ECLI:NL:RBGEL:2025:8243

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
156481-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor mishandeling, bedreiging, onttrekking aan gezag en belediging van een ambtenaar

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Irak, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, bedreiging, onttrekking aan het gezag van een minderjarige en belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 mei 2024 in Doetinchem [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met een boksbeugel of een hard voorwerp te slaan. Op 2 juli 2024 heeft hij een onbekend gebleven persoon bedreigd met een mes. Daarnaast heeft hij op 7 oktober 2024 opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2], onttrokken aan het wettig gezag. Op 11 juni 2025 heeft hij ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], beledigd door hen te beschuldigen van racisme. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 21 dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 40 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meewerken aan hulpverlening en diagnostiek. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank heeft de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/156481-24, 05/216275-24, 05/047588-25 en 05/179316-25 (gev. ttz.)
Datum uitspraak : 16 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] (Irak),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. van den Berg, advocaat in Arnhem .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Parketnummer 05/156481-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Doetinchem [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] met een boksbeugel, althans een hard en scherp voorwerp, een of meerdere malen te slaan en/of te stompen tegen/op het hoofd, althans het lichaam en/of te schappen en/of trappen tegen de benen, althans het onderlichaam;
Parketnummer 05/216275-24
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Doetinchem, althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal een of meerdere tot op heden onbekend gebleven persoon/personen heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- aan voornoemde persoon/personen een (vlees)mes te tonen en/of
- met een (vlees)mes rond te zwaaien en/of
- stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde persoon/personen terwijl verdachte op korte afstand stond van die persoon/personen en/of
- voornoemde persoon/personen te achtervolgen met een (vlees)mes;
Parketnummer 05/047588-25
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] -2016, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende;
Parketnummer 05/179316-25
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2025 te Arnhem , althans in Nederland, opzettelijk een of meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] , werkzaam als hoofdagent bij de eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 4] , werkzaam als hoofdagent bij de eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Racist", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 05/156481-24 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende verweer gevoerd. Tijdens de vechtpartij had verdachte geen boksbeugel, maar een sleutel in zijn hand. Het is mogelijk dat getuigen deze sleutel voor een boksbeugel hebben aangezien. Er is direct na de vechtpartij geen boksbeugel bij verdachte aangetroffen. Voor het gebruiken van een boksbeugel moet verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft dit feit bekend (met uitzondering van het gebruik van een boksbeugel). Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 5 t/m 7;
- het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] , p. 19 en 20;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025.
Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte tijdens het gevecht een boksbeugel in zijn hand had. Verdachte heeft zelf verklaard dat het geen boksbeugel was, maar een sleutel. Er is geen boksbeugel bij verdachte of in de buurt aangetroffen na het incident. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de getuigen in de dynamische situatie van het conflict de sleutel hebben aangezien voor een boksbeugel. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het gebruiken van een boksbeugel. Wel staat voor de rechtbank voldoende vast dat verdachte tijdens het gevecht een hard en scherp voorwerp (namelijk een sleutel) in zijn hand had en dat hij [slachtoffer 1] daarmee geslagen heeft.
Parketnummer 05/216275-24 [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met - op z’n minst genomen - zware mishandeling. Er zijn twee momenten waarop verdachte heeft gedreigd met een mes. Een van de momenten speelt zich af voor de Kruidvat. Op beelden (van de Kruidvat) is te zien dat verdachte een mes heeft getoond en met dat mes een stekende beweging maakt en vervolgens kort achter de jongen(s) aanrent. Het andere moment speelt zich af bij de bankjes bij de Hema. Op beelden (van de Only) is te zien dat verdachte op een bankje zit en opspringt met een mes in zijn hand als er jongeren aan komen lopen. Van een stekende beweging is hier geen sprake.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de bedreiging. Het gaat om een schermutseling tussen twee groepen die door de stad trekken. Het is onduidelijk wat er is gezegd en gebeurd en met welke bedoeling. Andere artikelen uit het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) lijken beter van toepassing op het incident. Het is niet duidelijk op welk momenten de ten laste gelegde bedreigingen zien en tegen welk(e) - onbekend gebleven - perso(o)n(en) de bedreigingen zouden zijn gericht. Verdachte had een mes. Hij heeft hiermee wellicht gezwaaid, maar van een stekende beweging is geen sprake. Het mes werd niet in de richting van het slachtoffer gehouden.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor de Kruidvat een discussie heeft gehad met een jongen met een Turkse vlag om zijn schouders. Hij heeft verder verklaard dat hij een mes in zijn hand had en met dat mes in zijn hand een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van de jongen met de Turkse vlag. Het lemmet van het mes was, zo heeft verdachte verklaard, op het moment dat hij een slaande beweging maakte naar beneden gericht. Verdachte had tijdens dit incident een vissershoedje op en een groene jas aan. [3]
Van het incident voor de Kruidvat zijn camerabeelden beschikbaar. Deze beelden zijn ter terechtzitting bekeken. De rechtbank heeft als eigen waarneming op de camerabeelden het volgende waargenomen. Om 20:30:00 is een jongen met een vissershoedje op en een groene jas aan (de rechtbank begrijpt: verdachte) in gesprek/discussie met een jongen met een Turkse vlag om zijn schouders. Om 20:32:05 draait de jongen met de Turkse vlag zich om en loopt weg van de jongen met het vissershoedje. Om 20:32:10 loopt de jongen met het vissershoedje achter de jongen met de Turkse vlag aan. Om 20:32:13 haalt de jongen met het vissershoedje iets uit zijn zak dat lijkt op een scherp en puntig voorwerp. De jongen met het vissershoedje maakt met dit voorwerp in zijn hand een beweging richting de jongen met de Turkse vlag (20:32:14 en 20:32:15). [4]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de jongen met vissershoedje verdachte is geweest en dat hij met een mes in zijn hand een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de jongen met de Turkse vlag. Van een achtervolging met een vleesmes is geen sprake.
Ook als de rechtbank uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij het mes met het lemmet naar beneden had gericht ten tijde van het maken van de stekende beweging, moet de rechtbank constateren dat het handelen van verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de jongen met de Turkse vlag in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen/zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging op het moment dat hij zich voor de Kruidvat bevond.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van bedreiging met betrekking tot het moment bij de bankjes bij de Hema. Het is - mede gelet op het ontbreken van een beschrijving van die beelden - onduidelijk wat er op dat moment precies is gebeurd. Omdat de beelden van veraf zijn gemaakt, kan de rechtbank ook geen eigen waarneming formuleren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het bedreigen van
meerderepersonen op
meerderemomenten, nu de bewezenverklaring alleen ziet op de bedreiging van de jongen met de Turkse vlag op het moment voor de Kruidvat.
Parketnummer 05/047588-25 [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onttrekking van een minderjarige aan het gezag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onttrekking aan het gezag vanwege het ontbreken van opzet.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , p. 5 en 6;
- de beschikking ten aanzien van de voogdij over [slachtoffer 2] , p. 9;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025.
Het verweer van de raadsvrouw - inhoudende dat verdachte geen opzet zou hebben gehad op de onttrekking aan het gezag - wordt weersproken door de genoemde bewijsmiddelen.
Parketnummer 05/179316-25 [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een agent.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ontkend die woorden te hebben gebruikt. Het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Op 11 juni 2025 zijn [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , beiden hoofdagent bij de eenheid Oost-Nederland belast met surveillance op het Station Arnhem Centraal, een locatie die is aangemerkt als jeugdoverlastplek. Bij het vaststellen van de identiteit van een groep jongeren, waar verdachte deel van uitmaakte, bleek dat verdachte geen identiteitsbewijs kon overhandigen. Toen de agenten verdachte vastpakten en fixeerden, heeft verdachte “racisten” geroepen. Meerdere personen bleven op gehoorsafstand staan. Ook tijdens het vervoer naar en in het cellencomplex bleef verdachte de agenten “racisten” noemen. [7]
Gelet op de verklaringen van hoofdagenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] die volgen uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de uitlatingen heeft gedaan, die in het dagelijks taalgebruik als scheldwoord worden ervaren. De uitlatingen strekken ertoe de eer en de goede naam van de verbalisanten aan te tasten. Het tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/156481-24
hij op
of omstreeks8 mei 2024 te Doetinchem [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] met
een boksbeugel, althanseen hard en scherp voorwerp
, een ofmeerdere malen te slaan
en/of te stompentegen
/ophet hoofd
, althansen het lichaam en
/ofte schoppen en/of trappen tegen de benen
, althansen het onderlichaam;
Parketnummer 05/216275-24
hij op
of omstreeks2 juli 2024 te Doetinchem
, althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaaleen
of meerderetot op heden onbekend gebleven persoon
/personenheeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- aan voornoemde persoon
/personeneen
(vlees
)mes te tonen en
/of
- stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde persoon
/personenterwijl verdachte op korte afstand stond van die persoon
/personen en/of
- voornoemde persoon/personen te achtervolgen met een (vlees)mes;
Parketnummer 05/047588-25
hij op
of omstreeks7 oktober 2024 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] -2016, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende;
Parketnummer 05/179316-25
hij op
of omstreeks11 juni 2025 te Arnhem
, althans in Nederland,opzettelijk
een of meerdereambtenaren, te weten [slachtoffer 3] , werkzaam als hoofdagent bij de eenheid Oost-Nederland en
/of[slachtoffer 4] , werkzaam als hoofdagent bij de eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Racist", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05/156481-24
mishandeling
Parketnummer 05/216275-24
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
Parketnummer 05/047588-25
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag
Parketnummer 05/179316-25
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in de zaak met parketnummer 05/047588-25 (onttrekking aan het gezag) zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep op psychische overmacht toekomt.
De achtergrond van verdachte speelt een grote rol bij zijn handelen. Verdachte is met zijn jongere broertjes naar Nederland gevlucht en is gedurende de vlucht en de periode in Nederland als een vader en een moeder voor zijn broertjes geweest. Voor verdachte was het zeer belangrijk om als broers bij elkaar te blijven. Op het moment dat hij hoorde dat hij zou worden gescheiden van zijn broertjes, voelde hij de noodzaak om te vluchten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de rechter bij een beroep op psychische overmacht moet onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. De rechtbank kan zich voorstellen - daarbij in het bijzonder gelet op de voorgeschiedenis van verdachte - dat de mededeling dat verdachte en zijn broers niet langer in hetzelfde opvanggezin zouden kunnen verblijven een hevige schok en innerlijke strijd bij verdachte heeft veroorzaakt. Dat maakt nog niet dat de rechtbank vindt dat sprake is van een van buitenkomende drang om zijn jongste broer mee te nemen naar het buitenland en hem daarmee te onttrekken aan het gezag. Het moet dan gaan om zeer prangende en acute omstandigheden en een drang waaraan verdachte geen weerstand kon bieden en ook niet hoefde te bieden. Het feit dat verdachte de mogelijkheid om te vluchten eerder heeft besproken met zijn broers duidt erop dat verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie weken met een proeftijd van twee jaar. Hierbij moeten de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) voorgestelde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Diagnostiek vindt alleen plaats indien de jeugdreclassering het nodig vindt. Daarnaast moet aan verdachte een werkstraf van 40 uur worden opgelegd. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht moet van de werkstraf worden afgetrokken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de zaak met parketnummer 05/047588-25 (onttrekking aan het gezag) niet gevoegd wordt behandeld en dat voor deze zaak bij een bewezenverklaring en verwerping van het beroep op psychische overmacht een schuldigverklaring volgt zonder oplegging van straf (toepassing artikel 9a Sr). Gelet op de bepleite vrijspraken, de geringe ernst van de resterende feiten en de geringe ernst van de gevolgen is de raadsvrouw van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie geen passende strafmodaliteit is. Hoogstens is een voorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest denkbaar, zodat verdachte niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Voor alle feiten geldt dat verdachte heeft gehandeld uit onveiligheidsgevoel. Zijn handelen is telkens trauma-gerelateerd en impulsief. De raadsvrouw vindt een voorwaardelijke werkstraf een passendere straf. Als bijzondere voorwaarden moet worden gedacht aan traumabehandeling. Verdachte wil zich ook inzetten voor dagbesteding. Contact met zijn broers is voor verdachte erg belangrijk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat zij de zaken gevoegd heeft behandeld en daarmee ook zal komen tot één strafoplegging. In de omstandigheden die door de raadsrouw zijn aangedragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierop een uitzondering te maken. Wel zal de rechtbank bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, telkens de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, betrekken. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken.
  • het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juni 2025 (het strafblad);
  • het rapport van de Raad van 24 juni 2024;
  • het rapport van de Raad van 4 juli 2024;
  • het rapport van de Raad van 28 augustus 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Het strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige en nare feiten. Zo heeft hij in mei 2024 een jongen mishandeld door hem met een sleutel in de hand te slaan en te trappen. In juli 2024 heeft verdachte een jongen met een mes bedreigd. Het mes was van verdachte. Feiten zoals deze dragen bij aan gevoelens van onveiligheid, zowel bij het slachtoffer als in de maatschappij als geheel. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten een agressieve houding laten zien. Het lijkt erop dat hij (kleine) geschillen probeert op te lossen met geweld. Verdachte heeft zich daarnaast in oktober 2024 schuldig gemaakt aan onttrekking aan het gezag van zijn minderjarige broertje door te proberen met hem naar het buitenland te vluchten. Ook dit vindt de rechtbank een ernstig feit. Toch zal de rechtbank dit feit slechts beperkt meenemen in de strafoplegging, omdat zij oog heeft voor de situatie van verdachte. Verdachte is als minderjarige alleenstaande vluchteling met zijn beide broertjes zijn thuisland ontvlucht en uiteindelijk in Nederland terecht gekomen. Hij heeft zich gedurende de vlucht en de periode in Nederland ontfermd over zijn broertjes en zich verantwoordelijk voor hen gevoeld. Tot slot heeft verdachte in juni 2025 een agent beledigd. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die respect verdient. Het gedrag van verdachte getuigt niet van respect.
De rapportages en toelichting van de deskundigen ter terechtzitting
Uit de rapportages en toelichting van de Raad en de jeugdreclassering blijkt het volgende. Verdachte is als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland gekomen. Op dit moment verblijft hij bij [verblijfplaats] , een kleinschalige woonvoorziening in [plaats 1] . Hij maakt daar een voorzichtig positieve ontwikkeling door. Het perspectief van verdachte, waaronder de verblijfsmogelijkheid in Nederland, is heel onzeker nu zijn eerste aanvraag voor een vergunning tot verblijf is afgewezen. Behandeling gericht op trauma’s en agressie is tot dusver te weinig van de grond gekomen. Verdachte gaat niet naar school en heeft geen dagbesteding. Verdachte heeft een gebrekkige motivatie en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen toekomst. Het recidiverisico wordt als midden ingeschat. Het is voor verdachte lastig gebleken om zich structureel aan de in het kader van de schorsing gestelde bijzondere voorwaarden te houden. Toch lijkt hij gebaat bij de sturing en de kaders vanuit de jeugdreclassering. De reclassering voor volwassenen is voor verdachte te vrijblijvend. Verdachte heeft een fikse stok achter de deur nodig. Gezien de leeftijd van verdachte is het nodig dat hij toe gaat werken naar meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.
De Raad heeft zich onthouden van een strafadvies. Ten aanzien van de strafmodaliteit heeft de Raad het volgende opgemerkt. Een werkstraf zou ervoor kunnen zorgen dat verdachte de boodschap krijgt dat hij door te werken een bijdrage kan leveren aan de maatschappij. Daarnaast zou hij een directe consequentie kunnen ervaren voor zijn daden. De vraag is of een werkstraf voor een leereffect zal zorgen en de kans op recidive zal verlagen. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte een passende dagbesteding krijgt in de vorm van school en/of werk, zodat hij daardoor een bijdrage kan leveren aan de maatschappij en kan werken aan zijn eigen toekomst. Een werkstraf is hiervoor mogelijk een belemmering. Een voorwaardelijke werkstraf is niet passend, omdat deze vermoedelijk onvoldoende bijdraagt aan het verminderen van recidive. Een deels voorwaardelijke jeugddetentie zou er mogelijk voor kunnen zorgen dat verdachte zich gaat conformeren aan de voorwaarden.
Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad dat verdachte meewerkt aan het verblijf bij [verblijfplaats] en aan hulpverlening, dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en (de daaruit, eventuele voortvloeiende) behandeling en dat verdachte een passende vorm van dagbesteding heeft.
Ter terechtzitting heeft verdachte gezegd dat hij sinds kort werk heeft gevonden als bezorger.
Straf
Verdachte is niet langer minderjarig en valt niet langer onder de voogdij van Nidos. Als
alleenstaande vluchteling is hij op zichzelf aangewezen en heeft hij niemand om op terug te
vallen. Door de Raad is geconstateerd dat verdachte nog veel sturing en kaders nodig heeft. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk om aan verdachte bijzondere voorwaarden
op te leggen. Binnen het kader van de bijzondere voorwaarden kan verdachte onder
begeleiding toewerken naar meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. De rechtbank ziet
in de houding van verdachte aanleiding om de bijzondere voorwaarden te koppelen aan een
voorwaardelijke jeugddetentie (in plaats van een voorwaardelijke werkstraf zoals bepleit
door de raadsvrouw). Naar het oordeel van de rechtbank zal verdachte eerder geneigd zijn
om zich te conformeren aan de voorwaarden als hem een jeugddetentie boven het hoofd
hangt. De rechtbank ziet in de aard en de ernst van de feiten aanleiding om daarnaast aan
verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Ook vindt de rechtbank het
belangrijk dat verdachte ervaart dat zijn handelen consequenties heeft.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 21 dagen. Hierbij gelden de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf van 40 uur opleggen. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten moet van de werkstraf worden afgetrokken. Deze straf is conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal de gecertificeerde instelling Jeugdreclassering Gelderland ( Doetinchem ) opdracht geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Parketnummer 05/156481-24
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Overweging van de rechtbank
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In deze zaak gaat het om een mishandeling, waarbij verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een scherp voorwerp (sleutel) in de hand heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft daarbij een zwelling opgelopen aan zijn hoofd, schaafwonden aan zijn rechter hand, pijn in de rechter pols en een pijnlijk gevoel op de borst bij het ademhalen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal het smartengeld naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 300,00.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van het strafbare feit, 8 mei 2024.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267, 279, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte meewerkt aan het verblijf bij [verblijfplaats] of soortelijke instelling en meewerkt aan hulpverlening zolang als de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- verdachte meewerkt aan diagnostiek en de daaruit eventuele voortvloeiende behandeling indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- verdachte een passende vorm van dagbesteding heeft;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de jeugdreclassering van Jeugdbescherming Gelderland te Doetinchem tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 40 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partij
  • Veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05/156481-24 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 300,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 300,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter en kinderrechter), mr. E.M. van Poecke en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2025.
mr. Stoet is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024210596, gesloten op 13 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024307206, gesloten op 4 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025.
4.Eigen waarneming van de rechtbank bij de camerabeelden D01_20240702203029.
5.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024471221, gesloten op 24 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025272930, gesloten op 16 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9 en 10.