ECLI:NL:RBGEL:2025:8920

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
66146.25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor seks met een minderjarige

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksuele handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van een 15-jarige jongen op 24 december 2024 en 9 januari 2025 in Arnhem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan verkrachting van een minderjarige, ondanks dat de verdachte zijn spijt betuigde en openheid van zaken gaf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd was, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor zowel materiële als immateriële schade, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukte de noodzaak om minderjarigen te beschermen tegen seksuele uitbuiting, ongeacht de omstandigheden van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.066146.25
Datum uitspraak : 30 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. Th.U. Hiddema, advocaat in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2024 en/of 9 januari 2025 te Arnhem, althans in Nederland met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen van zijn penis in de mond en/of de anus van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 69-73;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 september 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks24 december 2024 en
/of9 januari 2025 te Arnhem
, althans in Nederlandmet een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] ,
een of meerseksuele handelingen, die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen van zijn penis in de mond en
/ofde anus van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dient de bijzondere voorwaarde te worden verbonden van een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte, een destijds 38-jarige man, heeft seksuele handelingen verricht met een vijftienjarige jongen. Verdachte en het slachtoffer kwamen via Snapchat met elkaar in contact en spraken twee keer met elkaar af om seks met elkaar te hebben in de auto van verdachte. Het contact verliep anoniem en kwam aan het licht toen handhavers van de gemeente het slachtoffer in de auto van verdachte zagen zitten.
Het verrichten van seksuele handelingen met kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar is altijd strafbaar, ook als de seks vrijwillig was vanuit beide betrokkenen. De wetgever heeft daarmee bedoeld de minderjarige te beschermen, ook tegen zichzelf. Kinderen en jongeren beneden de leeftijd van zestien jaar worden gelet op hun jeugdige leeftijd onvoldoende in staat geacht om hun lichamelijke en seksuele integriteit zelf te bewaken en de reikwijdte van hun gedrag te overzien. Dit soort feiten kunnen, juist aan minderjarigen - die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan -, grote schade toebrengen en een grote impact hebben op hun leven en seksuele ontwikkeling.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij uitsluitend zijn eigen seksuele verlangens voor ogen heeft gehad en geen oog heeft gehad voor de mogelijke schadelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte wist dat seksueel contact met een minderjarige strafbaar is en was zich – mede gezien zijn eigen ervaringen – bewust van het risico dat minderjarigen seksueel actief kunnen zijn. Desondanks heeft hij het slachtoffer niet gevraagd naar zijn leeftijd of zich er op andere wijze van vergewist dat hij van doen had met een meerderjarige. Gelet op zijn leeftijd en achtergrond had hij beter moeten weten en anders moeten handelen.
Verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en direct volledige openheid van zaken heeft gegeven. Zowel voor als tijdens de zitting heeft hij zijn oprechte spijt betuigd jegens het slachtoffer. Ook heeft hij direct na het verhoor bij de politie zelf het initiatief genomen om psychische hulp te zoeken. De rechtbank vindt het belangrijk om ook op te merken dat op basis van het dossier niet kan worden aangenomen dat er sprake was van dwang (hetgeen ook niet ten laste is gelegd), noch dat verdachte uit was op seks met een minderjarige.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 augustus 2025. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van structuur en stabiliteit op de diverse leefgebieden. Verdachte leidde echter een dubbelleven. Hij is biseksueel en heeft dit altijd geheim gehouden. Hij heeft altijd drang gehad om seks met mannen te hebben, ook als hij een relatie met een vrouw had. Hierin nam hij risico's door anoniem af te spreken en daardoor niet met zekerheid te weten of iemand meerderjarig is. De reclassering ziet geen aanwijzingen dat verdachte een voorkeur heeft voor minderjarige jongens. Er zijn tevens geen vermoedens dat er sprake is van een psychische stoornis. De kans op recidive is laag en er zijn geen directe criminogene factoren te duiden, waardoor de reclassering interventies of toezicht niet nodig vindt. Conform de wens van het slachtoffer wordt wel een contactverbod met het slachtoffer geadviseerd.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank gelet op de ernst van het feit toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet passend. Eventuele onwaarheden in de verklaring van het slachtoffer over de mate van vrijwilligheid en over wie het initiatief nam doen niets af aan het bewezenverklaarde feit en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte. Het ontbreken van de wil bij het slachtoffer vormt immers geen vereiste voor strafrechtelijke aansprakelijkheid bij seksuele handelingen met kinderen en jongeren tussen de 12 en 16 jaar oud, omdat de regeling er juist voor bedoeld is om minderjarigen van die leeftijd en hun belang bij een ongestoorde seksuele ontwikkeling te beschermen. Van verdachte, een ruimschoots volwassene, had in alle opzichten anders verwacht mogen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, mede in het kader van de generale preventie, een schuldigverklaring zonder straf niet op zijn plaats.
De hiervoor weergegeven omstandigheden over de persoon van verdachte, de door hem geuite spijt en de door hem reeds genomen stappen en ingeroepen hulp maken echter wel dat de rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering brengen op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf een proeftijd van 3 jaren verbinden. Ook zal zij daaraan het contactverbod met het slachtoffer verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met de bepaling dat dit bedrag zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de vordering van de schade wegens het voor benadeelde onbruikbaar worden van de kleding die hij aanhad ten tijde van het bewezenverklaarde, voldoende is onderbouwd en anderzijds onvoldoende inhoudelijk is betwist. Dit is schade die naar het oordeel van de rechtbank in rechtstreeks verband staat met het strafbare feit. Dat de benadeelde deze kleding vanwege de associatie met het feit niet meer wilde dragen, is naar het oordeel van de rechtbank niet oninvoelbaar en dit is ook niet weersproken. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank bovendien redelijk voor, zodat het gevraagde bedrag van € 250,00 zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast, nu de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvoor voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. Rekening houdend met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, waarbij de rechtbank er oog voor heeft dat er in de onderhavige situatie geen sprake was van dwang, en gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 3.000,00.
De rechtbank houdt er rekening mee dat een deel van de schade bij de benadeelde zich mogelijk nog niet gemanifesteerd heeft en dat de last die hij ervaart nog kan toenemen. Voor zover de vordering ook daarop ziet, vergt dat nadere onderbouwing en/of bewijslevering en dat levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Conclusie
In totaal zal de rechtbank een bedrag toewijzen van € 250,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade/smartengeld.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel gematigd in verband met eigen schuld van de benadeelde, geldt het volgende. Ook als wordt uitgegaan van de stellingen van de verdediging dat het initiatief mede van benadeelde uitging, is er, mede gelet op diens leeftijd en de strekking van de overtreden strafbepaling, geen sprake van dat de schade mede het gevolg is van een aan benadeelde te maken verwijt in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Er is dan ook geen grond tot vermindering van de vergoedingsplicht van verdachte jegens benadeelde vanwege eigen schuld.
Voor de geleden schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Verdachte is ten aanzien van de vordering wettelijke rente verschuldigd vanaf 9 januari 2025.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
De rechtbank bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de minderjarige benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het saldo van deze rekening van de minderjarige benadeelde partij beschikken.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2009,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.250,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 42 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 september 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ONRBC25602 GRUTTO, gesloten op 26 februari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.