ECLI:NL:RBGEL:2025:8192

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
11837122
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonruimte wegens huurachterstand van vier jaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte. De eiser, eigenaar van de woonruimte, heeft de gedaagde aangeklaagd wegens een aanzienlijke huurachterstand van vier jaar, die is opgelopen tot € 35.625,00. De huurovereenkomst was aangegaan op 16 juni 2021, met een maandelijkse huurprijs van € 750,00. De eiser vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met een dwangsom voor het geval de gedaagde niet zou ontruimen. De gedaagde heeft de huurachterstand erkend, maar voerde aan dat hij geen andere woonruimte heeft en dat hij sinds augustus 2025 weer loon ontvangt, waardoor hij in staat zou zijn om de huur te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de huurtermijnen niet te betalen. De rechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat de gedaagde geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de ontruiming zouden rechtvaardigen. De rechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de gedaagde om de woonruimte te ontruimen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot betaling van het voorschot op de huurachterstand zijn afgewezen. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van € 2.098,45.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11837122 \ VV EXPL 25-141
Vonnis in kort geding van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.F. Nijenhuis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 augustus 2025 met productie 1 t/m 6.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2025. Van wat partijen hebben besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat vandaag een vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woonruimte aan [adres en plaats] . Zij verhuurt deze woonruimte (hierna: het gehuurde) met ingang van 16 juni 2021 aan [gedaagde] tegen betaling van een, bij vooruitbetaling te voldoen, verschuldigde huurprijs van € 750,00 per maand.
2.2.
Er is over de periode van 16 juni 2021 tot en met juni 2025 een huurachterstand ontstaan ter hoogte van € 35.625,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst;
  • ontruiming van het gehuurde binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde;
  • de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
o een voorschot op de huurachterstand van € 35.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2025 tot aan de dag van algehele betaling;
o de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.156,25;
o de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de huurtermijnen niet te betalen, ondanks daartoe te zijn aangemaand. De huurachterstand is opgelopen tot vier jaar en loopt nog verder op. Dit maakt dat de tekortkoming dusdanig is dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zijn gerechtvaardigd.
3.3.
[gedaagde] heeft het bestaan en de hoogte van de huurachterstand niet betwist. Hij voert aan dat hij nergens heen kan en de huur wil betalen, zodra hij kan betalen. Hij ontvangt sinds augustus 2025 loon. Daarvoor heeft hij een lange tijd zonder inkomen gezeten.

4.De beoordeling

Voorschot huurachterstand
4.1.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld wat haar spoedeisend belang is bij de vordering tot betaling van het voorschot van de huurachterstand. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.2.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding van € 2.156,25 zal daarom worden afgewezen.
Ontbinding4.3. De vordering over het ontbinden van de huurovereenkomst wordt afgewezen, omdat het niet mogelijk is de rechtstoestand tussen de partijen te wijzigen in een kort geding. Het toewijzen van dit onderdeel van de vordering zou daar wel toe leiden.
Ontruiming
4.4.
Het spoedeisend belang van de vordering tot ontruiming vloeit voort uit de stellingen van [eiser] , en wordt niet door [gedaagde] betwist.
4.5.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Een vordering tot ontruiming is slechts toewijsbaar, indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in een (eventuele) bodemprocedure zal worden ontbonden. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.6.
De kantonrechter overweegt verder dat iedere tekortkoming van de huurder in de nakoming van een van zijn verplichtingen kan leiden tot gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
Niet in geschil is dat sprake is van een serieuze tekortkoming van [gedaagde] . Hij erkent immers de door [eiser] gestelde aanzienlijke huurachterstand van ongeveer vier jaar. De huurachterstand is daarmee dermate hoog, dat gelet op het algemene uitgangspunt dat een huurachterstand van drie maanden of meer een tekortkoming is die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, aannemelijk is dat de vorderingen in de bodemprocedure op die onderdelen zullen worden toegewezen. [gedaagde] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de gevorderde ontruiming niet rechtvaardigt. Er is niet gebleken dat hij in staat is de huurachterstand op korte termijn in te lopen en de toekomstige huurtermijnen te voldoen. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij sinds augustus 2025 loon ontvangt, maar hij heeft zich niet bereid getoond om (een substantiële) betaling te doen. Hoewel hij toezeggingen aan [eiser] heeft gedaan, heeft hij tot op heden geen enkele huurtermijn betaald.
4.7.
Vervolgens moet in het kader van dit kort geding een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang van [eiser] bij ontruiming en anderzijds het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het belang van [eiser] het zwaarst moet wegen. In de gegeven omstandigheden kan van haar niet gevergd worden dat zij aan [gedaagde] nog langer het huurgenot verschaft, waarbij voorzienbaar is dat zij nog meer huurtermijnen zal gaan derven dan nu al het geval is en zij daardoor verder financieel gedupeerd zal raken. Het feit dat de kinderen van [gedaagde] bij hem in het gehuurde op bezoek komen is naar het oordeel van de kantonrechter van onvoldoende gewicht om de belangenafweging in zijn voordeel uit te laten pakken, te meer nu [gedaagde] slechts bereid was hierover zeer beperkte informatie te verstrekken. De gevorderde ontruiming zal daarom voorshands worden toegewezen, waarbij de termijn van ontruiming wordt gesteld op veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis.
Dwangsom
4.8.
Nu [eiser] met de toewijzing van de vordering tot ontruiming reeds een executoriale titel heeft om tot gedwongen ontruiming over te gaan, dient zij te onderbouwen op grond waarvan een (extra) prikkel in de vorm van een op te leggen dwangsom noodzakelijk is. Dit geldt temeer, omdat voorkomen dient te worden dat [eiser] door het uitstellen van de ontruiming de dwangsom kan laten oplopen. Nu een onderbouwing aan haar zijde ontbreekt, wordt de gevorderde dwangsom afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] krijgt ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten x € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€ 2.098,45

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte aan [adres en plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.098,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
46409/66349