Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- de akte van ZSM van 9 juli 2025
- de antwoordakte van [gedaagde] van 6 augustus 2025.
2.De verdere beoordeling
13 oktober 2015 en dat deze brief nogmaals per e-mail is toegestuurd op 11 april 2019 op verzoek van betrokkene. Over de inhoud van de registratie kan Nationale Nederlanden geen informatie delen, maar uit een e-mail van Achmea blijkt dat de EVR nog liep toen de aanvraag werd afgewezen in 2019. Tot slot is de akte van ZSM leugenachtig, wat een onrechtmatige daad oplevert die tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten van
€ 13.892,48 incl. btw dient te leiden, aldus [gedaagde] .
(op 4 maart 2019) geen EVR-registraties op naam van [naam 1] en [naam 2] waren. In de genoemde e-mail antwoordt CIS slechts – op de vraag of een registratie van tien jaar geleden kan worden opgevraagd – dat EVR-registraties een bewaartermijn van maximaal acht jaar kennen, en dat na het verstrijken van de bewaartermijn niet meer kan worden herleid of ooit een registratie in de CIS-databank heeft gestaan.
[naam 1] en dat [gedaagde] haar verweer heeft onderbouwd met de weigering van de aanvraag door Avéro op basis van de EVR-registratie van [naam 1] . In haar antwoordakte wijst [gedaagde] evenwel terecht erop dat de afwijzingsbrief, anders dan het tussenvonnis vermeldt, is geadresseerd aan ‘de heer [naam 1] ’ (zonder voorletter). In deze brief staat dat ‘uw aanvraag’ wordt afgewezen omdat ‘u’ een EVR-melding heeft op ‘uw naam’. Het aanvraagformulier is, zoals gezegd, ingevuld door [naam 2] .
3.De beslissing
woensdag 24 september 2025voor het nemen van een akte door ZSM over wat is vermeld onder 2.7, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
27 augustus 2025.