebouw aanwezig is. Eiser stelt dat dit niet juist is en dat in de planregels enkel is opgenomen dat aannemelijk gemaakt dient te worden dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen het direct aangrenzende perceel. Ook de overweging in de weigering van 2 juli 2024 dat “Percelen die wel gelegen zijn binnen de nabijheid van het perceel waarop het hoofdgebouw aanwezig is, komen hier in beginsel niet voor in aanmerking” klopt volgens eiser niet. Ook de voorwaarde onder f wordt volgens eiser ten onrechte tegengeworpen omdat de schuilstal wel voldoende landschappelijk is ingepast. Deze wordt bij de al bestaande bebouwing gezet en zal wegvallen achter een haag.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Om op grond van artikel 4.4.4 van de planregels af te kunnen wijken van het bestemmingsplan moet onder meer aannemelijk worden gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen de direct aangrenzende woonbestemming. Of het college in het eerste besluit deze voorwaarde onjuist zou hebben verwoord doet niet ter zake omdat uit de motivering van de beslissing op bezwaar, die is overgenomen van de commissie, blijkt dat de aanvraag is geweigerd omdat er niet is voldaan aan de voorwaarden onder b en f van artikel 4.4.4 van de planregels. Dit zijn ook de regels waaraan moest worden getoetst.
6.3.
Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voorwaarde b zo gelezen moet worden dat het veronderstelt dat de onmogelijkheid om de schuilstal binnen de woonbestemming op te richten, buiten invloed van de eigenaar moet liggen. Bijvoorbeeld omdat niet voldoende ruimte is op het woonperceel. Beperking van de mogelijkheid door eigen toedoen van de eigenaar, zoals de bebouwing al in gebruik hebben voor andere doeleinden, valt niet onder het artikel. Dit standpunt volgt de rechtbank. Dat het college daarbij aansluiting heeft gezocht bij de ingetrokken beleidsnotitie om invulling te geven aan het begrip ‘mogelijkheid’ is begrijpelijk omdat er in de planregels zelf geen definitie is opgenomen. Het college heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval niet is gebleken van een onmogelijkheid. Op het woonperceel van eiser staan bijgebouwen met een totaal oppervlakte van 180 m². Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen wordt daarmee met 60 m² overschreden. Dat eiser de al bestaande bijgebouwen liever voor andere doeleinden gebruikt dan als schuilstal, betekent niet dat het daardoor onmogelijk is om daarin een schuilstal onder te brengen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is om de schuilstal in de al bestaande bebouwing te realiseren. Dat betekent dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat niet is voldaan aan artikel 4.4.4., onder b, van de planregels. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet alleen op het woonperceel meer bebouwing aanwezig is dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, maar dat eiser ook nog beschikt over een schuur op de agrarische bestemming, die ook alleen op grond van het overgangsrecht mag blijven staan.
6.4.
Nu niet is voldaan aan artikel 4.4.4., onder b, van de planregels kon het college de vergunning niet verlenen. De voorwaarde onder f. behoeft dan ook geen bespreking.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eiser stelt dat voor het bouwen van een schuilstal op het perceel [locatie 2] in [plaats] wel een omgevingsvergunning is verleend en het om een gelijk geval gaat. Dit perceel ligt hemelsbreed op ongeveer 300 meter afstand van het perceel van eiser. Het college heeft hier niet gesteld dat de schuilstal in de al bestaande bijgebouwen gerealiseerd moest worden, ook wordt hier niet verwezen naar de beleidsnotitie.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat het niet om gelijke gevallen gaat. Het college heeft op zitting toegelicht dat op het perceel [locatie 2] de dieren verbleven in een weiland dat niet feitelijk direct grensde aan het perceel met de woonbestemming, zoals dat bij eiser wel het geval is. Daarnaast is de schuilstal op het perceel aan de [locatie 2] tegen de bosrand geplaatst, waardoor geen sprake was van een onderbreking van het open landschap en de schuilstal landschappelijk beter kon worden ingepast. Het college heeft dus gemotiveerd waarom er geen sprake is van een gelijk geval. Daarnaast heeft het college op de zitting verklaard dat betwijfeld kan worden of die andere vergunning wel verleend had moeten worden en van het college kan niet worden verlangd eenmaal gemaakte fouten vaker te herhalen.
Dierenwelzijn
8. Eiser stelt dat in de definitie van een schuilstal en in de weigering van de aanvraag dierenwelzijn wordt aangehaald. Eiser stelt dat het juist het doel van de aanvraag is om schuilgelegenheid te creëren. Dit is noodzakelijk voor het dierenwelzijn van de paarden en daarom wil eiser een schuilstal realiseren.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat door het college niet wordt ontkend dat de schuilstal is bedoeld voor dierenwelzijn. Er is dan ook voldaan aan de eis van artikel 4.4.4, onder a, van de planregels dat stelt dat de schuilstal noodzakelijk dient te zijn in het kader van dierenwelzijn. Er wordt echter niet aan de voorwaarde onder b voldaan en daarom heeft het college niet op basis van dit artikel kunnen afwijken van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Oosterhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De aanvraag zag op de activiteiten bouwen en gebruik, de artikelen 2.1 eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo.
2.Die mag daar staan op grond van overgangsrecht.
3.Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.Deze was van kracht van 3 december 2008 en is ingetrokken op 22 juni 2017.