In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de moeder tijdens een procedure over voorlopige voorzieningen. De moeder verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat zij meende dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in het kader van artikel 823 Rv en artikel 1:255 BW. Tijdens de zitting op 18 september 2025 werd duidelijk dat er zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de ouders en de ontwikkeling van de kinderen, die bij de vader verbleven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de zitting aangegeven dat er geen zicht is op de opvoedsituatie, maar de vader heeft verklaard bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de ouders op dit moment de noodzakelijke zorg voldoende accepteren en heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is mogelijkheid tot hoger beroep.