ECLI:NL:RBGEL:2025:7810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
455929
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over schorsing executieveiling woning en misbruik van recht

In deze zaak heeft eiser, een persoon die een lening heeft afgesloten bij gedaagde, een kort geding aangespannen om de executieveiling van zijn woning te schorsen. Eiser heeft op 1 september 2023 een bedrag van € 926.753,17 geleend van gedaagde, met als zekerheid een recht van eerste hypotheek op zijn woning. Eiser heeft echter niet voldaan aan zijn rente- en terugbetalingsverplichtingen, wat heeft geleid tot een deurwaardersexploot en de aankondiging van een executieveiling op 18 september 2025. Eiser vordert dat gedaagde wordt verboden om de woning te verkopen, omdat hij meent dat gedaagde misbruik van recht maakt door de executie te dreigen. Gedaagde voert verweer en stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat hij recht heeft op parate executie op basis van de notariële akten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de dagvaarding niet als obscuur libel kan worden gekwalificeerd en dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat er geen misbruik van recht is aangetoond en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 1.616,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/455929 / KZ ZA 25-137
Vonnis in kort geding van 4 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers LLM.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.H.M. Bus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 10 producties van [eiser] ;
- de producties 1 tot en met 39 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de akte wijziging van eis van [eiser] ;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota tevens conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot nietig-, althans niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 1 september 2023 een bedrag van € 926.753,17 aan [eiser] geleend. [eiser] heeft daarvoor zekerheid gegeven door een recht van eerste hypotheek en recht van pand te verlenen op zijn woning in [plaats 1] . Dit is vastgelegd in de op 1 september 2023 tussen partijen verleden notariële akte van hypotheek.
2.2.
In deze akte is onder meer opgenomen dat de looptijd van de lening eindigt op 1 september 2024, dat de rente 7% per jaar bedraagt en dat [gedaagde] bevoegd is het onderpand in het openbaar te doen verkopen wanneer [eiser] in verzuim is met de voldoening van dat waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt.
2.3.
[eiser] heeft na het aangaan van de lening niet voldaan aan zijn rente- en terugbetalingsverplichtingen. Op 3 januari 2024 heeft de deurwaarder per exploot de vordering inclusief nevenvorderingen bij [eiser] opgeëist en hem gesommeerd op grond van de notariële akte van 1 september 2023 het op dat moment totaal verschuldigde bedrag van € 955.283,47 te voldoen.
2.4.
In een e-mail van 2 april 2024 stelt de voormalig advocaat van [eiser] voor om de eerdere financiering onder nagenoeg gelijkluidende voorwaarden te verlengen met een jaar waarbij voor het verstrekken van extra zekerheid een eerste hypotheekrecht kan worden gevestigd op een (andere) woning van [eiser] in [plaats 2] . Daarop zijn – na onderhandeling tussen partijen – afspraken tot stand gekomen die vervolgens zijn geformaliseerd in een aanvullende notariële hypotheekakte die [eiser] op 13 juni 2024 heeft getekend.
2.5.
In die aanvullende akte is het bedrag van de lening verhoogd met rente, kosten en een boete tot € 990.556,27 en is een eerste recht van hypotheek gevestigd op de woning van [eiser] in [plaats 2] tot een totaalbedrag van € 1.485.000,00. De looptijd van de lening is verlengd tot 1 april 2025.
2.6.
[eiser] heeft op 1 april 2025 niet de totale vordering afgelost. [gedaagde] heeft de vordering inclusief nevenvorderingen zoals overeengekomen in de notariële aktes van 1 september 2023 en 13 juni 2024 opgeëist bij deurwaardersexploot van 11 april 2025. Dit betreft een totaalbedrag van € 859.575,05.
2.7.
Met een deurwaardersexploot van 23 juli 2025 is aan [eiser] de executieveiling van zijn woningen te [plaats 2] en te [plaats 1] aangezegd door openbare verkoop op 18 september 2025. In dit exploot is de openstaande vordering begroot op € 818.909,50.
2.8.
Met een e-mail van 21 augustus 2025 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat de woning in [plaats 2] is verkocht voor € 470.000,00 en dat de overdracht van die woning plaatsvindt op 28 augustus 2025.
2.9.
Ten tijde van de mondelinge behandeling op 27 augustus 2025 had [eiser] niet meer afgelost op de nog openstaande vordering.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – [gedaagde] te verbieden de woning van [eiser] in [plaats 1] te verkopen, althans de executieveiling daarvan te schorsen totdat in een bodemprocedure een in kracht van gewijsde vonnis is gewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft misbruik van recht gemaakt door ongeldig beslag te leggen op alle andere eigendommen van [eiser] en door disproportionele en onbillijke druk op hem uit te oefenen waardoor [eiser] akkoord is gegaan met de aanvullende hypotheekakte van 13 juni 2024. [eiser] zal in een (nog te starten) bodemprocedure vernietiging vragen van deze hypotheekakte. Door het geheel van omstandigheden zal de voorgenomen executie, die mede plaatsvindt op basis van de hypotheekakte van 13 juni 2024, opnieuw leiden tot misbruik van recht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de (werkelijke) kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.4.
[gedaagde] voert – kort weergegeven – het volgende aan. De dagvaarding van [gedaagde] voldoet niet aan de wettelijke vereisten en dient te worden gekwalificeerd als obscuur libel. Indien [gedaagde] wel ontvankelijk wordt verklaard, moet zijn vordering worden afgewezen. Op grond van de notariële aktes van 1 september 2023 en 13 juni 2024 heeft [gedaagde] een recht van parate executie. Dit is een gevolg van het handelen dan wel nalaten van [eiser] zelf die zijn betreffende standpunten ook niet nader en deugdelijk heeft gemotiveerd. Het belang van [gedaagde] bij openbare verkoop van de woning in [plaats 1] weegt dan ook zwaarder dan het belang van [eiser] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Incident tot nietigheid, dan wel niet-ontvankelijk verklaring.
4.1.
[gedaagde] vordert vóór alle weren nietigverklaring van de dagvaarding, althans dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen. Hij voert daartoe aan dat de dagvaarding kwalificeert als obscuur libel, omdat daaruit (kort gezegd) onvoldoende deugdelijk en begrijpelijk volgt wat [eiser] eist en welke gronden hij hiertoe aandraagt, met als gevolg dat het voeren van verweer hem dermate is bemoeilijkt dat hij onredelijk in zijn belangen is geschaad.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert de dagvaarding niet als een obscuur libel. Artikel 111 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat (het exploot van) de dagvaarding onder meer de eis en de gronden daarvan dient te vermelden. Uit artikel 120 Rv vloeit voort dat dit voorschrift op straffe van nietigheid in acht moet worden genomen. Het is voldoende duidelijk dat [eiser] met zijn dagvaarding vordert dat het [gedaagde] wordt verboden zijn woning openbaar te verkopen en waarom hij meent dat die vordering moet worden toegewezen. [gedaagde] heeft in zijn pleitnota, tevens zijnde conclusie van antwoord ook op de vordering en de gronden zoals uiteengezet in de dagvaarding kunnen reageren. Van een nietig exploot van dagvaarding is geen sprake. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
Het kort geding
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.4.
De executieveiling van de woning in [plaats 1] staat gepland op 18 september 2025. Het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening is daarmee gegeven.
Recht van parate executie
4.5.
Niet in geschil is dat [gedaagde] in de notariële akte van 1 september 2023 een recht van eerste hypotheek heeft verkregen op de woning in [plaats 1] . Ook niet in geschil is dat [eiser] de lening niet na afloop van de looptijd heeft afgelost op grond waarvan hij nog een aanzienlijk bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is.
4.6.
Het uitgangspunt is dat de hypotheekhouder (hier [gedaagde] ) op grond van artikel 3:268 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het recht heeft van parate executie: [gedaagde] is bevoegd, indien de schuldenaar (hier [eiser] ) in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, het verbonden goed (hier de woning in [plaats 1] ) in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen.
Misbruik van recht
4.7.
De voorzieningenrechter kan de executie op grond van artikel 438 lid 2 Rv schorsen voor een bepaalde tijd, of totdat in een bodemprocedure op het geschil zal zijn beslist. Dat kan in het geval de hypotheekhouder de grens van zijn bevoegdheid overschrijdt. Volgens artikel 3:13 BW is van misbruik van bevoegdheid onder meer sprake als die bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, alsook in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Dat laatste kan zich, in een geval zoals dit, waarin een hypotheekhouder een woning executoriaal wil gaan verkopen, bijvoorbeeld voordoen als er door de executie geen uitzicht bestaat op ook maar een gedeeltelijke voldoening van de schuld, als door de executie aan de zijde van de schuldenaar een noodtoestand zou ontstaan, of als de schuldenaar een betalingsregeling heeft voorgesteld die leidt tot het inlopen van de ontstane betalingsachterstand binnen een redelijke termijn, terwijl hij tevens voldoet aan de lopende betalingsverplichting jegens de hypotheekhouder.
4.8.
Van misbruik van recht als hiervoor bedoeld is niet gebleken. In dit geval lijkt alleen zicht op aflossing van de schuld te bestaan als de woning in [plaats 1] wordt verkocht. [eiser] heeft verder niet onderbouwd dat daardoor aan zijn zijde een noodtoestand zal ontstaan en hij heeft evenmin een andere betalingsregeling voorgesteld. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat zijn woning in [plaats 2] is verkocht en dat hij het geld van die verkoop zal aanwenden om zijn schuld af te lossen, maar ook in dat geval blijft er nog een aanzienlijke schuld openstaan van ongeveer € 350.000,-. Ook is hier niet gebleken van dwang tot het sluiten van de hypothecaire aktes. Ten aanzien van de akte van 13 juni 2024 heeft [eiser] zelf voorgesteld een recht van hypotheek te vestigen op zijn woning in [plaats 2] en zijn voormalig advocaat schrijft op 13 juni 2024 ook nog aan de advocaat van [gedaagde] :
“Ik ontving de verleden hypotheekakte van de notaris. Goed dat het nog is gelukt."
Conclusie
4.9.
Omdat voorshands niet aannemelijk is dat de inhoud van de hypotheekakte(s) niet juist is en niet is gebleken dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om de woning executoriaal te verkopen, wordt de vordering afgewezen.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om [eiser] te veroordelen in de werkelijke proceskosten. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00
4.11.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
1518