In deze zaak, die op 14 augustus 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin [eiser in conv] vordert dat [gedaagde in conv] zijn eigendommen teruggeeft. De procedure is gestart na een affectieve relatie tussen [gedaagde in conv] en de dochter van [eiser in conv], die in augustus 2024 is beëindigd. [eiser in conv] had goederen tijdelijk opgeslagen bij [gedaagde in conv] in 2021, maar na het beëindigen van de relatie ontstond er een geschil over de teruggave van deze goederen. [gedaagde in conv] heeft een factuur gestuurd voor stallingskosten, maar [eiser in conv] betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen die deze kosten rechtvaardigt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst of bewaarneming is, maar dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde in conv] geen recht heeft om de goederen te behouden en moet deze teruggeven aan [eiser in conv]. De vordering van [gedaagde in conv] in reconventie om teruggave van zijn granieten stenen en garageboxinrichting wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een koopovereenkomst is gesloten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.