ECLI:NL:RBGEL:2025:7867

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
352399-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad en verwerping van noodweer(exces)

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 5 november 2024, na een telefoontje dat het slachtoffer in de buurt zou zijn, een televisiebeugel meegenomen en was op zoek gegaan naar het slachtoffer. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer meerdere keren met de televisiebeugel geslagen, wat resulteerde in een hoofdwond, twee gebroken ribben en een gescheurde milt. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor zware mishandeling met voorbedachte raad, maar de verdediging betoogde dat de verdachte slechts één keer had geslagen en dat het letsel niet door hem was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar wel voor poging tot zware mishandeling. Het beroep op noodweer en putatief noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een taakstraf van 140 uren op, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-352399-24
Datum uitspraak : 16 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.I. Takens, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 september 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2024 te [plaats]
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde milt en/of een bloeding bij de milt en/of gebroken ribben en/of een snee in het hoofd, heeft toegebracht door met een ijzeren staaf, althans een (dergelijk) zwaar en/of hard (slag)voorwerp, (met kracht) één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of (linker)schouder en/of (linker)middenrif en/of (linker)bovenbeen, althans het lichaam, te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 5 november 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een ijzeren staaf, althans een (dergelijk) zwaar en/of hard (slag)voorwerp, (met kracht) één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of (linker)schouder en/of (linker)middenrif en/of (linker)bovenbeen, althans het lichaam, heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 november 2024 is verdachte, nadat hij door een kennis was gebeld dat [slachtoffer] in de buurt zou rondlopen, in zijn auto gestapt en gaan rijden, op zoek naar deze [slachtoffer] . Verdachte had een zwarte televisiebeugel meegenomen. Op de [straatnaam] in [plaats] zag hij [slachtoffer] lopen. Verdachte is van de weg af gegaan, heeft zijn auto op het fietspad/de stoep gezet en is met de televisiebeugel in zijn hand uitgestapt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad, zoals primair ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – voor zover van belang voor de bewijsvraag – naar voren gebracht dat de lezing van cliënt, dat hij slechts één keer geslagen heeft, niet wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen in het dossier. Uit de beschikbare medische informatie volgt bovendien niet dat het letsel van het slachtoffer is veroorzaakt door verdachte. Er dient ernstig getwijfeld te worden aan de authenticiteit van de medische verklaring in het dossier. Verder is bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte zag uitstappen met een pijp in beide handen. Verdachte kwam op hem aflopen en haalde meerdere keren met de pijp uit in zijn richting. De pijp raakte hem op zijn hoofd, linker schouder, links op zijn middenrif en op zijn linker bovenbeen. [slachtoffer] voelde dat hij meerdere keren aan de linkerkant van zijn lichaam werd geraakt. Hij probeerde de slagen af te weren en weg te rennen, maar verdachte bleef achter hem aan rennen. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze op de [straatnaam] fietste en zij aan de andere kant van de weg een man uit een grijs busje zag stappen met een zwarte knuppel in zijn hand. Deze man begon op een andere man in te slaan. Ze zag dat de man een keer op zijn lichaam werd geraakt door de man met de knuppel. De man die geraakt werd, liep ongeveer 100 meter verdedigend en afwerend achteruit. De man met de knuppel probeerde vaker te slaan. [4]
Een ambulancemedewerker die ter plaatse kwam gaf aan dat [slachtoffer] een hoofdwond had die gehecht moest worden. Ook moest er een echo van een orgaan links onder de ribbenkast worden gemaakt, omdat [slachtoffer] daar veel pijn had en er mogelijk een bloeding zou kunnen zitten. [5]
Uit een brief van het ziekenhuis aan de huisarts van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] een hoofdwond had die moest worden gehecht, dat zijn milt was gescheurd en hij twee gebroken ribben had aan de linkerzijde. [6]
Anders dan door de verdediging betoogd, ziet de rechtbank geen enkele reden te twijfelen aan de authenticiteit van de medische verklaring. Vast staat dat direct na de confrontatie met verdachte is geconstateerd dat [slachtoffer] letsel had aan zijn hoofd en aan de linkerzijde van zijn lichaam. De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat dit letsel op enig ander moment, voor of na het treffen met verdachte, zou zijn ontstaan. Ook voor de stelling van de verdediging dat het letsel mogelijk zou zijn ontstaan bij de aanhouding van [slachtoffer] naar aanleiding van een eerder incident op 31 oktober 2024, biedt het dossier geen aanknopingspunten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte dit letsel heeft toegebracht door [slachtoffer] meerdere keren met kracht met de televisiebeugel, een hard (slag) voorwerp, te slaan.
De rechtbank overweegt dat wat uit het dossier is gebleken over de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en verdachte, door hier met een metalen televisiebeugel met kracht tegenaan te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De vraag die de rechtbank tot slot dient te beantwoorden, is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat de aanleiding voor de gebeurtenissen op 5 november 2024 was gelegen in een incident dat op 31 oktober 2024 had plaatsgevonden. Mede gelet op de camerabeelden in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] , een oude vriend van verdachte, die dag bij verdachte aan de deur heeft gestaan en er een incident heeft plaatsgevonden waarbij de kinderen van verdachte, die op dat moment alleen thuis waren, erg zijn geschrokken. Niet ter discussie staat dat deze situatie binnen het gezin, waaronder bij verdachte, hevige emoties teweeg heeft gebracht.
Volgens verdachte speelden deze hevige emoties op 5 november 2024 weer op toen hij door een vriend gebeld werd dat [slachtoffer] weer in de buurt liep. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat verdachte nog steeds hoog in zijn emotie zit als hij over deze gebeurtenissen spreekt.
Hoewel in het op zoek gaan naar [slachtoffer] en het meenemen van de televisiebeugel aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte als gevolg van het telefoongesprek in een hevige gemoedsbeweging is gekomen en hij vrijwel direct in de auto is gestapt. Daarmee staat vast dat de besluitvoering en uitvoering in een korte tijdspanne tot stand zijn gekomen en het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 november 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een
ijzeren staaf, althans een (dergelijk) zwaar en/ofhard (slag)voorwerp,
(met kracht
) één ofmeerdere malen op/tegen het hoofd en/of
(linker
)schouder en/of
(linker
)middenrif en/of
(linker
)bovenbeen
, althans het lichaam,heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces), nu hij zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hiertoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
[slachtoffer] is, nadat verdachte uit zijn auto stapte, op verdachte afgestapt en heeft hem bij zijn kraag vastgegrepen. Dit duidt op het begin van uitvoering van een geweldsdelict. Vervolgens greep [slachtoffer] naar een (steek)voorwerp in zijn zak, hetgeen duidt op verdergaande geweldpleging. Deze situatie paste bij het beeld dat reeds bestond, namelijk van een onberekenbare, psychotische [slachtoffer] die, net als op 31 oktober 2024, een mes zou gaan trekken. Verdachte mocht en moest zich tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding verdedigen.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Anders dan de verklaring van verdachte, biedt het dossier namelijk geen aanwijzingen dat [slachtoffer] verdachte bij zijn kraag zou hebben gepakt en hij naar zijn (jas)zak zou hebben gegrepen. Integendeel, uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte met zijn auto op zoek is gegaan naar [slachtoffer] en hij de confrontatie heeft opgezocht door direct zijn auto uit te stappen met een televisiebeugel in zijn hand. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt bovendien dat hij na het uitstappen op [slachtoffer] in begon te slaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Het feit is dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie, komt zij niet toe aan bespreking van het beroep op noodweerexces.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake was van putatief noodweer(exces). Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat het erop leek dat [slachtoffer] verdachte aanviel en een steekwapen pakte.
De rechtbank stelt voorop dat een verdachte een beroep op putatief noodweer kan toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, zijn de door de verdediging aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat het beroep op putatief noodweer(exces) reeds om die reden wordt verworpen.
Verdachte is dus strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het voorarrest dient hierop in mindering te worden gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder oplegging van straf). Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dient te worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Naar aanleiding van een incident dat enkele dagen eerder had plaatsgevonden en het bericht dat [slachtoffer] in de buurt zou lopen, is verdachte in zijn auto gestapt en naar hem op zoek gegaan. Hij heeft een forse televisiebeugel meegenomen en daarmee heeft hij [slachtoffer] meerdere malen met kracht geslagen tegen zijn hoofd en lichaam. Als gevolg hiervan had [slachtoffer] een hoofdwond, twee gebroken ribben en een gescheurde milt opgelopen. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt dergelijk geweld op de openbare weg gevoelens van maatschappelijke onveiligheid.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ervoor heeft gekozen zelf de confrontatie op te zoeken met [slachtoffer] en hij er niet voor heeft gekozen de politie te bellen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, zij het langere tijd geleden.
Uit het reclasseringsadvies van 19 augustus 2025 volgt dat er geen problemen zijn op de verschillende leefgebieden. Het handelen van verdachte lijkt te zijn voortgekomen uit deze specifieke situatie, tegen de achtergrond van het incident enkele dagen ervoor. De reclassering ziet geen signalen van structurele agressie- of impulsproblematiek waarvoor hulpverlening nodig wordt geacht en het risico op herhaling wordt als laag ingeschat.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat het handelen van verdachte is voortgekomen uit een reactie op de situatie enkele dagen daarvoor, die tot hevige emoties had geleid. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Afdoening van de zaak zonder oplegging van straf of met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend. Dit voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en drukt ook de ernst van het feit uit. Hieraan verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaren.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank het feit anders kwalificeert.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de televisiebeugel die aan verdachte toebehoort en met behulp waarvan het feit is begaan, verbeurd verklaren.
Verder gelast de rechtbank de teruggave van de kleding aan de rechthebbende (het slachtoffer), omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 140 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd de televisiebeugel (goednummer G3325779);
 gelast de teruggave van de kleding aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek PUCH / ON5R024104, gesloten op 17 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2025; proces-verbaal van aanhouding, p. 28-29, 32.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 9.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 22-23.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
6.Geneeskundige verklaring, p. 14-15.