ECLI:NL:RBGEL:2025:8713

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
05-028450-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot moord met gebruik van een mes in Kerkdriel

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die medeplichtig werd bevonden aan een poging tot moord. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 13 januari 2025 in Kerkdriel, waarbij het slachtoffer met een mes in de schouder werd gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij de poging tot moord door met een buitenlamp te seinen naar de medeverdachte, die het slachtoffer daadwerkelijk heeft gestoken. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid, maar niet voor medeplegen, omdat de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet als voldoende nauwe en bewuste samenwerking kon worden aangemerkt. De rechtbank legde ook een contactverbod op voor de duur van vijf jaar en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €575,- aan materiële schade en €10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat het feit een schok in de samenleving teweegbracht en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor haar daden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/028450-25
Datum uitspraak : 13 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende aan [adres],
Raadsvrouw: mr. M.E. Broekert, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en met 13 januari 2025 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, met kracht met een mes heeft gestoken in de rug en/of schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en met 13 januari 2025 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, met kracht met een mes heeft gestoken in de rug en/of schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en met 13 januari 2025 te Kerkdriel, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door;
- ( indirect) aan [medeverdachte] kenbaar te maken dat ze de wens heeft dat [slachtoffer] om het leven wordt gebracht en/of
- kort voorafgaand aan het misdrijf informatie te delen en/of contact te onderhouden met [medeverdachte] en/of zijn mededaders over de locatie waar [slachtoffer] zich bevond en/of de vertrektijd van [slachtoffer] en/of wat op de camera van de woning aan de [adres] in Kerkdriel te zien is en/of
- te seinen met de buitenlamp van de woning aan de [adres] in Kerkdriel kort voordat [slachtoffer] de woning verliet en/of
- niet (direct) te reageren op geroep/geschreeuw van [slachtoffer] en/of hem niet
(direct) te hulp te schieten nadat hij is neergestoken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 januari 2025 werd [slachtoffer] voor zijn woning in Kerkdriel met een mes in zijn schouder gestoken. [2] Op het moment dat de hulpdiensten ter plaatse kwamen, zat het mes nog in de schouder van [slachtoffer]. Het lemmet van het mes was 20 centimeter lang en 4 centimeter breed. Een deel van het heft ontbrak. Het mes was van het merk ‘Alpina’. [3] Het mes bleek 17 cm diep in het lichaam van [slachtoffer] gestoken te zijn. [4] Het letsel bestond uit een steekwond ter hoogte van de linkerschouder tot in de borstholte met letsel aan het longweefsel en bloed in de borstholte. De mespunt projecteerde op de röntgenfoto ter hoogte van het hart. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, medeplegen van poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de gehele tenlastelegging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of en hoe verdachten [medeverdachte] en [verdachte] bij de steekpartij zijn betrokken.
Bewijsmiddelen
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 13 januari 2025 in de vroege ochtend in de [adres] – de straat waar [verdachte] en [slachtoffer] woonden – aanwezig was. [6] Hij hoorde dat er geschreeuwd werd [voornaam verdachte], [voornaam verdachte]. [7] Volgens [medeverdachte] was hij daar omdat hij [verdachte], die toen een relatie had met zowel [slachtoffer] als [medeverdachte], wilde verrassen en heeft een ander, hem onbekend, persoon, [slachtoffer] neergestoken, terwijl hij stond te wachten tot hij naar binnen kon bij [verdachte]. [verdachte] heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] inderdaad een relatie hadden maar dat zij niet wist dat [medeverdachte] bij haar in de straat stond te wachten.
Op 13 januari 2025 staat de telefoon van [medeverdachte] tussen 03:53 en 05:14 uur op vliegtuigmodus. [8]
Op de beelden gemaakt met de camera van de woning van [slachtoffer] is te zien dat de buitenlamp van de [adres] om 04:46 uur aangaat, één seconde uitgaat, daarna weer aangaat en aanblijft. Dat om 04.55 uur de voordeur open gaat en dat [slachtoffer] naar buiten loopt in de richting van zijn werkbus. Dat 2 seconden daarna de buitenlamp weer uit gaat en de voordeur wordt dichtgedaan [9] Op 6 tot en met 12 januari 2025 blijft de buitenlamp in de vroege ochtend uit. [10] Volgens [slachtoffer] zette hij die lamp ook nooit aan. Het is niet nodig om de lamp aan te zetten omdat er genoeg licht buiten van de verlichting is. Bovendien stoort de lamp de camera van de woning omdat je dan een rare waas op de beelden ziet. [11]
Op 6 februari 2025 werden beide verdachten gezamenlijk vervoerd in een bus van de Dienst Vervoer & Ondersteuning. De gesprekken tussen de verdachten zijn heimelijk opgenomen. In de opname is te horen dat medeverdachte [medeverdachte] tegen [verdachte] zegt:
‘ik was aan het wachten toen jij aan het seinen was met die lamp’. [12]
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 13 januari 2025 naar beneden is gelopen en dat zij de lichtschakelaars bij de voordeur heeft aangedrukt. [13]
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] naar de bestuurderszijde van de bus loopt en het portier opent. Gelijk nadat [slachtoffer] het portier opent, is een schim van een andere persoon achter hem te zien. Er vindt een worsteling tussen de beide personen plaats. Om 04.56.22 is te zien dat de onbekende persoon wegrent. [14] De persoon raakt tijdens zijn vlucht met zijn linkerhand/arm de buitenzijde van de A-stijl van de bijrijderszijde van een geparkeerde auto aan. [15] De persoon draagt een gewatteerde jas, een capuchon met een andere kleur dan de jas en een donkerkleurige broek met een lichtere of reflecterende streep aan de zijkant van het linker bovenbeen. [slachtoffer] komt achter de bus vandaan en loopt naar de voordeur van de [adres]. Er steekt een voorwerp uit de achterkant van zijn linkerschouder. [16] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij toen heeft geroepen “[voornaam verdachte], [voornaam verdachte]”. [17] Op beelden van dezelfde camera is op 30 december 2024 te zien dat [medeverdachte] richting de woning aan de [adres] loopt. Hij draagt een donkerkleurige broek met lichtkleurige biezen op beide bovenbenen en een jas met capuchon. [18] De kleding vertoont grote overeenkomsten met de kleding van de dader op 13 januari 2025. Er zijn overeenkomsten te zien in de specifieke kenmerken en kleurstelling van de kleding, op nagenoeg exact dezelfde locatie op de kleding. [19]
De buitenzijde van de A-stijl van de geparkeerde auto is bemonsterd op DNA. Er is sprake van een afgeleid DNA-hoofdprofiel gekoppeld aan onbekende man B. [20] Uit DNA-verwantschapsonderzoek blijkt dat de onbekende man B een zoon van [medeverdachte] en [moeder van zoon van medeverdachte] kan zijn. De kans op het verkregen afgeleide autosomale DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer groter wanneer een relatief grote hoeveelheid DNA in deze bemonstering afkomstig is van een zoon van [medeverdachte] en [moeder van zoon van medeverdachte] (hypothese 1), dan wanneer deze relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een man die niet verwant is aan [medeverdachte] en [moeder van zoon van medeverdachte] (hypothese 2). [21] De rechtbank neemt deze conclusies van het NFI over en maakt deze tot de hare.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en zijn zoon [naam] jassen delen. De jas die [medeverdachte] op 30 december 2024 droeg is van [naam]. [22]
In de woning van [medeverdachte] is een mes aangetroffen van het merk ‘Alpina’. Dit mes komt qua merk en type overeen met het mes dat in de rug van [slachtoffer] werd aangetroffen. [23]
Betrokkenheid [medeverdachte]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] op 13 januari 2025 in zijn rug/schouder heeft gestoken. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA-spoor is achtergelaten door de persoon die [slachtoffer] heeft gestoken. Gelet op de matchkans van 1 op 1 miljard staat voor de rechtbank vast dat dit achtergelaten DNA-spoor het DNA betreft van een zoon van [medeverdachte]. Dat past ook bij de verklaring van verdachte dat hij en zijn zoon jassen delen en bij de beelden van 30 december 2024 waarop te zien is dat hij een jas van [naam] draagt.
[medeverdachte] is op de vroege ochtend van 13 januari 2025 aanwezig geweest op de [adres] en heeft direct na het steekincident [slachtoffer] horen roepen om zijn vrouw. Verder zegt [medeverdachte] achteraf tegen [verdachte] dat hij aan het wachten was toen zij aan het seinen was met de lamp en blijkt dat de buitenlamp kort voordat [slachtoffer] naar buiten kwam aan, uit en vervolgens weer aan ging. Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] het in dat gesprek heeft over het moment kort voor het steekincident en hij toen dus aan het wachten was. Het dossier bevat verder geen enkele aanwijzing voor de mogelijkheid datéén van de minderjarige zonen van [medeverdachte] rond 5 uur ’s ochtends op de [adres] is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl hij de jas van zijn zoon droeg.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Het mes zat 17 cm in het lichaam van het slachtoffer. Daaruit leidt de rechtbank af dat er met kracht is gestoken. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] door met kracht een groot mes in de schouder/rug te steken, dichtbij belangrijke organen zoals de longen en het hart, vol opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer]. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van [medeverdachte] niet anders worden gezien dan een poging om [slachtoffer] te doden.
Voorbedachte rade
Voor een veroordeling voor poging tot moord, is vereist dat voorbedachte rade bewezen kan worden. Hiervoor moet komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben kunnen geven.
[medeverdachte] is in de vroege ochtend van 13 januari 2025 naar Kerkdriel gereden en heeft in de straat gewacht en zich ergens verstopt tot [slachtoffer] naar buiten kwam. Zodra [slachtoffer] bij zijn bus was en het portier opende,heeft [medeverdachte] hem direct achter in zijn rug/schouder gestoken. Na het steken is [medeverdachte] weggerend en naar zijn werk in [plaats] gereden om daar zijn gebruikelijke werkzaamheden uit te voeren. Hieruit blijkt dat het handelen van [medeverdachte] doelgericht en doordacht is geweest. Hij heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich op zijn handelen te beraden en van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte rade is niet gebleken. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [medeverdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Betrokkenheid [verdachte]
De rechtbank dient te beoordelen welke rol [verdachte] bij de poging tot moord op [slachtoffer] heeft gehad. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in de ochtend, ongeveer 10 minuten voordat [slachtoffer] de woning verliet en waarna hij met een mes werd gestoken, heeft geseind met de buitenlamp. [verdachte] heeft verklaard de schakelaar bij de voordeur te hebben gebruikt. Niet alleen is te zien dat de lamp aan, uit en weer aan gaat. Maar [medeverdachte] zegt in een later gesprek tegen [verdachte] dat hij stond te wachten toen zij aan het seinen was met die lamp. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van het seinen met de lamp door [verdachte] naar medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht, niet groot genoeg, om te kunnen spreken van medeplegen. . Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank uit een eerdere opmerking van [verdachte], dat zij iemand zocht om [slachtoffer] voor haar om te leggen, niet af dat sprake is van medeplegen, met name omdat die opmerking niet heimelijk maar in alle openheid is gemaakt in het bijzijn van de toenmalig partner van [medeverdachte]. Om die opmerking vervolgens als een opdracht aan te merken, gaat de rechtbank daarom te ver.
Wel acht de rechtbank medeplichtigheid bewezen. Voor medeplichtigheid geldt een dubbel opzetvereiste: het opzet op het behulpzaam zijn of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen en het opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn door met de buitenlamp te seinen als opzet heeft gehad op de poging tot moord op [slachtoffer]. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte] om een andere reden dan het steken van [slachtoffer] zat te wachten toen er werd geseind. Enkel [medeverdachte] heeft namelijk verklaard dat er sprake zou zijn geweest van een seksafspraak. [verdachte] heeft daar niets over verklaard. Zij heeft verklaard dat zij niet wist dat [medeverdachte] daar zou zijn. Bovendien is [slachtoffer] direct door [medeverdachte] aangevallen op het moment dat hij bij zijn bus was. Daardoor kan het niet anders zijn dan dat er met de buitenlamp is geseind door [verdachte] naar [medeverdachte] om kenbaar te maken dat [slachtoffer] naar zijn bus zou gaan vertrekken, zodat [medeverdachte] klaar zou zijn om hem te steken. Door het seinen met de buitenlamp heeft [verdachte] [medeverdachte] dan ook ingelicht dat [slachtoffer] er bijna aan zou komen. Dat [verdachte] wist wat er zou gaan gebeuren, leidt de rechtbank verder af uit het feit dat zij die ochtend – anders dan anders- niet in de deuropening bleef staan maar de deur meteen sloot [24] en het feit dat zij boven de schermen van de camerabeelden heeft uitgezet, omdat zij bang was voor wat zij zou zien [25] , terwijl zij naar eigen zeggen op dat moment nog niet wist wat er aan de hand was en dat er iets met [slachtoffer] was. De rechtbank komt daarmee ten aanzien van [verdachte] tot een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde. Het seinen met de lamp kwalificeert dat rechtbank als het opzettelijk inlichtingen verschaffen over het ophanden zijnde vertrek van [slachtoffer].
Hoewel in het dossier naar voren komt dat [verdachte] niet direct heeft gereageerd op het hulpgeroep van [slachtoffer] en pas naar enkele minuten naar beneden kwam om hem te helpen, is dit naar het oordeel van de rechtbank geen medeplichtigheidshandeling die bijdraagt aan de poging tot moord.
De overige aan [verdachte] in het kader van medeplichtigheid ten laste gelegde handelingen, acht de rechtbank niet bewezen. Dat er sprake lijkt te zijn geweest van snap-contact tussen de verdachte vroeg in de ochtend van 13 januari maakt nog niet dat daaruit kan worden afgeleid dat op dat moment informatie is gedeeld over de locatie waar [slachtoffer] zich bevond. Zij zal verdachte daar dan ook van vrijspreken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
[medeverdachte]
in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en metop13 januari 2025 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
meermalen, althanseenmaal, met kracht met een mes heeft gestoken in de rug
en/of schouder,
althans in het lichaamvan die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en
/oftot welk feit verdachte
in of omstreeks de periode van 10
januari 2025 tot en metop13 januari 2025 te Kerkdriel,
althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/ofopzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door;
- (indirect) aan [medeverdachte] kenbaar te maken dat ze de wens heeft dat

[slachtoffer] om het leven wordt gebracht en/of

- kort voorafgaand aan het misdrijf informatie te delen en/of contact te
onderhouden met [medeverdachte] en/of zijn mededaders over de locatie waar
[slachtoffer] zich bevond en/of
de vertrektijd van [slachtoffer] en/of wat op de camera van de woning aan de
[adres] in Kerkdriel te zien is en/of
- te seinen met de buitenlamp van de woning aan de [adres] in
Kerkdriel kort voordat [slachtoffer] de woning verliet
en/of
- niet (direct) te reageren op geroep/geschreeuw van [slachtoffer] en/of hem niet
(direct) te hulp te schieten nadat hij is neergestoken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot moord.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om voor de duur van vijf jaren een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangever en de kinderen, waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op twee weken. Ten aanzien van de kinderen zou moeten gelden dat een uitzondering bestaat als daarover afspraken zijn gemaakt met instanties.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de verdediging zich verzet tegen het opleggen van een locatieverbod.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan poging tot moord. Zij is medeverdachte [medeverdachte] behulpzaam geweest bij zijn poging om haar ex-partner om het leven te brengen door [slachtoffer] met kracht met een groot mes van achteren in zijn rug/schouder te steken. Dat [slachtoffer] het heeft overleefd, is gezien het handelen van de verdachte [medeverdachte] en het letsel zeer uitzonderlijk. Het feit heeft zich afgespeeld voor de woning van verdachte en [slachtoffer] op het moment dat [slachtoffer] in de vroege ochtend nietsvermoedend naar zijn werk wilde vertrekken en terwijl de kinderen van verdachte en [slachtoffer] thuis waren. Dit soort gebeurtenissen veroorzaken in zijn algemeenheid een schok in de samenleving en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte en haar medeverdachte hebben bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor wat zij hebben gedaan en op geen enkele manier rekening gehouden met het leed dat zij niet alleen [slachtoffer], maar haar en [slachtoffer] eigen kinderen hebben aangedaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.
De reclassering heeft op 9 september 2025 gerapporteerd dat zij, vanwege de ontkennende houding van verdachte, geen verbanden kunnen leggen tussen de leefgebieden en het feit waarvan zij wordt verdacht. Het is daardoor niet mogelijk om de risico’s op recidive in te schatten of te adviseren over interventies of toezicht. Wel adviseert de reclassering om een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer], tenzij onder begeleiding van Veilig Thuis of een andere gespecialiseerde instantie afspraken worden gemaakt omtrent de kinderen.
Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen ruimte om een andere straf op te leggen dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aangezien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van medeplichtigheid, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter voorkoming van strafbare feiten jegens [slachtoffer] zal de rechtbank een contactverbod met aangever [slachtoffer] voor de duur van vijf jaar in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht opleggen, tenzij dit in het kader van eventuele omgang met de kinderen of verdelen van spullen nodig wordt geacht maar dan enkel onder begeleiding van of via Veilig thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, een advocaat of een andere professional of zorgverlener. De rechtbank beveelt hierbij dat vervangende hechtenis van een week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogte zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatieverbod op te leggen, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank wijst het verzoek om een contactverbod met de kinderen op te leggen af. Het feit is niet gepleegd ten aanzien van de kinderen. Bovendien kan het belang van [slachtoffer] iets anders vragen dan het belang van de kinderen. De vraag of het wel of niet in het belang van de kinderen is om contact te hebben met hun moeder is niet een vraag die in deze strafprocedure kan worden beantwoord. Deze afweging dient te worden gemaakt in een eventuele familierechterlijke procedure.
Opheffen schorsing van de voorlopige hechtenis
Verdachte is geschorst tot aan de dag van de einduitspraak 13.15 uur. Normaliter zou dat leiden tot een overweging of verdachte wel of niet opnieuw zou worden geschorst. Echter, de einduitspraak vindt plaats om 9:00 uur. De rechtbank zal daarom beoordelen of de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven. Daarbij wordt een afweging tussen het strafvorderlijk belang en de persoonlijke belangen van verdachte gemaakt. De rechtbank stelt vast dat – anders dan op het moment van de eerdere schorsing - verdachte geen huis meer heeft, er geen contact is met de kinderen en er geen sprake is van andere zwaarwegende persoonlijke belangen, terwijl aan de andere kant sprake is van een veroordeling voor een 12-jaarsfeit en een geschokte rechtsorde. De schorsing zal daarom worden opgeheven.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 575,- aan materiële schade, bestaande uit € 385,- eigen risico en € 190,- daggeldvergoeding, en € 10.000 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft met betrekking tot de immateriële schade verzocht om het bedrag te matigen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 575,- kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 10.000 vaststellen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 13 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding verschuldigd. Met betrekking tot de materiële schade is verdachte vanaf 18 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Hoofdelijk
De rechtbank overweegt dat verdachte en haar medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 48, 49, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
 legt een vrijheidsbeperkende
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende
een periode van vijf jaar:
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], thans woonachtig aan de [adres] in Kerkdriel.
 beveelt dat vervangende hechtenis van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 575,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 575,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 87 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Voorlopige hechtenis
 heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer [nummer], proces-verbaalnummer [nummer]
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 667-668.
3.Proces-verbaal van verdenking, p. 331.
4.Forensisch medische letselrapportage, p. 1434.
5.Forensisch medische letselrapportage, p. 1435-1436.
6.Verklaring verdachte [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2025.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 215.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 938.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 527, p. 531 en proces-verbaal van bevindingen, p. 532.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 532-533.
11.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 685.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1077.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 527.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 544.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 528-529.
17.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 685.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 549.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 554.
20.NFI-rapport, p. 1324.
21.NFI-rapport DNA-verwantschapsonderzoek, p. 1332.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 281.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 874.
24.Het proces-verbaal van verhoor van aangever, p. 687.
25.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting.