ECLI:NL:RBGEL:2025:8283

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
HA RK 25/605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw door Rechtbank Gelderland

In deze beschikking heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2025 het verzoek van [verzoekster] B.V. om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) af te kondigen, afgewezen. [verzoekster] had op 30 juni 2025 een startverklaring gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden, met als doel een akkoord voor te bereiden. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2025 werd het verzoek toegelicht door de advocaat van [verzoekster], mr. T.L.P. Nguyen, en vertegenwoordigers van zowel [verzoekster] als de schuldeiser, [schuldeiser] B.V. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was voor de voortzetting van de onderneming en dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet gediend zouden zijn bij de verzochte periode. De rechtbank concludeerde dat de schuldenlast van [verzoekster] zou toenemen en dat de schuldeisers in een faillissement beter af zouden zijn dan bij het beoogde akkoord. De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 376 Fw.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team insolventie
verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
rekestnummer: HA RK 25/605
uitspraakdatum: 24 juli 2025
beschikking op het verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) met bijlagen van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. T.L.P. Nguyen, kantoorhoudende te Almere.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 30 juni 2025 een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Bij verzoekschrift van 30 juni 2025 heeft [verzoekster] verzocht een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden, althans twee maanden. [verzoekster] heeft bij het verzoekschrift twaalf producties overgelegd.
1.3.
[verzoekster] heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.4.
Bij e-mailbericht van 14 juli 2025 aan de griffie van de rechtbank heeft [verzoekster] aanvullende producties 1 tot en met 7 overgelegd. Bij e-mailbericht van 15 juli 2025 heeft [verzoekster] aanvullende producties 8 tot en met 13 overgelegd.
1.5.
Eén van de schuldeisers van [verzoekster] , [schuldeiser] B.V. (hierna: [schuldeiser] ), is op verzoek van de rechtbank uitgenodigd om een zienswijze in te dienen. Hiertoe heeft mr. L. Steenbergen namens [schuldeiser] per e-mail van 14 juli 2025 producties 1 tot en met 4 overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [schuldeiser] haar zienswijze toegelicht.
1.6.
Het verzoek is op 15 juli 2025 in raadkamer, met gebruik van een videoverbinding, behandeld. Namens [verzoekster] waren aanwezig mr. Nguyen voornoemd, mr. López Gonzalez (kantoorgenoot van mr. Nguyen), [bestuurder verzoekster] (bestuurder van [verzoekster] ) en [naam 1] (financieel eindverantwoordelijke bij [verzoekster] ). Namens [schuldeiser] waren aanwezig mr. Steenbergen voornoemd en [bestuurder schuldeiser] (bestuurder van [schuldeiser] ).

2.Het verzoek

2.1.
[verzoekster] heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting toegelicht en daartoe – voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
2.2.
[verzoekster] is een financiële holding binnen de [naam groep] (hierna [naam groep] ). Alle inkomsten van [verzoekster] zijn afkomstig van haar (klein)dochtervennootschappen: [naam vennootschap 1] B.V., [naam vennootschap 2] B.V., [naam vennootschap 3] B.V. en [naam vennootschap 4] B.V. De [naam groep] houdt zich bezig met het wereldwijd transporteren van diverse soorten voedingswaren. Als gevolg van de coronapandemie en de beperkende maatregelen van de overheid is de [naam groep] geconfronteerd met ernstige omzetverliezen. Hierdoor is de exploitatie onder druk komen te staan, waardoor de [naam groep] niet meer aan al haar financiële verplichtingen kon voldoen. Ook [verzoekster] is – als enig aandeelhouder – geraakt door voornoemde verslechterde financiële positie. [verzoekster] heeft schulden aan (onder andere) [schuldeiser] en de Belastingdienst.
2.3.
[verzoekster] bereidt een akkoord voor. De afkoelingsperiode is noodzakelijk om de onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. In geval van faillissement kunnen de schuldeisers een lagere uitkering op hun vorderingen verwachten dan met een akkoord. Volgens [verzoekster] is een afkoelingsperiode dan ook noodzakelijk en in het belang van de gezamenlijke schuldeisers.
2.4.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank een afkoelingsperiode af te kondigen voor de duur van vier maanden.

3.Zienswijze schuldeiser

3.1.
[schuldeiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar zienswijze toegelicht en daartoe – voor zover relevant – het volgende aangevoerd.
3.2.
Er is geen noodzaak voor de verzochte afkoelingsperiode. [schuldeiser] zal niet overgaan tot het aanvragen van het faillissement van [verzoekster] . De verzochte afkoelingsperiode wordt slechts gebruikt om uitstel van betaling te bewerkstelligen, niet om een akkoord te bereiken. [verzoekster] maakt daarmee misbruik van recht.

4.De beoordeling

Eerste verzoek en bevoegdheid
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige verzoek het eerste verzoek is dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft voorgelegd na het deponeren van de startverklaring. Dat betekent dat de rechtbank dient vast te stellen welk soort akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of aan haar de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
[verzoekster] heeft de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure. Het verzoek is in raadkamer behandeld.
4.3.
[verzoekster] is gevestigd in Nederland en meer specifiek in [vestigingsplaats] ; zij houdt aldaar ook kantoor. Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om het verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 262 Rv volgt verder dat deze rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Nagekomen stukken
4.4.
[schuldeiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvullende producties 8 tot en met 13 die [verzoekster] op 15 juli 2025 heeft overgelegd. De rechtbank stelt voorop dat in het Landelijk Procesreglement WHOA zaken is bepaald dat stukken waarop een partij zich tijdens de mondelinge behandeling wil beroepen uiterlijk 24 uur voor de mondelinge behandeling moeten worden ingediend. Hoewel [verzoekster] zich niet aan deze termijn heeft gehouden, zal de rechtbank de te laat overgelegde aanvullende producties toch meenemen bij de beoordeling van het verzoek. [schuldeiser] heeft immers te kennen gegeven kennis te hebben genomen van de stukken. Bovendien zijn de stukken – voor zover relevant – tijdens de mondelinge behandeling besproken en heeft [schuldeiser] daarop kunnen reageren. Daarom valt niet in te zien dat [schuldeiser] door deze termijnoverschrijving van [verzoekster] in haar belangen is geschaad.
Afkoelingsperiode
4.5.
Op grond van artikel 376 Fw kan, nadat een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw is gedeponeerd, door de schuldenaar het verzoek worden gedaan om een afkoelingsperiode af te kondigen. Indien het verzoek door de schuldenaar is gedaan, dient het akkoord reeds te zijn aangeboden of dient de schuldenaar toe te zeggen dat binnen ten hoogste twee maanden een akkoord zal worden aangeboden. [verzoekster] heeft toegezegd dat zij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een (voorstel voor een) akkoord zal aanbieden. [verzoekster] kan dan ook worden ontvangen in het verzoek om een afkoelingsperiode.
4.6.
Op grond van artikel 376 lid 4 Fw wordt het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode toegewezen indien aan twee vereisten wordt voldaan, namelijk indien (1) summierlijk blijkt dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten en (2) summierlijk blijkt dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en dat de door de afkoelingsperiode getroffen derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is summierlijk gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door [verzoekster] gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. [verzoekster] houdt de aandelen in [naam vennootschap 1] B.V.. Op deze aandelen heeft [schuldeiser] beslag gelegd en zij wenst zich op deze aandelen te verhalen. Zonder afkoelingsperiode zullen deze aandelen worden geëxecuteerd en zal van het door [verzoekster] beoogde akkoord geen sprake meer kunnen zijn.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan het tweede vereiste niet (summierlijk) is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
4.9.
Ten aanzien van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, geldt de volgende maatstaf. De verzoeker zal inzichtelijk moeten maken wat het gevolg is van een voortzetting van de onderneming tijdens de afkoelingsperiode ten opzichte van het alternatieve scenario (in de regel een faillissement). Als uitgangspunt geldt dat lopende een afkoelingsperiode de verhaalspositie van de gezamenlijke schuldeisers niet mag verslechteren. De schulden van de onderneming mogen niet groter worden ten opzichte van het beschikbare actief. Om deze reden zal de onderneming in de regel op basis van een liquiditeitsbegroting en het verloop van het werkkapitaal moeten laten zien wat de gevolgen zijn van voortzetting gedurende de afkoelingsperiode. Indien sprake is van een negatieve exploitatie, kan het desondanks in het belang zijn van de gezamenlijke schuldeisers om een afkoelingsperiode te verlenen. Dat zal het geval kunnen zijn indien het akkoord een meerwaarde heeft boven een afwikkeling in faillissement en de kans op totstandkoming van het akkoord reëel is. Ook van belang is welke financiering de onderneming beschikbaar heeft om tekorten die ontstaan gedurende de looptijd van de afkoelingsperiode op te vangen en een akkoord te financieren.
4.10.
De rechtbank kan niet vaststellen of [verzoekster] in staat is gedurende de afkoelingsperiode aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Weliswaar is een liquiditeitsprognose overgelegd, maar die ziet op de liquiditeit van de gehele [naam groep] . Daaruit valt niet af te leiden wat de specifieke verplichtingen van [verzoekster] zijn en of zij in staat is daaraan (met eigen middelen) te voldoen.
4.11.
Er zijn daarentegen wel indicaties om aan te nemen dat [verzoekster] gedurende de afkoelingsperiode niet aan haar lopende verplichtingen zal kunnen voldoen. Zo genereert [verzoekster] geen eigen inkomsten. Zij is voor haar inkomsten afhankelijk van haar (klein)dochtervennootschappen. Vast staat dat bij deze dochtervennootschappen ook sprake is van ernstige omzetverliezen. Onduidelijk is gebleven of en op welke grondslag deze dochtermaatschappijen de komende periode de lopende verplichtingen van [verzoekster] zouden kunnen dekken. [beoogd financier] B.V. – een vennootschap waarvan de broer van [bestuurder verzoekster] bestuurder is – heeft financiering van € 1.500.000,00 toegezegd aan [verzoekster] . Weliswaar vermeldt de toezeggingsverklaring dat deze financiering is bedoeld om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van [verzoekster] tijdens het WHOA traject, maar dit rijmt niet met de ter zitting expliciet herhaalde stelling van [verzoekster] dat de € 1.500.000,00 bestemd is voor de financiering van het akkoord. Ten slotte is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [verzoekster] al enige tijd niet (structureel) aan haar verplichting tot het betalen van rente aan [schuldeiser] voldoet. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] gedurende de afkoelingsperiode aan haar lopende verplichtingen zal kunnen voldoen. Wel aannemelijk is dat gedurende de afkoelingsperiode de schuldenlast van [verzoekster] toeneemt ten opzichte van het actief.
4.12.
Daarnaast kan de rechtbank niet beoordelen of de schuldeisers beter af zijn bij het door [verzoekster] beoogde akkoord dan in geval van faillissement. [verzoekster] heeft verzuimd om jaarrekeningen over de afgelopen drie boekjaren over te leggen en een actuele balans en winst- en verliesrekening op het niveau van [verzoekster] ontbreekt eveneens. Uit de informatie die ter zitting is verkregen lijkt bovendien te volgen dat de schuldeisers juist slechter af zijn bij het beoogde akkoord dan in geval van een faillissement. [verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat haar totale schuldenlast € 10.393.830,00 bedraagt. Bij nadere bestudering van de stukken en na daarover vragen te hebben gesteld ter zitting blijkt [verzoekster] echter maar vier schuldeisers te hebben met een totale schuldenlast van om en nabij € 1.500.000,00. [verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat aan haar een bedrag van € 1.500.000,00 beschikbaar wordt gesteld voor de sanering van haar schulden. Uit de aanvullende productie 9 volgt echter dat een bedrag van € 678.053,00 beschikbaar is voor de sanering van de schulden van [verzoekster] . [verzoekster] stelt verder dat de waarde van haar activa ingeval van faillissement € 25.580,00 bedraagt. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een taxatierapport overgelegd. [verzoekster] heeft echter twee vorderingen op [bestuurder verzoekster] van in totaal € 2.559.696,00 buiten beschouwing gelaten. Daarnaast bleek ter zitting dat er een vordering bestaat op de echtgenote van [bestuurder verzoekster] van circa € 2.800.000,00. Volgens [verzoekster] worden deze vorderingen buiten beschouwing gelaten omdat deze oninbaar zijn, aangezien [bestuurder verzoekster] en zijn echtgenote geen verhaal zouden bieden. Stukken waaruit dit blijkt zijn echter niet overgelegd. Deze stelling is bovendien niet te rijmen met de verklaring van [bestuurder verzoekster] dat hij deze vordering wenst af te lossen. Het rijmt ook niet met het door [beoogd financier] B.V. bedongen hypotheekrecht op de woning van [bestuurder verzoekster] voor de door [beoogd financier] B.V. te verstrekken financiering. Blijkbaar bevat deze woning overwaarde. Dat de vorderingen van [verzoekster] op [bestuurder verzoekster] en zijn echtgenote oninbaar zijn, is dus allerminst gebleken. Ingeval van faillissement zal een curator deze vorderingen incasseren. Nu de vorderingen op [bestuurder verzoekster] en zijn echtgenote niet worden meegenomen bij het door [verzoekster] beoogde akkoord, terwijl de totale schuldenlast van [verzoekster] lager is dan deze vorderingen, kan niet gezegd worden dat de schuldeisers van [verzoekster] beter af zijn in geval van een aan te bieden akkoord.
4.13.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers met de verzochte afkoelingsperiode is gediend. Het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek op grond van artikel 376 Fw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Steverink, voorzitter, mr. V.G.T. Emstede en mr. C. Prenger rechters, en in aanwezigheid van mr. R.F.A. van Gestel, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.