ECLI:NL:RBGEL:2025:7432

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
453990
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in stukken voor berekening legitieme portie in kort geding afgewezen; beslag opgeheven

In deze zaak, die op 3 september 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, zijnde twee broers en een zus, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die in hoedanigheid van erfgenaam en executeur van de nalatenschap van hun overleden ouders optreedt. De eisers vorderen inzage in bepaalde bankafschriften en documenten op grond van artikel 4:78 BW, om hun legitieme porties te kunnen berekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot inzage in de stukken moet worden afgewezen, omdat de bewaartermijn van de gevraagde documenten is verlopen en het belang van de eisers onvoldoende is aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de gezochte betalingen heeft erkend, waardoor de noodzaak voor inzage in de stukken niet meer aanwezig is. In reconventie heeft de gedaagde vordering tot opheffing van het beslag op de effectenportefeuilles ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de gedaagde bij opheffing van het beslag groter is dan het belang van de eisers bij handhaving ervan, en heeft het beslag opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/453990 / KZ ZA 25-105
Vonnis in kort geding van 3 september 2025
in de zaak van

1.[eiser in conventie 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser in conventie 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.J.C.M. van Acht,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [woonplaats] ,
in hoedanigheid van erfgenaam en executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. A.H. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties
- de mondelinge behandeling van 18 augustus 2025
- de pleitnota van [eisers]

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn zus en broers van elkaar. De vader van partijen is overleden op [overlijdensdatum] en de moeder van partijen op [overlijdensdatum]
.De ouders van partijen waren sinds 1996 gescheiden. [eisers] zijn onterfd door moeder en [gedaagde in conventie] is onterfd door vader. Partijen hebben allen een beroep gedaan op hun respectievelijke legitieme porties.
2.2.
Tussen partijen hebben twee eerdere procedures plaatsgevonden. Een kort geding op 8 april 2024 waarbij partijen over en weer afgifte van stukken hebben gevorderd inzake de berekening van hun legitieme porties. In de kort gedingzaak hebben partijen een schikking getroffen waarbij ze hebben afgesproken dat ze elkaar bepaalde stukken verstrekken. Verder heeft een bodemprocedure plaatsgevonden waarin uitspraak is gedaan op 19 februari 2025. In het vonnis is bepaald dat gedaagde € 247.923,99 aan [eiser in conventie 1] en € 166.470,44 aan [eiser in conventie 2] moet betalen inzake hun legitieme porties in de nalatenschap van moeder. [eisers] moeten beide € 18.164,15 aan gedaagde betalen inzake zijn legitieme portie in de nalatenschap van vader. [eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis - samengevat - dat gedaagde de volgende stukken verstrekt:
I. Bankafschriften over de jaren 2008 t/m 2019, van DVB MultiManagerMandaatrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en de daaraan gekoppelde Vermogensbeheerrekening [rekeningnummer 2] ;
II. Bankafschriften over de jaren 2008 t/m 2016 van DVB Inkomens Mandaat Rekening [rekeningnummer 3] en de daaraan verbonden bankrekeningen Vermogensbeheerrekening [rekeningnummer 4] , Privérekening [rekeningnummer 5] en Private Banking Spaarrekening [rekeningnummer 6] ;
III. Het originele document “Vastlegging van rentebetaling middels overschrijving beleggingsportefeuille” met daarop de originele aangebrachte handtekeningen;
IV. Aangiftes Inkomstenbelasting van moeder van 2008 t/m 2016.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde in conventie] heeft pas 3 weken voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg de aktes met beschikkingen ter zake des doods aan hen verstrekt, terwijl de afspraken hierover al op 8 april 2024 waren gemaakt. Pas bij verstrekken van de stukken was duidelijk dat het ging om schulderkenningen uit vrijgevigheid variërend van € 93.000,00 tot € 131.155,00 per jaar met een daarover overeengekomen renteverplichting van 6% per jaar tussen moeder en [gedaagde in conventie] . Omdat deze informatie pas op het laatste moment werd verstrekt, hebben [eisers] onvoldoende zicht gehad op de vermogensverschuivingen van moeder aan [gedaagde in conventie] . [eisers] zijn in hoger beroep gegaan om dit in tweede aanleg beter te kunnen motiveren/onderbouwen, maar daarvoor hebben ze wel stukken nodig. [gedaagde in conventie] is op grond van artikel 4:78 BW verplicht om deze stukken te verstrekken. [eisers] willen in hoger beroep aanvoeren dat de rentebetalingen gezien moeten worden als een schenking van moeder die opgeteld moet worden bij de legitimaire massa. In dat kader is van belang of en zo ja, in hoeverre en wanneer deze renteverplichtingen door moeder aan [gedaagde in conventie] zijn voldaan. [eisers] hebben daarvoor de stukken nodig. Verder is uit onderzoek van het kopie van het stuk ‘vastlegging van rentebetaling middels overschrijving beleggingsportefeuille’ (hierna: de overeenkomst) gebleken dat er een grote kans is dat de handtekening van moeder niet echt is. Dit stuk is de titel voor de overdracht van de effectenportefeuille van moeder naar [gedaagde in conventie] . Als de handtekening van moeder inderdaad niet van haar afkomstig is, willen [eisers] mogelijk de overeenkomst aantasten. Maar de onderzoeker heeft het origineel nodig om met meer zekerheid te kunnen zeggen of de handtekening is vervalst. [gedaagde in conventie] is op grond van artikel 4:78 BW ook verplicht dit origineel te verstrekken zodat eisers hun vordering kunnen onderbouwen.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van hen in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde in conventie] voert voor zover relevant voor de beoordeling het volgende aan. Hij is niet verplicht om de stukken op grond van artikel 4:78 BW te verstrekken. Noch de schulderkenning uit vrijgevigheid noch de betaalde rente is van belang voor het berekenen van de legitieme portie. [eisers] hebben ook niet op grond van artikel 4:78 BW recht op het origineel van de overeenkomst met moeder. 4:78 BW biedt geen grondslag voor het verstrekken van een origineel. De discussie tussen partijen leent zich ook niet voor kort geding maar dient in de bodemprocedure (het hoger beroep) gevoerd te worden. In het hoger beroep hebben [eisers] ook deze vorderingen ingediend. Zij hebben daarom geen spoedeisend belang bij hun vordering. [gedaagde in conventie] heeft bovendien alle stukken die zijn opgevraagd en waarover hij kan beschikken al verstrekt. De effectenportefeuille is aan hem overgedragen en [gedaagde in conventie] heeft geen stukken meer van voor de overdracht toen de effectenportefeuille nog van moeder was. Voor de stukken van voor 1 september 2018 geldt dat [gedaagde in conventie] deze niet meer kan opvragen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde in conventie] vordert samengevat - opheffing van het door [eisers] gelegde beslag op de effectenportefeuilles die tot de nalatenschap behoren.
3.7.
[gedaagde in conventie] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eisers] hebben in eerste aanleg een bedrag gevorderd van € 944.836,60. Daarvan is een bedrag van € 414.394,43 toegewezen. De vordering die is toegewezen is, deels door verrekening, voldaan. Naast op de effectenportefeuilles is ook beslag gelegd op onroerend goed. De waarde van dit onroerend goed is minimaal € 594.581,40 volgens de eigen stellingen van [eisers] , dat is meer dan het verschil tussen het gevorderde en toegewezen bedrag. Zelfs als zij volledig in het gelijk worden gesteld in hoger beroep, is er genoeg zekerheid. Conservatoir beslag na afwijzing in eerste aanleg hangende het hoger beroep is alleen zinvol als dit strekt ter zekerheid van het deel van de vordering dat in eerste aanleg is afgewezen. Daarvan is in deze zaak geen sprake, het beslagene omvat meer. Bovendien heeft [gedaagde in conventie] er als vereffenaar baat bij dat hij de effectenportefeuilles kan beheren gezien de grillige aandelenmarkt.
3.8.
[eiser in conventie 1] en [gedaagde in conventie] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conventie] .
3.9.
[eisers] voeren het volgende aan. Primair geldt dat [gedaagde in conventie] niet-ontvankelijk is. [gedaagde in conventie] is gedagvaard in zijn hoedanigheid van erfgenaam en executeur en kan alleen in die hoedanigheid een eis in reconventie indienen, niet in zijn hoedanigheid van vereffenaar. [eisers] zijn bereid om het beslag (gedeeltelijk) op te heffen mits er zekerheid blijft voor een bedrag van € 630.650,00 (het verschil in het toegewezen bedrag en de vordering verhoogd met de verhoging volgens de beslagsyllabus) of voor dat bedrag zekerheid wordt gesteld. Daartoe is [gedaagde in conventie] niet bereid. In de bodemprocedure is al beslist dat het beslag niet wordt opgeheven omdat [eisers] nog een belang hebben zolang niet onherroepelijk is beslist op hun vordering. Zij gaan niet akkoord met alleen beslag op de onroerende zaken omdat vast staat dat de waarde lager is dan voornoemd bedrag. Bovendien wordt landbouwgrond gepacht door de zoon van [gedaagde in conventie] waardoor executie belemmerd wordt.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser in conventie 1] en [gedaagde in conventie] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
in conventie
[eisers] hebben voldoende spoedeisend belang bij hun vordering
4.2.
[gedaagde in conventie] stelt dat [eisers] geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Het hoger beroep is ingesteld in december en zij hebben daarmee hun eigen spoedeisend belang gecreëerd, aldus [gedaagde in conventie] . [eisers] hadden eerder kunnen dagvaarden. In dat geval had op korte termijn beslist kunnen worden in een tussenvonnis, zoals door [eisers] gevorderd. [eisers] stellen dat zij niet zeker weten of hun vorderingen worden toegewezen in hoger beroep. De stukken zijn juist nodig om aan hun stelplicht en bewijslast te kunnen voldoen in de procedure in hoger beroep. Hun belang is er volgens hen dus juist in gelegen dat ze het hoger beroep niet kunnen afwachten omdat ze dan te weinig tijd hebben om in dat hoger beroep nog goed verweer te kunnen voeren.
[eisers] hebben aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat ze een spoedeisend belang hebben. Zij vorderen afgifte van stukken die zij stellen nodig te hebben voorafgaand aan het hoger beroep, om hun stellingen in dat hoger beroep beter te kunnen onderbouwen. Dat betekent dat zij die stukken nu moeten opvragen en niet kunnen wachten tot de hoger beroepsprocedure daadwerkelijk van start gaat. Op de juistheid van hun stellingen en de vraag of de vorderingen zich lenen voor beoordeling in kort geding voorafgaande aan de bodemprocedure wordt hierna nader ingegaan.
[gedaagde in conventie] hoeft geen stukken te verstrekken.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat [gedaagde in conventie] niet veroordeeld kan worden tot het verstrekken van stukken die hij niet heeft en die niet opgevraagd kunnen worden. Voor stukken die zijn opgevraagd en dateren van voor 1 september 2018 geldt dat [gedaagde in conventie] zich op het standpunt stelt dat de standaard bewaartermijn is verlopen. [eisers] betwisten niet dat de standaard termijn is verlopen maar stellen dat banken, als je er specifiek naar vraagt, soms stukken van langer terug nog kunnen verstrekken. Deze blote stelling van [eisers] is echter onvoldoende gemotiveerd om te concluderen dat de betreffende stukken nu nog opgevraagd kunnen worden en om [gedaagde in conventie] te veroordelen tot het verstrekken van deze bescheiden. De vordering onder II en het grootste deel van de vorderingen onder I en IV worden alleen om die reden al afgewezen. Daarnaast heeft ook nog het volgende te gelden.
4.4.
[eisers] hebben onvoldoende gesteld wat hun belang is bij het ontvangen van de stukken. [gedaagde in conventie] erkent namelijk dat hij de rentebetalingen volledig heeft ontvangen. Daarmee is dat een vaststaand feit in de procedure tussen partijen. Voor de vraag
ofde verplichte rentebetalingen opgeteld moeten worden bij de legitimaire massa, hebben [eisers] die stukken niet nodig. Dat is een juridisch vraagstuk dat op grond van het vaststaande feit dat de betalingen zijn ontvangen, beantwoord kan worden. Als vervolgens het oordeel is dat de renteverplichtingen opgeteld dienen te worden bij de legitimaire massa, hebben [eisers] de stukken ook niet nodig om te onderbouwen om welk bedrag het gaat. [gedaagde in conventie] heeft immers tot het maximum dat [eisers] op basis van hun huidige stellingen kunnen vorderen, namelijk de verplichte rentebetalingen uit de aktes, de betalingen erkend. Ter zitting hebben [eisers] desgevraagd toegelicht dat zij willen kunnen controleren of de verplichte rentebetalingen hebben plaatsgevonden omdat -als de betalingen niet hebben plaatsgevonden-, sprake kan zijn van een quasi-legaat en omdat [eisers] het standpunt in willen kunnen nemen dat de vorderingen uit de renteverplichtingen dan verjaard zijn. [gedaagde in conventie] stelt zich echter helemaal niet op het standpunt dat hij een vordering heeft bestaande uit betaling van de verplichte rentebetalingen, integendeel, dus het is in dit stadium van het debat niet relevant voor de berekening van de legitimaire massa hoe een dergelijke vordering gekwalificeerd moet worden en of die al verjaard zou zijn. [eisers] zouden uitgaande van hun stellingen alleen belang hebben bij de stukken als [gedaagde in conventie] een volledig ander standpunt in zou nemen. Een belang bestaande uit het kunnen bestuderen van stukken vooruitlopende op een hypothetische situatie dat de andere partij zijn standpunt gaat wijzigen terwijl daar nog geen concrete aanwijzingen voor zijn, is onvoldoende voor het opvragen van stukken. Voorgaande laat onverlet dat de verhoudingen tussen en belangen van partijen op grond van het debat in hoger beroep kunnen veranderen waardoor bepaalde stukken toch van belang kunnen zijn. Maar op grond van de huidige situatie vooruitlopend op het hoger beroep hebben eisers onvoldoende belang. De vorderingen onder I, II en IV worden daarom afgewezen.
4.5.
De vordering onder III wordt ook afgewezen. Artikel 4:78 BW verplicht tot ‘inzage in of een afschrift van’ bescheiden die de legitimarissen nodig hebben voor de berekening van hun legitieme portie. Het artikel verplicht niet tot afgifte van originele stukken. Verder kunnen [eisers] met het kopie hun stelling dat de handtekening onder de overeenkomst niet van moeder is al onderbouwen met het rapport dat betrekking heeft op het kopie. Het is onvoldoende aannemelijk dat [eisers] een rapport van het origineel nodig hebben om hun stelling voldoende te kunnen onderbouwen. Het gaat te ver om, vooruitlopend op een mogelijk verder debat daarover in de hoofdprocedure, [gedaagde in conventie] op voorhand te verplichten het originele stuk aan eisers te verschaffen. Als dat aan de orde zou zijn, kan het gerechtshof daartoe zelf voorzieningen treffen.
in reconventie
[gedaagde in conventie] is ontvankelijk in zijn vorderingen
4.6.
De voorzieningenrechter heeft de eis in reconventie niet zo opgevat dat deze door [gedaagde in conventie] is ingediend in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Het feit dat [gedaagde in conventie] stelt dat het in verband met de vereffening noodzakelijk is dat het beslag wordt opgeheven maakt dat niet anders. [gedaagde in conventie] heeft in hoedanigheid van erfgenaam c.q. enig eigenaar van de nalatenschap bovendien een zelfstandig belang dat de vereffenaar de nalatenschap kan beheren. Ter zitting heeft [gedaagde in conventie] aangegeven dat hij wil dat het beslag wordt opgeheven, uit welke hoedanigheid dan ook. Omdat [gedaagde in conventie] in hoedanigheid van erfgenaam ook een belang heeft bij opheffing van het beslag, is hij in ieder geval in die hoedanigheden ontvankelijk.
[gedaagde in conventie] heeft een spoedeisend belang
4.7.
Het spoedeisend belang is niet betwist en volgt uit de aard van de vordering.
het beslag op de effectenportefeuilles dient te worden opgeheven
4.8.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv kan het beslag worden opgeheven indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige beslag of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, zoals in dit geval, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter bij een opheffingsvordering altijd de belangen van partijen weegt.
Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.9.
De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de bodemzaak al uitspraak heeft gedaan waarbij [eisers] ongelijk hebben gekregen, althans voor het deel van de vordering waarvoor zij het beslag willen handhaven, betekent niet dat hun vordering summierlijk ondeugdelijk is. [eisers] behouden hun belang bij het waarborgen van verhaal voor de vordering die zij nu in hoger beroep hebben lopen. De omstandigheid dat zij (deels) ongelijk hebben gekregen is echter wel een omstandigheid die wordt betrokken bij de afweging van de belangen van partijen.
4.10.
In dit geval acht de voorzieningenrechter het belang van [gedaagde in conventie] bij gedeeltelijke opheffing groter dan het belang van [eisers] bij handhaving van het beslag. [eisers] behouden voor de resterende hoofdsom voldoende zekerheid, bestaande uit het beslag op de onroerende zaken. De stelling dat een deel van de onroerende zaken gepacht worden doet daar niet aan af, ook verpachte gronden kunnen bij executieverkoop verkocht worden. Uitgaande van de door [eisers] zelf gestelde waarde van dat onroerend goed, zou er wellicht nog wel extra zekerheid moeten zijn, namelijk voor het deel van de vordering bestaande uit de verhoging bovenop de hoofdsom. In zoverre hebben [eisers] belang bij handhaving van het (gehele) beslag. Daar staat tegenover dat [gedaagde in conventie] , als gevolg van het gelegde beslag, de effectenportefeuilles niet kan beheren. [gedaagde in conventie] heeft gesteld dat hij niet tot herbelegging of aanpassing van de risicoprofielen kan overgaan. Verder stelt [gedaagde in conventie] dat hij de vereffening niet verder kan afhandelen omdat hij niet over de effectenportefeuilles kan beschikken. Weliswaar is er discussie over de vraag of de nalatenschap niet al vereffend is, maar dat laat onverlet dat [gedaagde in conventie] de effectenportefeuilles en daarmee ook de nalatenschap niet kan beheren of verder afhandelen (in welke hoedanigheid dan ook). [gedaagde in conventie] kan daarbij al langere tijd niet zijn effectenportefeuilles beheren en door het hoger beroep wordt die tijd onevenredig lang. Gezien de klemmendheid van het beslag op de effectenportefeuilles en het belang van [gedaagde in conventie] in verhouding tot het beperktere belang van [eisers] , valt de belangenafweging uit in het voordeel van [gedaagde in conventie] .
4.11.
Het feit dat in de bodemprocedure de vordering tot opheffing van het beslag is afgewezen maakt voornoemd oordeel niet anders. Inmiddels is sprake van andere omstandigheden waarbij [gedaagde in conventie] het deel waartoe hij veroordeeld is, heeft betaald en waar maar voor een deel opheffing wordt gevraagd. De voorzieningenrechter heft het beslag op de effectenrekeningen daarom op. Omdat de voorzieningenrechter zelf tot opheffing overgaat wordt niet toegekomen aan de subsidiaire vordering waarbij [gedaagde in conventie] op straffe van een dwangsom vordert dat [eisers] het beslag opheffen.
in conventie en in reconventie
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in zowel conventie als reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
in reconventie
5.2.
heft op het door [eisers] ten laste van [gedaagde in conventie] gelegde beslag onder de ABN AMRO Bank N.V. (op de effectenrekeningen met rekeningnummers [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] ),
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. P.F.A. Bierbooms op 3 september 2025.