ECLI:NL:RBGEL:2025:8993

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
C/05/457294 / JE RK 25-993
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling in een procedure over voorlopige voorzieningen met betrekking tot de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de moeder tijdens een procedure over voorlopige voorzieningen. De moeder verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat zij meende dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in het kader van artikel 823 Rv en artikel 1:255 BW. Tijdens de zitting op 18 september 2025 werd duidelijk dat er zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de ouders en de ontwikkeling van de kinderen, die bij de vader verbleven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de zitting aangegeven dat er geen zicht is op de opvoedsituatie, maar de vader heeft verklaard bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de ouders op dit moment de noodzakelijke zorg voldoende accepteren en heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/457294 / JE RK 25-993
Datum uitspraak: 30 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
[naam moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. G. Altena uit Ede,
over
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De voorzieningenrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.F.I. Abadom uit Apeldoorn,
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Gelderland,
locatie Arnhem,
hierna te noemen de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 18 september 2025 is in deze rechtbank de tussen de ouders lopende procedure over voorlopige voorzieningen behandeld (zaaknummer: C/05/454422 / FA RK 25-2444). Tijdens die zitting heeft de moeder op grond van artikel 823 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) mondeling een ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht. De voorzieningenrechter heeft de moeder de gelegenheid geboden om uiterlijk 26 september 2025 haar verzoek schriftelijk en met redenen omkleed in te dienen.
1.2.
De moeder heeft op 25 september 2025 het verzoekschrift strekkende tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingediend.
1.3.
De zitting over het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft op 18 september 2025 plaatsgevonden, gezamenlijk met de zitting in de procedure over de voorlopige voorzieningen. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met mr. C.E. Mulder, waarnemend voor mr. Abadom;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij hun vader in de woning van oma vaderszijde (hierna: de oma vz.).

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt op grond van artikel 823 lid 1 Rv juncto artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van een door de rechtbank aan te wijzen gecertificeerde instelling voor een door de rechtbank te bepalen duur.
3.2.
De moeder is van mening dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging (in ieder geval door de vader) niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Er heeft een jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden en uit het verslag van die bijeenkomst blijkt dat de hulpverlening zorgen heeft over de kinderen, het ontbreken van zicht achter de voordeur, over vermoedens van huiselijk geweld en over de opvoedvaardigheden van de ouders. Hoewel de Raad tijdens de zitting heeft aangedrongen op de inzet van ambulante spoedhulp (ASH) in de thuissituatie en de vader heeft verklaard dat hij daaraan zal meewerken, heeft de moeder daar geen vertrouwen in omdat de vader in het verleden ook niet heeft meegewerkt aan hulpverlening. Bovendien is de enkele toezegging van de vader om noodzakelijke hulp te accepteren onvoldoende om van een ondertoezichtstelling af te zien. De moeder heeft verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad [1] op dit punt.

4.De standpunten

4.1.
De vader is het niet eens met het verzoek, omdat hij nog mogelijkheden ziet om in het vrijwillige kader samen te werken met de hulpverlening.
4.2.
De Raad heeft tijdens de zitting benadrukt dat er geen zicht achter de voordeur is, waardoor er geen zicht is op de opvoedsituatie en ontwikkeling van de kinderen. De Raad is van mening dat er direct zicht moet komen. Nu beide ouders akkoord gaan met de inzet van ambulante spoedhulp (ASH), vindt de Raad een (voorlopige) ondertoezichtstelling nu (nog) niet nodig. De Raad is bezig met een onderzoek. Tijdens dit onderzoek zal de Raad elke nieuwe situatie opnieuw wegen en dat kan ertoe leiden dat de Raad alsnog een verzoek tot (voorlopige) ondertoezichtstelling zal doen.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van de moeder af en overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Op grond van artikel 823, eerste lid, Rv is de voorzieningenrechter bevoegd op verzoek van een echtgenoot of van de Raad voor de Kinderbescherming een kind onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 1:255 BW.
5.3.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de rechter een kind onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling als hij zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
5.4.
De ouders gaan scheiden. Zij hebben beiden voorlopige voorzieningen gevraagd over toevertrouwing van de kinderen en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Op 28 augustus 2025 heeft een jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden, omdat de hulpverlening zorgen heeft over de kinderen. De zorgen vanuit de hulpverlening zijn dat de kinderen (fors) overgewicht hebben, dat er geen zicht op hen is, dat zij niet naar een consultatiebureau of peuterspeelzaal of andere vorm van opvang gaan en er dus geen beeld van professionals is over de kinderen, dat er vermoedens van huiselijk geweld zijn en dat er twijfels zijn over de opvoedvaardigheden van beide ouders. Bovendien zijn de kinderen geconfronteerd met het (plotselinge) vertrek van de moeder en hebben zij hun moeder sinds eind mei 2025 niet meer gezien. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
5.5.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de ouders de zorg, die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is, op dit moment voldoende accepteren. De conclusie van de jeugdbeschermingstafel van 28 augustus 2025 was dat de Raad een onderzoek gaat starten en gaat onderzoeken wat de zorgen en krachten betekenen voor het veilig opgroeien van de kinderen, wat er moet gebeuren om de zorgen weg te nemen en wat de mogelijkheden en belemmeringen zijn van het gezin om hiermee met het sociale netwerk en hulpverlening aan de slag te gaan. Daarbij zijn de afspraken dat Veilig Thuis diens (actieve) bemoeienis sluit en overgaat naar de ‘monitoringsfase’, dat het CJG (Samen055) de regie behoudt, dat het CJG inzet op een veiligheidsplan en dat er wordt teruggekoppeld aan de raadsonderzoeker als de situatie daarom vraagt.
5.6.
Hoewel de moeder van mening is dat de vader niet dan wel onvoldoende meewerkt, is dit uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken niet komen vast te staan. De vader was om hem moverende redenen niet bij de jeugdbeschermingstafel verschenen. Daarna is door de hulpverlening geprobeerd om met de vader in contact te komen. Dat is nog niet gelukt, maar de vader heeft verklaard dat hij geen verzoeken heeft gehad om contact op te nemen en de Raad heeft op de zitting aangegeven dat het zou kunnen kloppen dat de vader hier niet van weet. De vader heeft bovendien verklaard dat hij en de oma vz. zullen meewerken aan hulpverlening in de thuissituatie zoals inzet van ASH en dat de Raad welkom is bij hem thuis. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vader de noodzakelijke zorg daadwerkelijk zal accepteren en benutten. Mocht dit toch anders blijken te zijn, dan dient de Raad alsnog direct te handelen en een verzoek tot (voorlopige) ondertoezichtstelling bij de rechtbank in te dienen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Grosscurt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.B.T. Koster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:218.