ECLI:NL:RBGEL:2025:8997

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
452268
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkoop van onroerend goed na echtscheiding en uitleg van eerdere vonnissen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 28 oktober 2025, vordert eiser, [eiser in conv], dat de woning die deel uitmaakte van de huwelijksgoederengemeenschap, verkocht moet worden. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere uitspraak uit 2012 waarin werd bepaald dat de woning verkocht moest worden, maar gedaagde, [gedaagde in conv], heeft tot nu toe niet meegewerkt aan de verkoop. Eiser stelt dat de verkoop van de woning noodzakelijk is om haar financiële situatie te verbeteren, aangezien zij al 17 jaar met de verkoop bezig is en de restschuld van de woning in [plaats 1] een zware last vormt. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat de eerdere uitspraak uit 2012 niet meer relevant is. De rechtbank oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is en dat gedaagde moet meewerken aan de verkoop van de woning. De rechtbank legt verschillende verplichtingen op aan beide partijen, waaronder het inschakelen van een makelaar en het verstrekken van informatie over de hypotheekschuld. De rechtbank bepaalt dat de woning binnen een bepaalde termijn in de verkoop moet worden gegeven en dat er dwangsommen worden opgelegd bij niet-nakoming van de verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/452268 / KZ ZA 25-70
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
te [woonplaats] , gemeente Alphen aan de Rijn,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. B. Anik.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 6
- de producties 5 en 6 van [eiser in conv]
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2025

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Op 3 december 2008 is de echtscheiding uitgesproken en op 8 december 2008 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te [plaats 2] . Partijen hebben daarna geprocedeerd bij deze rechtbank over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap waren onder andere een woning in [plaats 1] en een woning in [plaats 2] .
2.2.
In een tussenvonnis van 18 augustus 2010 is het volgende opgenomen ten aanzien van de woning in [plaats 2] :

4.3 [gedaagde in conv] wenst de woning indien mogelijk over te nemen. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal deze verkocht moeten worden. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning.(…).
4.4
De rechtbank is van oordeel dat een taxatie van de woning op zijn plaats is. Partijen zijn het erover eens dat -behoudens voor de banksaldi - als peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van verdeling dient te worden gehanteerd. Dit betekent dat van een recente waarde dient te worden uitgegaan. Nu [gedaagde in conv] indien mogelijk de woning wenst over te nemen en partijen van mening verschillen over de waarde van de woning, valt niet te ontkomen aan een nieuwe taxatie.(…)”
Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum een onderzoek bevolen naar de onderhandse verkoopwaarde van de woning in [plaats 2] .
2.3.
In het eindvonnis van 21 maart 2012 (hierna: het vonnis uit 2012) is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen over de woning in [plaats 2] :

2.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de door de deskundige vastgestelde waarde van € 225.000,--. [gedaagde in conv] heeft te kennen gegeven dat ontslag van [eiser in conv] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld verbonden aan de woning in [plaats 2] niet mogelijk is zolang de woning te [plaats 1] niet verkocht is. Nu partijen het er echter over eens zijn dat er een restschuld voor die woning zal overblijven, is niet komen vast te staan dat ontslag van [eiser in conv] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid na de verkoop van de woning in [plaats 1] wel mogelijk zal zijn. Om die reden zal bepaald worden dat [gedaagde in conv] dient mee te werken aan verkoop van de woning in [plaats 2] . Aan elk van de partijen komt de helft van de verkoopopbrengst na aftrek van de hypotheekschuld en kosten toe. Mocht het [gedaagde in conv] gaandeweg alsnog lukken te bewerkstelligen dat [eiser in conv] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld verbonden aan de woning in [plaats 2] wordt ontslagen, dan kunnen partijen er uiteraard voor kiezen dat [gedaagde in conv] de woning alsnog overneemt voor de getaxeerde waarde, maar de rechtbank is van oordeel dat van [eiser in conv] niet gevergd kan worden hierop te wachten.
(…)
en de beslissing luidt als volgt;

3.De beslissing

De rechtbank
(…)
3.3.
veroordeelt partijen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en de woning aan [adres 2] te [plaats 2] aan een derde, en bepaalt dat als [gedaagde in conv] niet meewerkt aan de verkoop en/of levering van een of beide onroerende zaken, mr. A.M. Veldhuis, advocaat te [plaats 2] , als zijn vertegenwoordiger zal optreden,
3.4.
bepaalt dat elk van partijen de helft van de netto verkoopopbrengst van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] toekomt en dat elk van de partijen de helft van de restschuld die overblijft na verkoop en levering van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] voor zijn/haar rekening dient te nemen en als eigen schuld dient te voldoen,
2.4.
De woning in [plaats 1] is verkocht. De verkoop heeft geresulteerd in een restschuld op 2 december 2014 van € 245.636,36 aan de SNS bank (hierna: SNS).
2.5.
[gedaagde in conv] heeft een overeenkomst tegen finale kwijting gesloten met SNS met betrekking tot voornoemde restschuld.
2.6.
Partijen zijn niet overgegaan tot verdeling van de woning in [plaats 2] (hierna: de woning). [gedaagde in conv] woont tot op heden in de woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat de woning binnen één week na de in dit vonnis te nemen beslissing in de verkoop moet worden gegeven bij Vredegoor Lanting, Alpina Doetinchem of Thoma van Dijk Siebelink, waarbij de makelaar de vraag- en laatprijs zal vaststellen;
2. [gedaagde in conv] veroordeelt tot medewerking aan de verkoop van de woning door het ondertekenen van de overeenkomst van opdracht met de door de rechtbank benoemde makelaar, het ondertekenen van de verkoopakte met de kopers en de akte van levering bij de notaris bij gebreke waarvan een dwangsom van € 1.000,00 zal worden verbeurd voor iedere dag (of keer), dat in strijd met dit gebod of verbod wordt gehandeld, met een maximum van € 25.000,00;
3. bepaalt dat deze uitspraak, wanneer het maximum aan verbeurde boetes is bereikt, dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte akte inhoudende dat de [eiser in conv] de verkoop zonder toestemming van [gedaagde in conv] ter hand kan nemen en bevoegd is een overeenkomst van opdracht te tekenen met de door de rechtbank benoemde makelaar en een koopovereenkomst te sluiten met de koper(s);
4. bepaalt dat de uitspraak, wanneer het maximum aan verbeurde boetes is bereikt, deels in de plaatst treedt van de tot levering van het registergoed bestemde akte, namelijk voor het deel waarvoor [gedaagde in conv] dient te tekenen;
5. bepaalt dat [gedaagde in conv] de makelaar toegang dient te verlenen tot de woning en alle daarin aanwezige ruimtes, bij gebreke waarvan een dwangsom van € 1.000,00 zal worden verbeurd voor iedere dag (of keer), dat in strijd met dit gebod of verbod wordt gehandeld, met een maximum van € 50.000,00;
6. bepaalt dat [gedaagde in conv] de woning schoon en netjes presenteert een en ander ter beoordeling van de makelaar op dagen dat kopers op bezichtiging komen bij gebreke waarvan een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag (of keer) dat in strijd met dit gebod of verbod wordt gehandeld, met een maximum van € 10.000,00;
7. bepaalt dat [gedaagde in conv] op grond van artikel 1:194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [eiser in conv] dient te verstrekken:
a. een overzicht van al zijn aflossingen op de hypotheekschuld die resteerde na de verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] ;
b. stukken waaruit de afspraken tussen [gedaagde in conv] en SNS blijken met betrekking tot de afkoop tegen finale kwijting van de hypotheekschuld die resteerde na de verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] ;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde in conv] niet aan het gebod voldoet, met een maximum van € 100.000,00;
8. bepaalt dat het aan [gedaagde in conv] toekomende deel van de overwaarde die resteert na verkoop van de woning in depot dient te blijven bij de notaris totdat partijen tezamen de notaris opdracht geven hoe het in depot staande bedrag te verdelen dan wel een gerechtelijke uitspraak bepaalt hoe de in depot staande gelden dienen te worden uitgekeerd;
9. met compensatie van de proceskosten.
3.2.
[eiser in conv] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser in conv] heeft een spoedeisend belang bij beoordeling van de vorderingen. [eiser in conv] is al 17 jaar bezig met verkoop van de woning en de schuld uit de verkoop van de woning in [plaats 1] hangt als een molensteen om haar nek. [eiser in conv] kan bijvoorbeeld niet gaan samenwonen met haar nieuwe partner omdat die dan moet bijdragen aan de aflossing van de schuld en zij kan niet in de schuldhulpverlening. Ten slotte is [gedaagde in conv] onlangs overgegaan tot executie van het vonnis uit 2012 en het enige vermogen van [eiser in conv] bevindt zich in de woning.
In het vonnis uit 2012 is beslist dat de woning verkocht moet worden en dat de opbrengst verdeeld moet worden tussen partijen. [gedaagde in conv] wil niet meewerken aan de verkoop en [eiser in conv] vordert daarom nakoming van deze beslissing uit 2012. Verder heeft [eiser in conv] begrepen dat [gedaagde in conv] met de SNS een overeenkomst tegen finale kwijting heeft gesloten met betrekking tot de restschuld voortvloeiende uit de verkoop van de woning in [plaats 1] . Noch SNS noch [gedaagde in conv] wil [eiser in conv] informatie verstrekken over de inhoud van deze afspraak. Als blijkt dat [gedaagde in conv] zijn deel van de restschuld voor minder dan € 125.419,38 heeft afgekocht, dan heeft [eiser in conv] na verkoop van de woning, waarbij de aan haar toekomende overwaarde geheel zal worden gebruikt voor de aflossing van de restschuld via de hypothecaire zekerheid die SNS heeft, hoogstwaarschijnlijk een regresvordering op [gedaagde in conv] . Indien blijkt dat [gedaagde in conv] zijn deel van de vordering voor minder heeft afgelost dan hij in de onderlinge verhouding tussen partijen had moeten doen, dan wel indien [gedaagde in conv] de gevraagde gegevens niet wil verstrekken, dient daarom bepaald te worden dat het aan [gedaagde in conv] toekomende deel van de overwaarde door de notaris in depot moet worden gehouden totdat partijen samen de notaris berichten over hoe het depot moet worden uitgekeerd of totdat een gerechtelijke uitspraak bepaalt hoe het in depot staande bedrag moet worden uitgekeerd.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer. [gedaagde in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conv] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde in conv] voert het volgende aan. [eiser in conv] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. [eiser in conv] is na de uitspraak in 2012 met de noorderzon vertrokken. [eiser in conv] stelt dat zij al 17 jaar bezig is met de verkoop van de woning, maar dat blijkt nergens uit. [eiser in conv] heeft [gedaagde in conv] geen enkele keer verzocht om zijn medewerking te verlenen aan verkoop of verdeling van de woning. Na 13 jaar is er geen spoedeisend belang meer. [eiser in conv] had het vonnis uit 2012 ook kunnen laten betekenen aan [gedaagde in conv] in plaats van het opstarten van deze procedure. In het vonnis uit 2012 zijn de vorderingen van [eiser in conv] al behandeld. De uitleg van het vonnis uit 2012 en beslissing op de geschilpunten leent zich niet voor kort geding. [eiser in conv] dient daarvoor een bodemprocedure te starten. [eiser in conv] is daarom niet ontvankelijk in haar vorderingen.
Inhoudelijk voert [gedaagde in conv] het volgende verweer aan. In het vonnis uit 2012 is de waarde van de woning vastgesteld op € 225.00,00. Tevens is bepaald dat [gedaagde in conv] de woning voor dit bedrag kan overnemen. Van deze mogelijkheid wil [gedaagde in conv] gebruik maken. Voor zover [eiser in conv] stelt dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, verwijst [eiser in conv] naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 maart 1996, NJ 1996,710. Als peildatum voor de waardebepaling geldt de datum van het vonnis oftewel 21 maart 2012. [eiser in conv] heeft tegen de vaststelling van deze waarde geen hoger beroep ingesteld. [gedaagde in conv] heeft een hersenbloeding gehad en is volledig afgekeurd. [gedaagde in conv] ontvangt inmiddels een WIA-uitkering. [gedaagde in conv] is niet in staat om meer dan € 225.00,00 te betalen voor de woning. Het is onredelijk als de woning nu getaxeerd moet worden en [gedaagde in conv] de woning alleen voor de nieuwe waarde kan overnemen. Bovendien heeft [gedaagde in conv] een aantal investeringen gedaan in de woning van een totaalwaarde van € 35.313,93. [eiser in conv] dient de helft van deze investeringen te vergoeden. Ten aanzien van de finale overeenkomst met SNS geldt dat [eiser in conv] ook mee had kunnen doen in de overeenkomst tot finale kwijting als zij bereikbaar was geweest voor [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] is niet gehouden om de informatie te verstrekken omdat de schuld geen onderwerp is bij de gevraagde voorzieningen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde in conv] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de woning verdeelt aan de hand van het spoorboekje conform randnummer 16 van de conclusie van antwoord. In randnummer 16 van de conclusie van antwoord staat het volgende:

16. De man[voorzieningenrechter: [gedaagde in conv] ]
verzoekt in het licht van het vorenstaande te bepalen het volgende spoorboekje vast te stellen.
I.
Binnen een termijn van drie maanden laat de man weten of hij in staat is de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van €225.000,-., waarbij de vrouw[voorzieningenrechter: [eiser in conv] ]
wordt ontslagen uit de hoofdelijk aansprakelijkheid.
II.
Indien de man in staat is om de woning over te nemen, zullen partijen hun medewerking verlenen aan het ondertekenen van zowel de koopakte als de leveringsakte.
III.
De levering van de woning aan de man dient binnen een maand, nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, plaats te vinden, en de man dient de vrouw bij die overdracht te voldoen in het aandeel van de vrouw in de overwaarde. Waarbij de man een vergoedingsrecht van €17.656,97 heeft op de vrouw voor de gemaakte investeringen.
IV.
De notariskosten komen in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de man voor zijn rekening (kosten koper).
V.
Indien de man niet in staat is om de woning over te nemen, geven partijen binnen drie dagen de opdracht aan een NVM-makelaar om de woning te koop aan te bieden. Het aanwijzen van de makelaar gaat als volgt: de vrouw wijst drie NVM-Makelaars aan. De man kan vervolgens een keuze maken uit de drie door de vrouw aangedragen makelaars. Het is aan de NVM-makelaar om te bepalen wat de vraagprijs dient te zijn;
VI.
Partijen gaan beiden akkoord met een redelijk bod. De vraag wat een redelijk aanbod is, wordt bepaald door de NVM-makelaar;
VII.
Partijen zullen hun medewerking verlenen aan het ondertekenen van zowel de (ver)koopakte als de leveringsakte.
VIII.
Wanneer een redelijk bod door partijen is aanvaard en partijen hun medewerking hebben verleend aan de overdracht van de woning, wordt de overwaarde (overwaarde is: de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening) bij helfte gedeeld. Waarbij de vrouw uit het deel van de overwaarde wat aan haar toekomt, eerst een bedrag van €17.656,97 dient te voldoen aan de man.
IX.
De vrouw dient veroordeeld te worden tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij niet voldoet aan (één van) de veroordelingen onder I tot en met VIII, met een maximum van in totaal € 25.000,00;
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk beoordeeld.
[eiser in conv] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vordering en is ontvankelijk in haar vorderingen
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser in conv] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
[eiser in conv] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij haar vordering ondanks dat niet blijkt dat zij voor april 2025 actief heeft geprobeerd om de woning te verdelen. Het enkele feit dat de eisende partij stil heeft gezeten betekent niet dat geen sprake meer kan zijn van een spoedeisend geval (vgl. Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). In deze zaak heeft geen van partijen sinds het vonnis uit 2012 actie ondernomen ten aanzien van de verdeling van de woning. Volgens [gedaagde in conv] was [eiser in conv] onbereikbaar, maar uit het dossier blijkt niet dat [gedaagde in conv] sinds 2012 zelf echt serieuze pogingen heeft gedaan om [eiser in conv] te bereiken om het vonnis te executeren. [eiser in conv] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de restschuld die zij heeft van de woning uit [plaats 1] inmiddels zo klemmend is dat zij een bodemprocedure om te kunnen beschikken over haar vermogen niet kan afwachten. Dit blijkt onder andere omdat zij een nieuwe partner heeft waarmee zij niet kan samenwonen en omdat [gedaagde in conv] over is gegaan tot executie van het vonnis ten aanzien van wat [eiser in conv] hem verschuldigd is. Anders dan [gedaagde in conv] stelt, kan uitleg van een vonnis wel in kort geding. Indien onduidelijkheid ontstaat over de uitleg van een vonnis waardoor twijfel is over de wijze waarop geëxecuteerd moet worden, is sprake van een executiegeschil. In artikel 438 lid 2 Rv is expliciet bepaald dat executiegeschillen voor de voorzieningenrechter in kort geding gebracht kunnen worden.
4.4.
Tegen het spoedeisend belang in reconventie is geen verweer gevoerd. [gedaagde in conv] heeft even als [eiser in conv] belang bij beoordeling van zijn vorderingen op korte termijn omdat hij tot op heden in onverdeeldheid zit en [gedaagde in conv] over wil gaan tot executie van het vonnis.
[gedaagde in conv] dient mee te werken aan de verkoop van de woning
4.5.
Tegen het vonnis uit 2012 staat geen rechtsmiddel meer open. Dit betekent dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Daardoor kan in deze uitspraak niet iets anders beslist worden dan in het vonnis uit 2012. Partijen doen overigens ook allebei een beroep op het vonnis uit 2012, maar geven een andere uitleg aan de inhoud. Naar de oordeel van de voorzieningenrechter is de uitleg van [eiser in conv] juist en dient [gedaagde in conv] mee te werken aan de verkoop van de woning. Hieronder zal dat nader toegelicht worden.
In het vonnis uit 2012 is beslist dat [gedaagde in conv] moet meewerken aan verkoop van de woning
4.6.
Op grond van artikel 3:185 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, samengevat, een gemeenschappelijk goed (waaronder een huis) op drie manieren verdeeld worden. A) ieder krijgt een deel; b) één van de eigenaren krijgt het goed en betaalt een vergoeding voor diens deel van de overwaarde aan de andere eigenaar (de andere eigenaar wordt uitgekocht); of c) het goed wordt verkocht en de opbrengst wordt verdeeld. Als uitgangspunt voor de peildatum van de waarde van het goed geldt het moment van verdeling.
4.7.
In 2012 wilde [gedaagde in conv] de woning al toegedeeld krijgen (optie b). De rechtbank heeft destijds in dat kader geoordeeld dat de woning getaxeerd moest worden. Dat blijkt uit punt 4.4 van het vonnis van 18 augustus 2010 (zie punt 2.2). In het eindvonnis uit 2012 is de waarde van de woning vervolgens vastgesteld en expliciet geoordeeld dat de [gedaagde in conv] de woning
niettoegedeeld krijgt voor die waarde maar dat de woning verkocht moet worden. Dit staat zowel het in het lichaam van het vonnis ( “
Om die reden zal bepaald worden dat [gedaagde in conv] dient mee te werken aan verkoop van de woning in [plaats 2] .”) als in het dictum (“
veroordeelt partijen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en de woning aan [adres 2] te [plaats 2] aan een derde”). Het vonnis uit 2012 is daar heel helder in. [gedaagde in conv] kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat hij gerechtigd is om de woning toegewezen te krijgen voor een waarde van € 225.000,00 omdat is opgenomen dat partijen ervoor kunnen kiezen dat [gedaagde in conv] de woning alsnog overneemt voor de getaxeerde waarde als het hem gaandeweg lukt om [eiser in conv] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het is duidelijk dat dit slecht door de rechtbank als vrijwillige (gezamenlijke) keuzemogelijkheid is meegegeven. Dat is letterlijk zo opgeschreven “
dankunnenpartijen er uiteraard voorkiezen[onderstreping voorzieningenrechter]” en dat blijkt uit het feit dat de woning in de beslissing niet aan [gedaagde in conv] is toegedeeld. In de context destijds was dat ook geen vreemde overweging. [eiser in conv] zou toen niet/nauwelijks benadeeld worden als de woning overgenomen zou worden door [gedaagde in conv] voor de getaxeerde waarde ten opzichte van verkoop aan een derde. Maar die overweging geeft [gedaagde in conv] , gezien de heldere beslissing dat de woning verkocht moet worden, in geen enkel opzicht het recht om 13 jaar later de woning voor dat bedrag toegedeeld te krijgen.
4.8.
De vergelijking met Hoge Raad van 22 maart 1996, NJ 1996,710 gaat niet op. In die zaak was de woning in het vonnis van de rechtbank toegedeeld aan de vrouw voor een waarde op een bepaalde peildatum. De man was volgens het oordeel van het hof niet opgekomen tegen die peildatum. Toen is geoordeeld dat mocht worden afgeweken van het uitgangspunt dat voor de bepaling van de waarde van het goed bij verdeling in beginsel uit moet worden gegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. De feiten zijn significant anders dan in deze zaak. [gedaagde in conv] kan nog gevolgd worden in zijn standpunt dat de rechtbank in 2012 de waarde van de woning vastgesteld heeft, maar dat is niet relevant. Indien op basis van de waardevaststelling vervolgens wordt geoordeeld dat geen van partijen de woning toegedeeld krijgt maar dat de woning verkocht moet worden met verdeling van de opbrengt, is de waardevaststelling niet meer van belang.
4.9.
Voorgaande in acht genomen moet [gedaagde in conv] meewerken aan de verkoop van de woning. De vorderingen I t/m IV onder punt 16 van de conclusie in reconventie worden daarom afgewezen.
Hoe moet de woning worden verkocht?
4.10.
In het vonnis uit 2012 is bepaald als [gedaagde in conv] niet meewerkt aan de verkoop, een dwangvertegenwoordiger wordt ingeschakeld. [eiser in conv] vordert in deze zaak geen dwangvertegenwoordiging, maar heeft een andere wijze van verkoop gevorderd die niet is opgenomen in het vonnis uit 2012. [gedaagde in conv] heeft in reconventie ook een wijze van verkoop gevorderd voor het geval hij de woning niet kon overnemen. Partijen hebben over en weer geen verweer gevoerd tegen de vorderingen die de wijze van verkoop bepalen. De voorzieningenrechter zal daarom de wijze van verkoop vaststellen zoals beslist in het dictum door de vorderingen in conventie en in reconventie zoveel mogelijk samen te voegen en recht te doen aan wat beiden partijen vorderen. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
keuze makelaar (vordering onder 1 in conventie en vordering V in reconventie)
4.11.
[eiser in conv] heeft in de dagvaarding reeds drie potentiële makelaars genoemd: Vredegoor Lanting, Alpina Doetinchem en Thoma Van Dijk Siebelink. [gedaagde in conv] dient binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een makelaar te kiezen.
wijze van verkoop (vordering onder 2,5,6 in conventie en vordering VI, VII in reconventie)
4.12.
Partijen geven binnen drie dagen nadat voornoemde keuze door [gedaagde in conv] is gemaakt gezamenlijk de gekozen makelaar opdracht tot verkoop van de woning. De makelaar bepaalt de vraag- en laatprijs. Daarmee worden de belangen van partijen dat zij een redelijke, marktconforme prijs krijgen voor de woning voldoende behartigd. Beide partijen dienen mee te werken aan het ondertekenen van de overeenkomst van opdracht met de makelaar, het ondertekenen van de koopakte en de akte van levering bij de notaris. [gedaagde in conv] dient de makelaar toegang te verlenen tot de woning en de woning netjes en schoon te presenteren.
dwangsommen
4.13.
Op voornoemde verplichtingen wordt ten aanzien van beide partijen een dwangsom bepaald bij niet-nakomen zoals vermeld in het dictum.
de vorderingen in conventie om tot reële executie over te gaan worden afgewezen (vordering 3 en 4 in conventie)
4.14.
[gedaagde in conv] betwiste dat de woning verkocht moest worden, maar daaruit blijkt niet dat [gedaagde in conv] niet zal meewerken aan verkoop als hij daartoe in dit vonnis wordt veroordeeld. De voorzieningenrechter acht in dit stadium de dwangsommen een voldoende dwangmiddel tot nakoming. De vorderingen onder 3. en 4. die inhouden dat [eiser in conv] mag overgaan tot reële executie worden daarom afgewezen. Voorgaande laat onverlet dat als blijkt dat [gedaagde in conv] niet meewerkt aan de verkoop, in een later stadium alsnog reële executie gevorderd kan worden.
overwaarde (vordering 8 in conventie en vordering VIII in reconventie)
4.15.
Partijen komt de helft van de netto-opbrengst van de woning toe (dat is reeds bepaald in het vonnis uit 2012 onder 3.4. en staat ook niet ter discussie). De vordering in reconventie onder VIII inhoudende dat [eiser in conv] eerst € 17.656,97 aan [gedaagde in conv] dient te voldoen uit de overwaarde wordt afgewezen. [gedaagde in conv] heeft de vordering dat hij onderhoud heeft gepleegd aan de woning niet onderbouwd. [gedaagde in conv] heeft verder in zijn vordering geen rekening gehouden met het feit dat hij als enige gebruik heeft gemaakt van de woning en dat onderhoud/verbouwing niet één op één leidt tot waardestijging van de woning. De vordering onder 8. in conventie inhoudende dat het deel van de overwaarde van [gedaagde in conv] in depot moet blijven wordt wel toegewezen. Hierna wordt dat nader toegelicht bij de beoordeling van de vordering onder 7. in conventie tot het verstrekken van stukken.
[gedaagde in conv] moet stukken verstrekken aan [eiser in conv]
4.16.
De vordering tot het verstrekken van stukken wordt toegewezen. [eiser in conv] en [gedaagde in conv] zijn hoofdelijke aansprakelijk voor de restschuld bij SNS. [gedaagde in conv] heeft een overeenkomst tot finale kwijting gesloten met SNS en het is aannemelijk dat hij minder dan de helft van de totale schuld heeft afbetaald. Dit is aannemelijk omdat [eiser in conv] volgens haar, wat door [gedaagde in conv] niet is betwist, nog wordt aangesproken voor een bedrag van meer dan € 196.000,00. [eiser in conv] heeft het recht om inzicht te krijgen in het bedrag dat [gedaagde in conv] in totaal heeft afgelost. Dit heeft namelijk direct effect heeft op het bedrag waarvoor zij wordt aangesproken en alleen dan kan [eiser in conv] inzicht kan krijgen in de vordering die zij op [gedaagde in conv] heeft, dan wel krijgt. [gedaagde in conv] heeft ook geen goede reden gegeven waarom hij deze gegevens niet zou hoeven te verstrekken. Het doet niet ter zake dat [eiser in conv] ook een overeenkomst had kunnen sluiten. Dat doet niet af aan haar vordering op [gedaagde in conv] als zij meer dan de helft moet betalen. [gedaagde in conv] kan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat de schuld geen onderwerp is van de gevraagde voorziening. Een vordering op grond van artikel 194 Rv kan als zelfstandige vordering ingediend worden. [gedaagde in conv] stelt ten slotte dat hij veel meer afloste dan [eiser in conv] . Maar ook dat maakt niet uit omdat het er om gaat wat [gedaagde in conv] in totaal heeft afgelost en daar krijgt [eiser in conv] geen inzicht in. [gedaagde in conv] dient de gevorderde stukken daarom te verstrekken.
Het ligt verder in de lijn van de verwachting dat SNS de gehele overwaarde van [eiser in conv] gebruikt voor aflossing van de gehele nog openstaande restschuld. Aangezien het mogelijk is dat dit meer is dan de helft van de schuld (afhankelijk van hoe hoog de overwaarde is), is het mogelijk dat [eiser in conv] een regresvordering krijgt op [gedaagde in conv] . Omdat [gedaagde in conv] geen inzicht heeft gegeven in welk deel hij heeft afgelost komt her voor zijn risico en rekening dat [eiser in conv] hierover nog geen duidelijkheid heeft. Een belangenafweging brengt mee dat de overwaarde van [gedaagde in conv] in depot blijft totdat [eiser in conv] meer duidelijkheid heeft over haar regresvordering op [gedaagde in conv] en de betaling daarvan.
4.17.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats 2] in de verkoop moet worden gegeven bij Vredegoor Lanting, Alpina Doetinchem of Thoma Van Dijk Siebelink,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde in conv] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een keuze maakt bij welke van de voornoemde makelaars de woning in verkoop gegeven moet worden bij gebreke waarvan een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat binnen drie dagen nadat [gedaagde in conv] voornoemde keuze heeft gemaakt partijen de gekozen makelaar opdracht geven tot verkoop van de woning waarbij de makelaar de vraag- en laatprijs bepaalt bij gebreke waarvan over en weer een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde in conv] de makelaar toegang dient te verlenen tot de woning en alle daarin aanwezige ruimtes bij gebreke waarvan een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde in conv] de woning schoon en netjes presenteert een en ander ter beoordeling van de makelaar op dagen dat kopers op bezichtigingen komen bij gebreke waarvan een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [eiser in conv] en [gedaagde in conv] tot medewerking aan de ondertekening van de overeenkomst van opdracht met de gekozen makelaar, het ondertekenen van de koopakte met de verkopers en de akte van levering bij de notaris bij gebreke waarvan over en weer een dwangsom van € 500,00 zal worden verbeurd voor iedere dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.7.
bepaalt dat [gedaagde in conv] op grond van artikel 1:194 Rv aan [eiser in conv] dient te verstrekken:
  • Een overzicht van al zijn aflossingen op de hypotheekschuld die resteerde na de verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] ;
  • Stukken waaruit de afspraken tussen [gedaagde in conv] en SNS blijken met betrekking tot de afkoop tegen finale kwijting van de hypotheekschuld die resteerde na de verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] ,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.8.
bepaalt dat het aan [gedaagde in conv] toekomende deel van de overwaarde die resteert na verkoop van de woning aan in depot dient te blijven bij de notaris totdat partijen tezamen de notaris opdracht geven hoe het in depot staande bedrag te verdelen dan wel een gerechtelijke uitspraak bepaalt hoe de in depot staande gelden dienen te worden uitgekeerd,
5.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
LS