ECLI:NL:RBGEL:2025:6870

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
05-063604-25 vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser door niet verlenen van voorrang

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 2001, heeft op 20 oktober 2024 in Vaassen, gemeente Epe, als bestuurder van een personenauto geen voorrang verleend aan een van rechts komende fietser, wat resulteerde in een aanrijding. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij door zijn onoplettendheid gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete van € 750,- op, maar sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats na een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-063604-25
Datum uitspraak : 29 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. W.S.W. van der Donk, advocaat in Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2024 te Vaassen, gemeente Epe als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Hanendorperweg, gaande in de richting van de Laarseweg, daarmede heeft gereden over de Vaassensebinnenweg, zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl een fietser voor hem, verdachte, van rechts kwam en/of die fietser reeds op korte afstand was genaderd en/of
terwijl hij die fietser had gezien (tijdens het naderen van de kruising van de Vaassensebinnenweg en/of de Laarseweg),
in strijd met het gestelde in artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90) geen voorrang heeft verleend aan die, voor hem, verdachte, van rechts komende, fietser en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, die fietser,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2024 te Vaassen, gemeente Epe als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Hanendorperweg, gaande in de richting van de Laarseweg, daarmede heeft gereden over de Vaassensebinnenweg,
terwijl een fietser voor hem, verdachte, van rechts kwam en/of die fietser reeds op korte afstand was genaderd en/of
terwijl hij die fietser had gezien (tijdens het naderen van de kruising van de Vaassensebinnenweg en/of de Laarseweg),
in strijd met het gestelde in artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV90) geen voorrang heeft verleend aan die, voor hem, verdachte, van rechts komende, fietser en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2024 te Vaassen, gemeente Epe als bestuurder van een personenauto rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vaassensebinnenweg, op de kruising of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de Laarseweg, een voor hem van rechts komende bestuurder van een fiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie meent dat daarbij sprake is van de lichtste mate van schuld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde. Zij meent dat verdachte een inschattingsfout heeft gemaakt, waarbij hij een aanrijding heeft veroorzaakt. Er is sprake van een enkele verkeersovertreding en een beperkte, tijdelijke onoplettendheid. Daarmee wordt de ondergrens voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) niet gehaald.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal FO Verkeer, p. 34, 50;
- het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , p. 9;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juli 2025.
De vraag die moet worden beantwoord is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt met zich dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Uit de ernst van de gevolgen alleen kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verkeersfout die verdachte heeft gemaakt, is dat hij, tijdens het naderen van de kruising van de Vaassensebinnenweg en de Laarseweg, geen voorrang heeft verleend aan de van rechts komende fietsster die hij wel had gezien. Toen zij de weg overstak was verdachte niet meer in staat zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte had de fietsster voorrang moeten geven en heeft hiermee een verkeersovertreding begaan.
Het geen voorrang verlenen acht de rechtbank evenals de verdediging een inschattingsfout en, hoewel de gevolgen voor het slachtoffer ernstig en ingrijpend zijn (het slachtoffer heeft hierdoor een gecompliceerde beenbreuk en een hersenschudding opgelopen), in de gegeven omstandigheden naar haar aard en ernst op zichzelf onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarvoor is nodig dat ten minste sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen. De rechtbank weegt daarin mee dat niet is gebleken dat verdachte te hard reed en ook niet dat hij met teveel alcohol op achter het stuur is gekropen of dat hij actief met zijn telefoon bezig was. Daarom zal verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994. Daarvoor is vaststelling van enige mate van schuld niet vereist. Het enkele plegen van de gedraging is voldoende voor strafbaarheid. Verdachte heeft met zijn verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt door niet voldoende oplettend te zijn geweest op weggebruikers die van rechts kwamen en voorrang hadden. Dit gevaar voor andere weggebruikers heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in het verkeersongeval.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 oktober 2024 te Vaassen, gemeente Epe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de Hanendorperweg, gaande in de richting van de Laarseweg, daarmede heeft gereden over de Vaassensebinnenweg,
terwijl een fietser voor hem, verdachte, van rechts kwam en
/ofdie fietser reeds op korte afstand was genaderd en
/of
terwijl hij die fietser had gezien (tijdens het naderen van de kruising van de Vaassensebinnenweg en
/ofde Laarseweg),
in strijd met het gestelde in artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 90) geen voorrang heeft verleend aan die, voor hem, verdachte, van rechts komende, fietser en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 RVV90 de snelheid van het door hem bestuurde voertuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met,die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten n de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, dat hij zich heeft bekommerd om het slachtoffer en dat hij een blanco strafblad heeft.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij heeft een van rechts komende fietsster geen voorrang verleend, terwijl hij haar wel had gezien. Hij meende dat zij rechtsaf zou slaan en is doorgereden. Toen bleek dat zij de kruising opreed om linksaf te slaan, kon verdachte zijn auto niet meer tijdig stoppen en is hij tegen de fietsster aangebotst. Daardoor heeft de fietsster ernstig letsel opgelopen. De rechtbank vindt het prijzenswaardig dat verdachte zich direct om het slachtoffer heeft bekommerd en ook nadien verschillende keren contact met haar dan wel haar familie heeft gezocht om naar haar gezondheid te informeren.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank komt tot een andere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994. Rekening houdend met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank een geldboete van € 750,- passend en geboden. Voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank geen aanleiding.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma (voorzitter), mr. J.S.W. Lucassen en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2025.
Mr. Braaksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant(en)] van de politie Oost-Nederland, district [district], opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL[dossiernummer], gesloten op [datum sluiting] en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.