ECLI:NL:RBGEL:2025:6919

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/443801 / HA ZA 24-381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking bij ziekteverzuim en de status van werknemers in de polisvoorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal eisers, die verzuimverzekeringen hebben afgesloten bij Achmea, en de verzekeraar zelf. De eisers, bestaande uit drie groothandelaren, hebben Achmea aangesproken voor schadevergoeding wegens ziekteverzuim van hun werknemers. Achmea heeft een deel van de uitkeringen teruggevorderd, stellende dat de ziekgemelde personen geen werknemers zijn in de zin van de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers recht hebben op dekking voor de schade die zij hebben geleden door het ziekteverzuim van hun werknemers, en heeft Achmea veroordeeld tot uitkering van de schadevergoeding voor specifieke periodes. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Achmea haar vorderingen op een ontbonden entiteit niet kan verhalen op de eisers. De vorderingen van Achmea in reconventie zijn afgewezen, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld. De rechtbank heeft de proceskosten voor Achmea toegewezen, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/443801 / HZ ZA 24-381
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] , en afzonderlijk respectievelijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. H.E. Foudraine.

1.De zaak in het kort

[eisers] heeft het risico van ziekteverzuim van haar werknemers verzekerd bij Achmea. [eisers] heeft in de loop der jaren een aantal personen ziekgemeld en bij Achmea aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzuimverzekeringen. Achmea heeft ten aanzien van een aantal verzuimen uitgekeerd, maar vordert de gedane uitkeringen terug omdat zij van mening is dat zij deze onverschuldigd heeft betaald. Ten aanzien van een aantal andere verzuimen heeft zij niet uitgekeerd. Volgens Achmea zijn de personen geen werknemer in de zin van de polisvoorwaarden, zodat geen dekking onder de verzuimverzekeringen bestaat. [eisers] is het daar niet mee eens. In deze procedure vordert [eisers] onder meer verklaringen voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schades die [eisers] heeft geleden door het ziekteverzuim van de personen die zij heeft ziekgemeld. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] grotendeels toe. Op de voorwaardelijke tegenvordering van Achmea, tot terugbetaling van de gedane uitkeringen, hoeft de rechtbank niet te beslissen, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 maart 2025
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 juni 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen
3.1.
[eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn groothandelaren voor onder meer grootwinkelbedrijven, inkoopcombinaties, winkelketens en andere ondernemers.
3.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [eiser sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser sub 3] .
3.3.
Tot 14 september 2021 was [bedrijf 1] – zij is geen partij in deze procedure – ook groothandelaar. Per genoemde datum is zij ontbonden via een turboliquidatie.
3.4.
[eisers] heeft het risico van schade door ziekteverzuim van haar werknemers via haar toenmalige assurantietussenpersoon Assurantiekantoor Schulpen B.V. (hierna: Schulpen ) verzekerd onder de verzuimverzekeringen bij gevolmachtigde Aevitae B.V. (hierna: Aevitae). De risicodrager op deze polissen is Achmea. Ook de polis van [bedrijf 1] liep bij Aevitae.
3.5.
Per 1 januari 2021 liepen de verzuimverzekeringen van [eisers] en van [bedrijf 1] bij volmachtbedrijf Mandaat Assuradeuren B.V. Risicodragers onder deze verzekeringen waren Achmea (60%) en Nationale-Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. (40%).
3.6.
De verzuimverzekeringen zijn per 1 januari 2022 overgesloten naar volmachtbedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De risicodrager op deze polissen is Achmea. De (nieuwe) verzuimverzekeringen hebben polisnummers eindigend op respectievelijk 85 ( [eiser sub 1] ), 87 ( [eiser sub 2] ) en 88 ( [eiser sub 3] ).
Polisvoorwaarden
3.7.
Op de verzuimverzekeringen zijn de polisvoorwaarden 7257E (productie 4 van [eisers] ) van toepassing. Deze luiden onder meer als volgt:
“(…)
1.3
Wat is verzekerd met uw Verzuimverzekering Stoploss Calamiteiten?
U krijgt een vergoeding de eerste 104 weken dat een werknemer verzuimt door ziekte.
U verzekert de schade die u lijdt als u loon moet doorbetalen aan een werknemer die ziek is.

Als er dekking is voor de werknemer.
(…)
1.5
Wie zijn uw werknemers?
Voor deze verzekering is een werknemer:
Een persoon jonger dan de AOW leeftijd:
  • die volgens UWV verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen
  • en die een arbeidsovereenkomst met u heeft naar burgerlijk recht of publiek recht
  • en die in de praktijk in een gezagsverhouding bij u werkt
(…)
2.1
Wanneer is er sprake van verzuim door ziekte van uw werknemer?
Als hij door ziekte of gebrek beperkt is zijn beroep of passend werk uit te oefenen.
  • De oorzaak is ziekte of gebrek.
  • De oorzaak is rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen.
(…)
2.5
Wat als de werknemer na 28 dagen opnieuw ziek wordt?
U meldt ons dat de werknemer zich ziek heeft gemeld.Dit is een nieuwe verzuimmelding.

De opbouw van de 104 weken begint opnieuw.
(…)
3.7
Welke vergoeding krijgt u voor uw werkgeverslasten?
U krijgt het door u gekozen percentage als extra dekkingspercentage voor de kosten van uw werkgeverslasten.
  • Wij verhogen uw dekkingspercentages met dit percentage bij het berekenen van de vergoeding bij verzuim door ziekte van uw werknemers.
  • Wij betalen de vergoeding voor werkgeverslasten tegelijk met de vergoeding voor verzuim door ziekte.
(…)
3.9
Vanaf welk moment heeft u recht op vergoeding?
(…)

Niet als de werknemer al ziek was:
-
voordat uw verzekering inging;
(…)
Deze beperking vervalt zodra de werknemer meer dan 28 dagen volledig werkte.
(…)
5.1
Wat zijn uw plichten?
  • U doet alles om verzuim door ziekte te voorkomen.
  • U houdt zich aan de afspraken uit deze voorwaarden.
  • U houdt zich aan alle wetten en regels.
5.2
Wat zijn uw plichten als uw werknemer ziek is?
  • U doet alles voor een snel herstel.
  • U doet alles om de werknemer weer te laten werken.
  • U houdt zich aan alle wetten en regels.
  • U volgt adviezen van de arbodienst en de bedrijfsarts op.
  • U start meteen met de verzuimbegeleiding.
(…)
5.5
Wat is het gevolg als u uw plichten niet nakomt?
(…)
Wij kunnen de vergoeding voor een deel of helemaal weigeren.
(…)
9.2
Wanneer kunnen wij of u de verzekering stoppen (opzeggen)?

Op de einddatum
  • U heeft een opzegtermijn van 1 maand.
  • Wij hebben een opzegtermijn van 2 maanden.
(…)
  • Als u voor UWV geen werkgever meer bent.
  • Als u ten minste 6 maanden geen werknemers heeft.
(…)”
Ziekmeldingen en aanspraken op uitkering onder de verzuimverzekeringen
3.8.
[eisers] heeft in de loop der jaren een aantal personen ziekgemeld en bij Achmea aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzuimverzekeringen. Achmea heeft ten aanzien van een aantal verzuimen uitgekeerd, maar vordert de gedane uitkeringen (deels) terug. Ook zijn er verzuimen waarvoor zij niet heeft uitgekeerd. Een en ander heeft betrekking op drie personen: de heer [naam 2] , de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] .
[naam 2]
3.9.
[naam 2] was vanaf 1 juni 2013 werkzaam voor [bedrijf 3] als operationeel directeur. Volgens het document “
Overname van werknemer en tevens addendum op arbeidsovereenkomst” van 30 maart 2018 (productie 5 van [eisers] ) is [naam 2] per 1 april 2018 in dienst getreden bij [bedrijf 1] tegen een bruto maandsalaris van € 6.000,00 (productie 5 van [eisers] ).
3.10.
Over de periode van 30 maart 2020 tot 1 april 2021 is [naam 2] ziekgemeld bij Achmea. Achmea heeft met betrekking tot dit ziekteverzuim uitgekeerd onder de verzuimverzekering van [bedrijf 1]
3.11.
Volgens het ongedateerde document “
Overname van werknemer en tevens addendum op arbeidsovereenkomst” (productie 6 van [eisers] ) is [naam 2] per 1 mei 2021 in dienst getreden bij [eiser sub 1] als chief operational officer, met een bruto maandsalaris van € 6.500,00.
3.12.
Bij brieven van 14 september 2021 en 4 oktober 2021 (producties 9 en 10 van [eisers] ) heeft Achmea bedragen van € 39.503,79 (wegens onterecht gedane uitkering) respectievelijk € 8.610,69 (wegens te weinig betaalde premie) van [bedrijf 1] teruggevorderd. Bij e-mails van 8 januari 2024 (productie 11 van [eisers] ) heeft Achmea laten weten dat de openstaande bedragen inmiddels zijn opgelopen naar respectievelijk € 46.072,68 en € 11.661,88.
3.13.
Over de periode van 2 augustus 2021 tot 1 augustus 2022 is [naam 2] opnieuw ziekgemeld bij Achmea. Dit verzuim van [naam 2] is onder de oude verzuimverzekering van [eiser sub 1] gemeld. [eiser sub 1] heeft daarvoor een uitkering ontvangen.
3.14.
Over de periode van 12 september 2022 tot 1 maart 2023 is [naam 2] opnieuw ziekgemeld bij Achmea.
3.15.
Over de periode van 26 juli 2023 tot 29 januari 2024 is [naam 2] opnieuw ziekgemeld bij Achmea. Achmea heeft voor het ziekteverzuim van [naam 2] tot en met september 2023 uitgekeerd onder de verzuimverzekering. Over de periode 1 oktober 2023 tot 29 januari 2024 heeft Achmea niet uitgekeerd.
3.16.
Op 23 oktober 2023 heeft de heer [naam 5] (functioneel manager bij [eiser sub 1] ) een salariswijziging van [naam 2] doorgevoerd in het portaal van [bedrijf 2] .
3.17.
Bij e-mail van 25 oktober 2023 (productie 18a van [eisers] ) heeft [naam 5] aan Schulpen meegedeeld dat in het functioneringsgesprek van [naam 2] in juni is besloten dat [naam 2] met ingang van oktober 2023 een salarisverhoging zou krijgen van € 2.000,00 tot bruto € 8.500,00 en dat deze salariswijziging is doorgevoerd in het portaal van [bedrijf 2] . [naam 5] heeft verder meegedeeld ervan uit te gaan dat de ziekteverzuimuitkering van [naam 2] met ingang van oktober zal zijn gebaseerd op dit nieuwe salaris.
3.18.
Bij e-mail van 25 oktober 2023 (eveneens productie 18a van [eisers] ) heeft Schulpen aan [naam 5] bevestigd dat de salarisverhoging tijdens ziekte wordt meegenomen als deze is afgesproken en toegezegd voordat de werknemer ziek is geworden. Ook heeft Schulpen gevraagd om bewijs dat de salarisverhoging is toegezegd voor de ziekmelding.
3.19.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft [naam 5] aan Schulpen de gevraagde bevestiging van de salarisverhoging toegestuurd. Het betreft een brief van 15 oktober 2023 (productie 18b van [eisers] ) waarin [eiser sub 1] aan [bedrijf 2] bevestigt dat de salarisverhoging aan [naam 2] is afgesproken in diens functionerings-/beoordelingsgesprek van 14 juni 2023.
3.20.
Bij e-mail van 1 december 2023 (productie 20 van [eisers] ) heeft [bedrijf 2] /Achmea aan [eisers] verzocht om door middel van bewijsstukken te onderbouwen dat ten opzichte van [naam 2] sprake was van een gezagsverhouding.
3.21.
Bij e-mail van 5 december 2023 (productie 21 van [eisers] ) heeft [eisers] geantwoord dat [naam 2] teken- en beslissingsbevoegdheid heeft binnen de gehele organisatie, dat overleg merendeels mondeling plaatsvindt en dat gelet hierop en gelet op de functie van [naam 2] en zijn positie binnen de organisatie geen documenten kunnen worden aangeleverd waaruit blijkt dat [naam 2] instructies krijgt als werknemer.
3.22.
Bij brief van 22 december 2023 (productie 22 van [eisers] ) heeft Achmea aan [eisers] meegedeeld dat zij geen uitkeringen meer zal betalen voor het ziekteverzuim van [naam 2] en de al betaalde uitkeringen zal terugvorderen. Volgens Achmea is [naam 2] geen werknemer in de zin van de polisvoorwaarden, omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en een gezagsverhouding. Daarnaast was [naam 2] per 1 januari 2022 – de ingangsdatum van de polis – al ziek, waardoor volgens Achmea voor hem geen dekking onder de verzuimverzekering bestond. Achmea heeft ook de loonsverhoging van [naam 2] in twijfel getrokken die op 14 juni 2023 zou zijn afgesproken en per 1 oktober 2023 zou ingaan.
3.23.
Bij brief van 31 januari 2024 (productie 24 van [eisers] ) heeft (de advocaat van) [eisers] aan Achmea laten weten dat wel degelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst en een gezagsverhouding, zodat Achmea voor het verzuim van [naam 2] moet blijven uitkeren. Bovendien valt het ziekteverzuim van [naam 2] volgens [eisers] ook onder de dekking van de nieuwe verzuimverzekering, omdat deze al liep vóór 1 januari 2022.
3.24.
Achmea heeft in daaropvolgende correspondentie met [eisers] haar standpunt gehandhaafd dat zij [naam 2] niet ziet als werknemer en dat voor hem geen dekking op de verzuimpolis bestaat.
[naam 3]
3.25.
[naam 3] is per 9 januari 2008 aangemeld op de polis van [bedrijf 1] en per 1 augustus 2021 op de polis van [eiser sub 2] .
3.26.
[eiser sub 2] heeft [naam 3] bij Achmea ziekgemeld over de periode van 25 mei 2022 tot 6 maart 2023. Achmea heeft voor het ziekteverzuim van [naam 3] in deze periode in totaal € 35.029,16 uitgekeerd.
3.27.
Per 9 januari 2024 heeft [eiser sub 2] [naam 3] opnieuw volledig ziekgemeld bij Achmea.
3.28.
Bij brief van 11 april 2024 (productie 31 van [eisers] ) heeft Achmea laten weten dat volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel geen werknemers in dienst zijn bij [eiser sub 2] , zodat [naam 3] niet in dienst is van [eiser sub 2] en ten aanzien van hem geen loondoorbetalingsverplichting bij ziekte bestaat. Daarom bestaat volgens Achmea geen dekking op de verzuimpolis en worden alle ten onrechte betaalde uitkeringen teruggevorderd.
[naam 4]
3.29.
[naam 4] is per 1 november 2023 aangemeld op de polis van [eiser sub 3] .
3.30.
Vanaf 29 februari 2024 is [naam 4] door ziekte uitgevallen. [eisers] heeft voor het ziekteverzuim van [naam 4] aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzuimverzekeringen.
3.31.
Bij de hierboven al genoemde brief van 11 april 2024 (productie 31 van [eisers] ) heeft Achmea bericht dat ook bij [bedrijf 1] geen werknemers in dienst zijn, zodat ten aanzien van [naam 4] geen loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte bestaat. Verder vermeldt de brief dat Achmea gerede twijfel heeft over de eerste ziektedag van [naam 4] , over de voorzienbaarheid van het verzuim ten tijde van haar aanmelding op de polis en over de hoogte van het loon (€ 11.349,18 bruto per maand). Achmea is om deze redenen niet tot uitkering overgegaan.
Beëindiging van de verzekeringen
3.32.
Bij e-mail van 10 juni 2024 (productie 4 van Achmea) heeft Achmea [eisers] nadere vragen gesteld en verzocht nadere stukken over te leggen
3.33.
Bij e-mail van 5 juli 2024 (productie 5 van Achmea) heeft [eisers] de vragen van Achmea beantwoord.
3.34.
Bij e-mail van 15 november 2024 (productie 6 van Achmea) heeft Achmea aan [eisers] laten weten dat zij de verzekeringspolissen heeft opgezegd en de (bedrijfs)gegevens van [eisers] heeft opgenomen in haar interne informatiesysteem (IVR).
3.35.
Bij brieven van 4 december 2024 (productie 1 van Achmea) heeft [bedrijf 2] [eisers] laten weten dat de verzekeringen per 1 januari 2025 worden beëindigd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Na wijziging van eis vordert [eisers] , samengevat:
I. een verklaring voor recht dat haar verzuimverzekeringen bij Achmea (met de polisnummers eindigend op 85, 87 en 88) onverkort gelden;
II. een verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schades die [eiser sub 1] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 2] in de perioden 2 augustus 2021 tot 1 augustus 2022, 12 september 2022 tot 1 maart 2023 en 26 juli 2023 tot 29 januari 2024 en voor laatstgenoemde periode vanaf 1 oktober 2023 tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. een verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schades die [eiser sub 2] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 3] in de periode 25 mei 2022 tot 6 maart 2023 en vanaf 9 januari 2024 tot en met 26 augustus 2024 en tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. een verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade die [eiser sub 3] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 4] in de periode vanaf 29 februari 2024 en daarbij tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. een verklaring voor recht dat Achmea de vordering(en) die zij op [bedrijf 1] heeft niet kan verhalen op [eisers] dan wel kan verrekenen met de aan [eisers] toe te komen uitkeringen;
VI. de veroordeling van Achmea tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. de veroordeling van Achmea in de proceskosten en in de nakosten.
4.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij op grond van de verzuimverzekeringen aanspraak heeft op een vergoeding van de door haar geleden schade door het ziekteverzuim van haar werknemers. Deze schade bestaat uit de verplichte loondoorbetaling en de werkgeverslasten, die voor 25% zijn meeverzekerd.
4.3.
Achmea voert verweer. Achmea concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure in conventie.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
Achmea vordert voorwaardelijk – onder de voorwaarde dat de rechtbank het verweer van Achmea in conventie honoreert – de veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om aan haar te voldoen de bedragen van respectievelijk € 44.379,31 en € 35.029,06. Deze bedragen betreffen de uitkering die Achmea naar eigen zeggen onverschuldigd aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gedaan in verband met het verzuim van [naam 2] respectievelijk [naam 3] . Daarnaast vordert Achmea veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.5.
[eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Achmea, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Achmea, met veroordeling van Achmea in de proceskosten in reconventie.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.6.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

in conventie
[eisers] heeft geen belang bij een verklaring voor recht dat de verzuimverzekeringen bij Achmea onverkort gelden
5.1.
De vordering onder I, die strekt tot een verklaring voor recht dat de verzuimverzekeringen onverkort gelden, is niet toewijsbaar. Vast staat dat Achmea de verzekeringen per 1 januari 2025 heeft beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] betoogd dat Achmea de verzekeringen “in ere [moet] herstellen”. Achmea heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat [eisers] hiermee volgens haar te laat komt. [eisers] heeft de beëindiging van de verzekeringen per 1 januari 2025 immers geaccepteerd, aldus Achmea. [eisers] heeft daarop verklaard dat zij zich neerlegt bij dit bezwaar van Achmea. Gezien het voorgaande heeft [eisers] geen belang bij de gevraagde verklaring voor recht. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
De gevorderde verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 1] door het ziekteverzuim van [naam 2] is gedeeltelijk toewijsbaar
5.2.
De vordering onder II strekt tot een verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade die [eiser sub 1] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 2] in de volgende periodes:
  • 2 augustus 2021 tot 1 augustus 2022
  • 12 september 2022 tot 1 maart 2023
  • 26 juli 2023 tot 29 januari 2024
en dat Achmea voor laatstgenoemde periode vanaf 1 oktober 2023 tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De periode van 2 augustus 2021 tot 1 augustus 2022
5.3.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de periode van 2 augustus 2021 tot 1 augustus 2022 is deze niet toewijsbaar bij gebrek aan belang. Achmea heeft over deze periode dekking verleend onder de verzuimverzekering en zij vordert geen terugbetaling van de uitkering die zij over deze periode heeft gedaan.
De periodes van 12 september 2022 tot 1 maart 2023 en van 26 juli 2023 tot 29 januari 2024
5.4.
Over de periode van 12 september 2022 tot 1 maart 2023 heeft Achmea voor het verzuim van [naam 2] uitgekeerd. Over de periode van 26 juli 2023 tot 29 januari 2024 heeft Achmea uitgekeerd tot 1 oktober 2023 en daarna niet meer. Voor een verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen over deze beide periodes waarover zij reeds heeft uitgekeerd, bestaat geen grondslag. Achmea heeft over deze periodes namelijk op goede gronden dekking verleend. Het verweer van Achmea, dat zij onterecht heeft uitgekeerd omdat [naam 2] geen werknemer is in de zin van de polisvoorwaarden, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien (vgl. Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443).
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de relatie tussen [eiser sub 1] en [naam 2] worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Ten eerste betwist Achmea niet dat [naam 2] arbeid heeft verricht. Dit staat dus vast. Bovendien heeft [eisers] salarisspecificaties van [naam 2] overgelegd (producties 7 en 19), waaruit blijkt dat loon is betaald en loonheffing is ingehouden. Dan resteert het verweer dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen [eiser sub 1] en [naam 2] . Achmea betoogt in dit verband dat ondenkbaar is dat een werknemer zelf regie over zijn verzuim heeft, zoals volgens Achmea hier het geval is. Ook zou een werkgever volgens Achmea niet accepteren dat een werknemer keer op keer ziek is zonder een vinger aan de pols te houden. Bovendien is de loonsverhoging van € 2.000,00 die aan [naam 2] is toegezegd tussen twee ziekteperiodes volgens Achmea onaannemelijk bij een reguliere arbeidsverhouding en vormt deze volgens haar een aanwijzing voor het ontbreken van een gezagsverhouding. [eisers] heeft naar aanleiding van het verweer van Achmea tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [eiser sub 1] geen reguliere werkgever is alsook dat [naam 2] niet zomaar een werknemer is. Het is een klein, persoonlijk bedrijf, de lijntjes zijn kort, zodat meer mogelijk is en minder op papier staat. De betrokkenheid van [eiser sub 1] bij [naam 2] tijdens diens ziekte was juist heel groot, aldus [eisers] [naam 1] kent [naam 2] al 40 jaar, hij kent hem door en door en weet dat [naam 2] zich alleen ziekmeldt als het menens is. De arbodienst en bedrijfsarts zijn ingeschakeld en de adviezen zijn opgevolgd. Over de salarisverhoging heeft [eisers] verklaard dat daartoe tijdens het functioneringsgesprek in juni 2023 is besloten omdat [naam 2] een laag salaris had en onderbetaald werd. Tegenover deze gemotiveerde toelichting van [eisers] heeft Achmea haar verweer over het ontbreken van een gezagsverhouding onvoldoende nader onderbouwd gehandhaafd. Gezien het voorgaande staat vast dat [naam 2] werknemer van [eiser sub 1] is in de zin van de polisvoorwaarden. Dat hij ziek was, betwist Achmea niet. Achmea heeft dan ook op goede gronden dekking verleend onder de verzuimverzekering. Voor de gevorderde verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen bestaat daarom geen grondslag.
De periode van 1 oktober 2023 tot 29 januari 2024
5.7.
Dan resteert de periode vanaf 1 oktober 2023 tot 29 januari 2024. Over deze periode heeft Achmea niet uitgekeerd. In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat [naam 2] werknemer is in de zin van de polisvoorwaarden. Niet in geschil is dat [naam 2] in deze periode ziek was. Hieruit volgt dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 1] door het ziekteverzuim van [naam 2] in de periode vanaf 1 oktober 2023 tot 29 januari 2024. De rechtbank zal de onder II gevorderde verklaring voor recht in zoverre toewijzen.
De gevorderde verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 2] door het ziekteverzuim van [naam 3] is toewijsbaar
5.8.
Achmea betwist niet dat [naam 3] ziek was, maar voert als verweer aan dat [naam 3] geen werknemer is in de zin van de polisvoorwaarden en geen beroep op dekking of uitkering toekomt op grond van de verzekering. Volgens Achmea is van enige gezagsverhouding tussen [eiser sub 2] en [naam 3] niet gebleken. Ook zijn geen stukken overgelegd – zoals een arbeidsovereenkomst, verslagen van functionerings-/beoordelingsgesprekken, vakantieaanvragen – waaruit een daadwerkelijke gezagsverhouding tussen [eiser sub 2] en [naam 3] blijkt, aldus Achmea. Verder wijst Achmea erop dat [eiser sub 2] volgens het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel geen werknemers heeft.
5.9.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Daarvoor acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat [eisers] een arbeidsovereenkomst van [naam 3] met [eiser sub 2] van 14 juli 2021 in het geding heeft gebracht (productie 36 van [eisers] ). Voorts heeft [eisers] – ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar verplichtingen onder de Wet verbetering poortwachter en de wettelijke re-integratieverplichting heeft voldaan – de notities uit het verzuimdossier van [naam 3] overgelegd (productie 37). Daarin wordt gesproken van het afmaken van een plan van aanpak door [eiser sub 2] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze documenten klip en klaar dat tussen [naam 3] en [eiser sub 2] een arbeidsovereenkomst bestaat en ook – hoewel een arbeidsovereenkomst volgens artikel 7:610 BW al een gezagsverhouding veronderstelt, zoals Achmea tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend – een gezagsverhouding. Achmea heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat sprake zou zijn van ‘onregelmatigheden’ in de arbeidsovereenkomst en ‘een grote mate van vrijblijvendheid’ en ‘weinig betrokkenheid vanuit de werkgever’ als het gaat om het verzuimdossier. [naam 1] heeft in dat licht nogmaals toegelicht dat het een klein en betrokken bedrijf is en dat zij [naam 3] hebben gesteund in een lastige ziekteperiode waarbij [naam 3] in het ziekenhuis lag en is geopereerd. In het licht van de door [eisers] overgelegde documentatie en de nadere toelichting heeft Achmea haar verweer onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat de rechtbank het verwerpt. Daarmee staat vast dat [naam 3] werknemer is in de zin van de verzekering en dat Achmea dus dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 2] door het ziekteverzuim van [naam 3] . De onder III gevorderde verklaring voor recht met die strekking is toewijsbaar. De wettelijke rente zal daarbij worden toegewezen als gevorderd.
De gevorderde verklaring voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 3] door het ziekteverzuim van [naam 4] is toewijsbaar
5.10.
Ook ten aanzien van [naam 4] betwist Achmea op zichzelf niet dat zij ziek was, maar voert Achmea als verweer aan dat zij geen werknemer is in de zin van de polisvoorwaarden en dat van enige gezagsverhouding tussen [eiser sub 3] en [naam 4] niet is gebleken. Er zijn geen stukken overgelegd – zoals een arbeidsovereenkomst, verslagen van functionerings-/beoordelingsgesprekken, vakantieaanvragen – waaruit een daadwerkelijke gezagsverhouding tussen [eiser sub 3] en [naam 4] blijkt, aldus Achmea. Verder wijst Achmea erop dat [eiser sub 3] volgens het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel geen werknemers heeft. Ook het hoge loon van [naam 4] duidt er volgens Achmea op dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst of daadwerkelijke gezagsverhouding tussen [naam 4] en [eiser sub 3] . Het feit dat [eiser sub 3] binnen vier maanden na de gestelde indiensttreding van [naam 4] aanspraak maakt op een uitkering wegens verzuim van [naam 4] wijst volgens Achmea ook in die richting; Achmea vermoedt dat het verzuim voorzienbaar was voor [eiser sub 3] . Daarbij komt dat bij het aan [eiser sub 3] gelieerde concern [bedrijf 4] , dat is gevestigd op hetzelfde adres als [eiser sub 3] , een persoon met dezelfde achternaam [naam 4] te boek staat als enig bestuurder en aandeelhouder. Achmea noemt het aannemelijk dat het hier om een familielid of de echtgenoot van [naam 4] gaat. Verder vermoedt Achmea dat [naam 4] , die in Duitsland woont, een eigen onderneming drijft onder de naam [bedrijf 4] in [vestigingsplaats] , die vergelijkbare activiteiten verricht als [naam 4] . Tot slot wijst het feit dat volgens [eisers] een functie speciaal voor [naam 4] is gecreëerd erop dat sprake is van een fictief dienstverband met het oog op het verkrijgen van een uitkering onder de verzekering, aldus Achmea.
5.11.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Als productie 39 heeft [eisers] de arbeidsovereenkomst van [naam 4] met [eiser sub 3] van 13 oktober 2023 overgelegd. Daarnaast heeft [eisers] de notities uit het verzuimdossier van [naam 4] overgelegd (productie 40), ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar verplichtingen onder de Wet verbetering poortwachter en de wettelijke re-integratieverplichting heeft voldaan. Daarin staat onder meer vermeld dat de 42e weekmelding is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze documenten ondubbelzinnig dat tussen [naam 4] en [eiser sub 3] een arbeidsovereenkomst en ook – hoewel een arbeidsovereenkomst volgens artikel 7:610 BW een gezagsverhouding veronderstelt, zoals erkend door Achmea tijdens de mondelinge behandeling – een gezagsverhouding bestaat.
5.12.
Ook de overige verweren van Achmea met betrekking tot [naam 4] slagen niet. [eisers] onderkent dat het loon van [naam 4] hoog is, maar voert terecht aan dat het haar keuze is om haar dit loon te betalen en wijst erop dat de hoogte van het loon wordt gerechtvaardigd door de grote waarde die [naam 4] heeft voor het bedrijf en de buitengewone positie die [naam 4] in de markt heeft. Gelet op dit laatste is de functie voor [naam 4] gecreëerd. [eisers] betwist dat [bedrijf 4] aan haar is gelieerd en voert aan dat [naam 4] een veelvoorkomende achternaam is in Turkije. [naam 4] heeft niets met de heer [naam 6] (de eigenaar van [bedrijf 4] ) te maken. De heer [naam 4] is een zakelijke relatie van de heer [naam 1] en om die reden mocht [bedrijf 4] het vestigingsadres van [eisers] gebruiken, aldus [eisers] Verder voert [eisers] aan dat [naam 4] als zelfstandige via haar onderneming [bedrijf 4] werkte in haar eigen winkel. De winkel is eind 2024 gesloten en de vennootschap bestaat nog. [naam 4] is in dienst gekomen bij [eiser sub 3] nog voordat zij haar winkel sloot. In het licht van het voorgaande heeft Achmea haar verweer onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat de rechtbank het verwerpt. Gelet hierop staat vast dat [naam 4] werknemer is in de zin van de verzekering en dat Achmea dus dekking moet verlenen voor de schade van [eiser sub 3] door het ziekteverzuim van [naam 4] . De onder IV gevorderde verklaring voor recht met die strekking is toewijsbaar. De wettelijke rente zal daarbij worden toegewezen als gevorderd.
De gevorderde verklaring voor recht dat Achmea haar vorderingen op [bedrijf 1] niet kan verhalen op [eisers] en niet kan verrekenen met aan [eisers] toekomende uitkeringen is toewijsbaar
5.13.
[bedrijf 1] heeft voor het ziekteverzuim van haar werknemers uitkeringen verkregen van Achmea onder haar verzuimverzekering. Op 14 september 2021 en 4 oktober 2021 heeft Achmea bedragen van € 39.503,79 (wegens onterecht gedane uitkering) respectievelijk € 8.610,69 (wegens te weinig betaalde premie) van [bedrijf 1] teruggevorderd (zie 3.12). Op 14 september 2021 heeft echter de turboliquidatie van [bedrijf 1] plaatsgevonden (zie 3.3). [eisers] heeft onweersproken aangevoerd dat de vereffening is voltooid omdat er op het moment van liquidatie geen baten of vorderingen waren (te voorzien). [eisers] stelt zich terecht op het standpunt dat Achmea de vordering die zij heeft op (de ontbonden entiteit) [bedrijf 1] niet kan neerleggen bij [eisers] [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn immers niet dezelfde entiteit(en) als (de ontbonden entiteit) [bedrijf 1] De teveel betaalde uitkeringen en te weinig betaalde premie hebben bovendien betrekking op de verzuimverzekering van [bedrijf 1] en niet op de verzuimverzekeringen van [eisers] De rechtbank zal gelet hierop de vordering onder V toewijzen en voor recht verklaren dat Achmea haar vorderingen op [bedrijf 1] niet kan verhalen op [eisers] en niet kan verrekenen met aan [eisers] toekomende uitkeringen.
Achmea hoeft geen buitengerechtelijke kosten vergoeden
5.14.
[eisers] vordert onder VI een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat met de enkele opsomming van enkele verrichte werkzaamheden onvoldoende is gebleken dat [eisers] voorafgaand aan de procedure werkzaamheden heeft verricht waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten.
Achmea wordt veroordeeld in de proceskosten
5.15.
Achmea wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van [eisers] op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.170,22
in voorwaardelijke reconventie
5.16.
Achmea heeft haar vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank haar verweer in conventie honoreert. Omdat de rechtbank het verweer van Achmea in conventie – op de voor de reconventie relevante punten – heeft verworpen, is deze voorwaarde niet vervuld. De rechtbank hoeft de voorwaardelijke vordering van Achmea dus niet te beoordelen.
5.17.
De rechtbank zal Achmea veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten) in voorwaardelijke reconventie. Gelet op de beoordeling in conventie is de reconventionele vordering immers ondeugdelijk. De kosten aan de kant van [eisers] worden begroot op:
op:
- salaris advocaat
1.214,00
(2 punten × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.353,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schade die [eiser sub 1] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 2] in de periode van 1 oktober 2023 tot 29 januari 2024 en voor deze periode tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening,
6.2.
verklaart voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schades die [eiser sub 2] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 3] in de periode van 25 mei 2022 tot 6 maart 2023 en vanaf 9 januari 2024 tot en met 26 augustus 2024 en tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening,
6.3.
verklaart voor recht dat Achmea dekking moet verlenen voor de schades die [eiser sub 3] heeft geleden door het ziekteverzuim van [naam 4] in de periode vanaf 29 februari 2024 en daarbij tot uitkering moet overgaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening,
6.4.
verklaart voor recht dat Achmea de vordering(en) die zij heeft op [bedrijf 1] niet kan verhalen op [eisers] of kan verrekenen met de aan [eisers] toe te komen uitkeringen,
6.5.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 2.170,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in voorwaardelijke reconventie
6.6.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie verder
6.7.
veroordeelt Achmea tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als Achmea niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5, 6.6 en 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie ten slotte
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
JE/AW